• Het Smart entry-systeem met
startknop kan vooraf worden
uitgeschakeld. (→Blz. 452)
• Het inschakelen van de
energiebespaarmodus van de
elektronische sleutel helpt te
voorkomen dat de sleutelbatterij
leegraakt. (→Blz. 137)
Voor een juiste bediening van het
systeem
Zorg ervoor dat u de elektronische
sleutel bij u hebt als u het systeem
bedient. Houd de elektronische sleutel
niet te dicht bij de auto als u het systeem
van buitenaf bedient. Afhankelijk van de
positie en de conditie waarin de
elektronische sleutel wordt bewaard,
wordt de sleutel mogelijk niet correct
door het systeem gesignaleerd,
waardoor het systeem wellicht niet juist
functioneert. (Het alarm kan per ongeluk
afgaan of de functie die voorkomt dat de
portieren per ongeluk worden
vergrendeld, werkt wellicht niet.)
Als het Smart entry-systeem met
startknop niet goed werkt
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren (auto's met instapfunctie):
→blz. 431
• Starten van het hybridesysteem:
→blz. 432
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 452)
Als het Smart entry-systeem met
startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren (auto's met instapfunctie):
Gebruik de afstandsbediening of de
mechanische sleutel. (→Blz. 117,
blz. 431)
• Starten van het hybridesysteem en
wijzigen van de standen van het
contact:→blz. 432• Uitschakelen van het hybridesysteem:
→blz. 175
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
beïnvloeding van elektronische
apparatuur
• Mensen met geïmplanteerde
pacemakers, CRT-pacemakers of
geïmplanteerde hartdefibrillatoren
moeten voldoende afstand bewaren
tot de antennes van het Smart
entry-systeem met startknop.
(→Blz. 134) De radiogolven kunnen
de werking van dergelijke apparatuur
beïnvloeden. Indien nodig kan de
instapfunctie worden uitgeschakeld.
Neem voor meer informatie over
bijvoorbeeld de frequentie van de
radiogolven en de momenten waarop
deze worden uitgezonden, contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Raadpleeg
vervolgens uw arts om na te gaan of
de instapfunctie moet worden
uitgeschakeld.
• Gebruikers van elektrische medische
apparatuur anders dan
geïmplanteerde pacemakers,
CRT-pacemakers en geïmplanteerde
hartdefibrillatoren moeten contact
opnemen met de fabrikant van deze
producten om te informeren of
radiosignalen invloed uitoefenen op
de werking van deze apparatuur.
Radiogolven kunnen onverwachte
effecten hebben op de werking van
dergelijke medische apparatuur.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie over
het uitschakelen van de instapfunctie.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
140
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Bevestig geen accessoires die de
camera voor kunnen hinderen op de
motorkap, de grille of de voorbumper.
Neem voor meer informatie contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Zorg er als een surfplank of een ander
lang voorwerp op het dak moet
worden geplaatst voor dat de camera
voor er niet door wordt gehinderd.
• Wijzig niets aan de koplampen en aan
andere verlichting.
Plaats waar de camera voor op de
voorruit is bevestigd
Als het systeem signaleert dat de
voorruit mogelijk is beslagen, activeert
het automatisch de verwarming om het
gedeelte van de voorruit bij de camera
voor te ontwasemen. Raak bijvoorbeeld
bij het wassen van de auto het gedeelte
van de voorruit bij de camera voor niet
aan voordat de voorruit voldoende is
afgekoeld, om brandwonden te
voorkomen.
Situaties waarin de sensoren mogelijk
niet goed werken
• Wanneer de hoogte of de
hellingshoek van de auto is gewijzigd
door modificaties
• Wanneer de voorruit vuil, beslagen,
gebarsten of beschadigd is
• Wanneer de omgevingstemperatuur
hoog of laag is
• Wanneer het gedeelte van de voorruit
voor de sensor is bedekt met
bijvoorbeeld modder, sneeuw, dode
insecten of vuil
• Onder slechte weersomstandigheden,
bijvoorbeeld bij zware regenval, mist,
sneeuw of een zandstorm
• Wanneer bijvoorbeeld water, sneeuw
of stof wordt opgeworpen door een
voorligger, of bij het rijden door een
mistbank of rook• Wanneer met uitgeschakelde
koplampen in het donker wordt
gereden, bijvoorbeeld 's nachts of in
een tunnel
• Wanneer het lampglas van de
koplampen vuil is waardoor de
koplampen de weg minder goed
verlichten
• Wanneer de koplampen niet goed zijn
afgesteld
• Wanneer een koplamp defect is
• Wanneer de verlichting van een ander
voertuig, de zon of gereflecteerd licht
direct in de camera voor schijnt
• Wanneer de helderheid van het
omgevingslicht plotseling verandert
• Wanneer wordt gereden in de buurt
van een televisiezendmast,
radiozender of elektriciteitscentrale,
een met een radar uitgeruste auto of
een andere locatie waar mogelijk
sterke radiogolven of
elektromagnetische velden aanwezig
zijn
• Wanneer een ruitenwisserblad de
camera voor blokkeert
• Wanneer wordt gereden in de buurt
van objecten die radiogolven sterk
reflecteren zoals:
– Tunnels
– Stalen bruggen
– Grindwegen
– Besneeuwde wegen met diepe
sporen
– Muren
– Vrachtwagencombinaties
– Putdeksels
– Vangrails
– Stalen platen
• Bij het naderen van een stoep of
versmalling
• Wanneer het te signaleren voertuig
smal is, zoals een scootmobiel
• Wanneer het te signaleren voertuig
een platte voor- of achterzijde heeft,
zoals een onbeladen vrachtwagen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
212
• Wanneer de auto zich in de buurt
bevindt van een televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven of
andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
• Wanneer zich een van de volgende
objecten, met een dikte van 2 mm of
meer, tussen het laadoppervlak van
een draagbaar apparaat en het
laadgebied bevindt:
– Een hoesje met een onregelmatig
gevormd of schuin oppervlak
waardoor het draagbare apparaat
niet plat ligt
– Dikke hoesjes
– Dikke decoraties
– Accessoires als popsockets,
draagriemen, enz.
