WAARSCHUWING!(Vervolg)
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van het LTA-systeem
Gebruik in de volgende gevallen de
toets LTA om het systeem uit te
schakelen. Als u dat niet doet, kan dat
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Er wordt gereden op een wegdek dat
glad is door regenachtig weer,
sneeuwval, vorst, enz.
• Er wordt gereden op een met
sneeuw bedekte weg.
• Witte (gele) lijnen zijn moeilijk te
zien door regen, sneeuw, mist, stof,
enz.
• Er wordt gereden in een tijdelijke
rijstrook of een smalle rijstrook door
wegwerkzaamheden.
• Er wordt gereden in een gebied met
wegwerkzaamheden.
• Er is/zijn een reservewiel,
sneeuwkettingen, enz. gemonteerd.
• Als de banden erg versleten zijn of
als de bandenspanning te laag is.
• Bij het rijden met een
aanhangwagen of tijdens het slepen
in een noodgeval.
Voorkomen van storingen in het
LTA-systeem en onbedoeld
uitgevoerde handelingen
• Breng geen wijzigingen aan de
koplampen aan en plak geen stickers
op het lampglas.
• Breng geen wijzigingen aan de
wielophanging, enz. aan Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige indien de
wielophanging enz. moet worden
vervangen.
• Monteer of plaats geen voorwerpen
op de motorkap of de grille. Monteer
ook geen accessoires aan de
voorzijde van de auto (bullbars, enz.).
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als uw voorruit gerepareerd moet
worden, neem dan contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Omstandigheden waaronder de
functies mogelijk niet goed werken
In de volgende situaties werken de
functies mogelijk niet goed, waardoor
de auto zijn rijstrook zou kunnen
verlaten. Houd om veilig te rijden de
omgeving steeds goed in de gaten,
bedien het stuurwiel om de rijrichting
van de auto te corrigeren en vertrouw
niet uitsluitend op de werking van het
systeem.
• Wanneer het display voor rijden met
de volgregeling wordt weergegeven
(→blz. 216) en de voorligger van
rijstrook wisselt. (Uw auto volgt
mogelijk de voorligger en wisselt ook
van rijstrook.)
• Wanneer het display voor rijden met
de volgregeling wordt weergegeven
(→blz. 216) en de voorligger
slingert. (Mogelijk gaat uw auto
dienovereenkomstig ook slingeren
en verlaat mogelijk de rijstrook.)
• Wanneer het display voor rijden met
de volgregeling wordt weergegeven
(→blz. 216) en de voorligger zijn
rijstrook verlaat. (Uw auto volgt
mogelijk de voorligger en verlaat
mogelijk de rijstrook.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
212
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Er wordt gereden op een onverharde
of ongelijkmatige weg.
• De rijstrook is zeer smal of breed.
• De auto helt sterk over door het
vervoeren van zware bagage of door
een onjuiste bandenspanning.
• De afstand tot de voorligger is
extreem kort.
• De auto beweegt vaak op en neer ten
gevolge van de
wegomstandigheden tijdens het
rijden (slechte wegen of naden in
het wegdek).
• Wanneer u met uitgeschakelde
koplampen in een tunnel of in het
donker rijdt of wanneer een
koplamp gedimd wordt doordat het
lampglas vuil of niet goed uitgelijnd
is.
• De auto heeft last van zijwind.
• De auto krijgt een windstoot door
een passerend voertuig op een
naastgelegen rijstrook.
• De auto is net van rijstrook gewisseld
of een kruising overgestoken.
• Er worden banden gebruikt met
verschillende structuren of
profielen of van verschillende
fabrikanten of merken.
• Als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Er zijn winterbanden, enz.
gemonteerd.
• Er wordt gereden met extreem hoge
snelheden
Functies die zijn opgenomen in het
LTA-systeem
Lane Departure Alert-functie
Wanneer het systeem vaststelt dat de
auto de rijstrook of de rijbaan
*dreigt te
verlaten, wordt er een waarschuwing
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
waarschuwingszoemer om de bestuurder
te waarschuwen.Wanneer de waarschuwingszoemer
klinkt, controleer dan het gebied rondom
uw auto en stuur de auto voorzichtig
terug naar het midden van de rijstrook.
Wanneer het systeem vaststelt dat de
auto de rijstrook dreigt te verlaten en dat
de kans op een aanrijding met een
inhalende auto in de naastgelegen
rijstrook groot is, treedt de Lane
Departure Alert in werking, zelfs wanneer
de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
*De grens tussen asfalt en de kant van de
weg, zoals gras, grond of een stoeprand
Stuurassistentiefunctie
Wanneer het systeem vaststelt dat de
auto de rijstrook of de rijbaan
*dreigt te
verlaten, helpt het systeem voor zover
nodig om de auto in de rijstrook te
houden door kortstondig het stuurwiel
licht te bedienen.
Wanneer het systeem vaststelt dat de
auto de rijstrook dreigt te verlaten en dat
de kans op een aanrijding met een
inhalende auto in de naastgelegen
rijstrook groot is, treedt de
stuurassistentie in werking, zelfs wanneer
de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
214
OPMERKING(Vervolg)
– Als de auto erg vuil is geworden van
stof of modder
– Als er brandstof op de lak is gemorst
• Als de lak is geschilferd of bekrast, laat
deze dan direct herstellen.
• Verwijder vuil van de velgen en berg
ze op een droge plaats op om te
voorkomen dat de velgen tijdens de
opslag gaan corroderen.
Schoonmaken van de verlichting aan
de buitenzijde
• Was deze met de nodige
voorzichtigheid. Gebruik geen
organische oplosmiddelen en borstel
ze ook niet af met een harde borstel.
Dit kan het oppervlak van de lampen
beschadigen.
• Breng geen was aan op de lenzen. Was
kan het lampglas beschadigen.
Wassen in een autowasstraat
Zet de ruitenwisserschakelaar in stand
OFF. Als de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO staat, kunnen de
ruitenwissers in werking treden
waardoor de ruitenwisserbladen
beschadigd kunnen raken.
Reinigen met een hogedrukreiniger
• Stel de camera of de omgeving ervan
tijdens het wassen van de auto niet
bloot aan sterke waterstralen uit een
hogedrukreiniger. Door de kracht van
de waterstralen werkt het apparaat
mogelijk niet goed meer.
• Spuit geen water rechtstreeks op de
radar die achter het embleem is
aangebracht. Anders kan het systeem
beschadigd raken.
• Houd de sproeierkop uit de buurt van
hoezen (rubberen of kunststof
afdekkingen), stekkers of de volgende
onderdelen. Wanneer onderdelen in
aanraking komen met sterke
waterstralen, kunnen ze beschadigd
raken.
– Aan tractie gerelateerde onderdelen
– Onderdelen stuurinrichting
– Onderdelen wielophanging
– Onderdelen remsysteem
OPMERKING(Vervolg)
•Houd de sproeierkop op ten minste
30 cm van de carrosserie. Anders
kunnen kunststof delen, zoals lijsten en
bumpers, vervormd of beschadigd raken.
• Houd de sproeierkop ook niet de hele
tijd op dezelfde plek.
• Spuit niet continu met water op het
onderste gedeelte van de voorruit.
• Daar bevindt zich de
luchtinlaatopening voor de
airconditioning en als daar water
doorheen komt, werkt de
airconditioning mogelijk niet goed.
• Reinig de onderzijde van de auto niet
met een hogedrukreiniger.
6.1.2 Reinigen en beschermen
van het interieur van uw auto
Reinig de onderdelen en materialen op de
daarvoor juiste wijze.
Beschermen van het interieur
• Verwijder vuil en stof met een
stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken
schoon met een in lauw water
gedompelde doek.
•
Als het vuil niet kan worden verwijderd,
verwijder het dan met een zachte doek
met water met ongeveer 1%
reinigingsmiddel. Verwijder alle sporen
van het reinigingsmiddel en water
grondig met een schone, vochtige doek.
Schoonmaken van de vloerbedekking
Er zijn verschillende reinigingsmiddelen
op schuimbasis in de handel verkrijgbaar.
Gebruik een spons of een borstel om het
schuim aan te brengen. Wrijf met elkaar
overlappende cirkels. Gebruik geen water.
Veeg vuile oppervlakken schoon en laat
ze drogen. Het beste resultaat wordt
verkregen als de vloerbedekking zo droog
mogelijk wordt gehouden.
Omgaan met de veiligheidsgordels
Maak de veiligheidsgordels schoon met een
mild sop, lauw water en een doek of spons.
6.1 Onderhoud en verzorging
316
ARichtingaanwijzers voor
Achter
ARichtingaanwijzers achter
BMistachterlichten
CAchteruitrijlichten
DKentekenplaatverlichting
Lampen die vervangen moeten worden
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Dimlicht
• Grootlicht
• Dagrijverlichting/parkeerlichten voor
• Mistlampen voor
• Richtingaanwijzers opzij
• Remlichten/achterlichten
• Achterlichten
• Derde remlicht
• Instapverlichting spiegelvoet (indien
aanwezig)
Ledlampen
De verlichting, behalve de
kentekenplaatverlichting, bestaat uit een
aantal leds. Laat een defecte led
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
• Richtingaanwijzers voor
• Richtingaanwijzers achter
• Mistachterlichten• Achteruitrijlichten
• Kentekenplaatverlichting
Condensvorming aan de binnenzijde
van het lampglas
Het tijdelijk beslaan van de binnenzijde
van het koplampglas is normaal. Neem
in de volgende gevallen contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie:
• Als er erg veel condens aan de
binnenzijde van het koplampglas zit.
• Als de binnenzijde van de koplamp nat
is en blijft.
Bij het vervangen van lampen
→Blz. 350
Lampen vervangen
Richtingaanwijzers voor
1. Draai de lamphouder linksom en
verwijder hem.
2. Verwijder de lamp.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
351
6
Onderhoud en verzorging
Kentekenplaatverlichting
1. Verwijder de kap.
Verwijder de kap met een
sleufkopschroevendraaier.
Omwikkel het uiteinde van de
sleufkopschroevendraaier met tape
om schade aan de auto te voorkomen.
2. Verwijder het lampglas.
ALampglas
BHaak1. Steek een kleine
sleufkopschroevendraaier of iets
dergelijks in een van de gaten links of
rechts in het lampglas.
2. Duw de schroevendraaier
gekanteld in de richting van de pijl,
zoals aangegeven in de afbeelding,
om de haak los te maken en verwijder
het lampglas.
Omwikkel het uiteinde van de
schroevendraaier met tape o.i.d. om
schade aan de auto te voorkomen.
3. Verwijder de lamp.
4. Plaats een nieuwe lamp.
5. Plaats het lampglas.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
357
6
Onderhoud en verzorging
AHaken
1. Plaats het lampglas in de haak links
of rechts.
2. Druk het lampglas op zijn plaats.
Controleer na het plaatsen of het
lampglas goed geplaatst is door er
voorzichtig aan te trekken.
6. Plaats het deksel.
WAARSCHUWING!
Voorkomen van letsel
Zet voordat u een lamp gaat vervangen
eerst het contact UIT. Als u dat niet
doet, kunt u zich branden aan warme
componenten of kan een deel van uw
lichaam in aanraking komen met
draaiende onderdelen, waardoor
ernstig letsel kan ontstaan
Lampen vervangen
• Schakel de verlichting uit. Wacht na
het uitschakelen van de verlichting
met het vervangen van lampen. De
lampen kunnen erg heet worden en
brandwonden veroorzaken.
• Raak het glas van de lamp niet aan
met blote handen. Als u het glas van
de lamp toch moet vastpakken,
gebruik daarvoor dan een schone
droge doek om te voorkomen dat er
vocht of olie op de lamp komt. Als de
lamp een kras heeft of is gevallen,
kan deze defect raken of breken.
• Zorg ervoor dat de lamp en de
borgclips goed vastzitten. Anders
kan de lamp door oververhitting
beschadigd raken, kan brand
ontstaan of kan water binnendringen
in de lichtunit. Hierdoor kan de lamp
beschadigd raken en kan
condensvorming in het lampglas
optreden.
• Probeer lampen, stekkers, elektrische
circuits of andere onderdelen van de
verlichting niet te repareren of uit
elkaar te halen. Anders kunt u
dodelijk of ernstig letsel oplopen
door een elektrische schok.
Voorkomen van schade en brand
• Controleer of de lampen en borgclips
goed vastzitten.
• Controleer het vermogen van de
lamp voordat deze wordt geplaatst
om beschadiging door hitte te
voorkomen.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
358
WAARSCHUWING!(Vervolg)
In een afgesloten ruimte, zoals een
garage, kunnen uitlaatgassen die het
schadelijke koolmonoxide (CO)
bevatten, zich ophopen en in de auto
terechtkomen. Dit kan leiden tot de
dood of zeer schadelijk zijn voor de
gezondheid.OPMERKING
Tijdens het aanpassen van de
persoonlijke voorkeursinstellingen
Zorg ervoor dat het hybridesysteem
tijdens het instellen draait, om te
voorkomen dat de 12V-accu ontladen
raakt.
Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
Sommige voorkeursinstellingen zijn van invloed op de instellingen van andere functies.
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
AInstellingen die u met behulp van het scherm van het navigatie-/multimediasysteem
kunt wijzigen
BInstellingen die u met de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel kunt
wijzigen
CInstellingen die door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige kunnen worden gewijzigd
Definitie van symbolen: O = beschikbaar, — = niet beschikbaar
Meters, tellers en multi-informatiedisplay (→blz. 70, blz. 74, blz. 77 , blz. 82 , blz. 90)
Functie*1Standaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Taal*8—O—
Eenheden*2mijlen (MPG) km (km/liter) O O —
km (l/100 km)
Type instrumentenpaneel
*32 meters 1 meter — O —
geen meters
Stijl instrumentenpaneel
*3Smart Casual — O —
Tough
Sporty
Type meter
*7SnelheidsmeterHybridesys-
teemindicator—O—
EV-controlelampje Aan Uit — O —
Begeleiding milieubewust
bedienen gaspedaal
*3Aan Uit — O —
Rij-informatie-items (eerste
item)
*3Afstand Gemiddelde rij-
snelheid—O—
Verstreken tijd
Rij-informatie-items (tweede
item)
*3Verstreken tijd Gemiddelde rij-
snelheid—O—
Afstand
Weergave snelheidsmeter
*4Aan Uit — O —
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
416