• Wanneer het draagbare apparaat
tegen een van de volgende metalen
voorwerpen wordt gehouden of
erdoor wordt bedekt:
– Hoesjes met een magneet erin aan
de laadzijde van het draagbare
apparaat
– Kaarten met metaal erop, zoals
aluminiumfolie
– Sigarettenpakjes met
aluminiumfolie erin
– Metalen portemonnees of tassen
– Muntgeld
– Heatpacks
– Media zoals CD's en DVD's
– Metallic decoraties
– Metallic hoesjes
• Als er andere sleutels met
afstandsbediening (die radiogolven
uitzenden) dan die van uw auto in de
buurt gebruikt worden
• Als er 2 of meer draagbare apparaten
tegelijkertijd op het oplaadvak
worden gelegd
Als in andere dan de hierboven
genoemde situaties de draadloze
lader niet goed werkt of als de
werkingsindicator knippert, is de
draadloze lader mogelijk defect.Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Schoonmaken van de draadloze lader
→Blz. 335
iPhone
iPhone is een handelsmerk van Apple
Inc., geregistreerd in de VS en in andere
landen.
WAARSCHUWING!
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Wanneer een draagbaar apparaat
wordt opgeladen, dient de bestuurder
uit veiligheidsoverwegingen het
draagbare apparaat niet te bedienen
tijdens het rijden.
Voorzorgsmaatregelen tijdens het
rijden
Laad tijdens het rijden geen kleine,
lichte apparaten, zoals oortjes. Lichte
apparaten kunnen gemakkelijk van het
oplaadgebied slingeren, wat kan leiden
tot een ongeval.
Waarschuwing met betrekking tot
beïnvloeding van elektronische
apparatuur
Mensen met een geïmplanteerde
pacemaker, CRT-pacemaker,
geïmplanteerde hartdefibrillator of
ander elektrische medische apparaat
dienen hun arts te raadplegen m.b.t.
het gebruik van de draadloze lader. De
werking van de draadloze lader heeft
mogelijk invloed op de medische
apparaten.
Voorkomen van schade en
brandwonden
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kan er brand of een storing of schade
ontstaan in de apparatuur en kunnen
brandwonden ontstaan als gevolg van
hitte.
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
327
5
Voorzieningen in het interieur
Stuurwieltoetsen audiosysteem
Sommige functies van het audiosysteem
(volumeregeling audio, radio, CD-speler,
enz.) kunnen worden bediend met behulp
van de schakelaars op het stuurwiel.
De werking kan verschillen afhankelijk
van het type audio- of navigatiesysteem.
Raadpleeg de handleiding van het audio-
of navigatiesysteem voor meer
informatie.
WAARSCHUWING!
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Neem bij het bedienen van de toetsen
op het stuurwiel de nodige
voorzichtigheid in acht, om de kans op
ongevallen te beperken.
Zonnekleppen
1. Klap de zonneklep omlaag om deze in
de vooruitgerichte stand te zetten.
2. Klap de zonneklep omlaag, maak de
klep los en draai deze naar de zijkant
om de zonneklep in de zijdelingse
stand te zetten.Make-upspiegels
Verschuif het klepje om de spiegel te
openen.
De make-upverlichting gaat branden.
(indien aanwezig)
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Als de make-upverlichting blijft branden
nadat het contact UIT is gezet, gaat de
verlichting na 20 minuten automatisch
uit.OPMERKING
Voorkomen dat de 12V-accu te ver
ontladen raakt
Laat de make-upverlichting niet langer
branden dan noodzakelijk is als het
hybridesysteem is uitgeschakeld.
Armsteun (indien aanwezig)
Klap de armsteun omlaag om deze te
kunnen gebruiken.
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
329
5
Voorzieningen in het interieur
Situaties waarin het
bandenspannings-
waarschuwingssysteem mogelijk niet
goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het bandenspannings-
waarschuwingssysteem mogelijk niet
goed.
– Als er niet-originele Toyota-velgen
zijn gemonteerd.
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
– Er zijn sneeuwkettingen
gemonteerd.
– Er is een run-flat band met
ondersteunende ring gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een
coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of
ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijk
hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder
bandenspanningssensoren en
-zenders worden gebruikt.
– Als de identificatiecode op de
bandenspanningssensoren en
-zenders niet is geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU.
• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– In de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn.
– Als u een draagbare radio, mobieletelefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt.
• Wanneer de auto geparkeerd is, kan
het langer duren voordat de
waarschuwing verschijnt of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband, dan
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Waarschuwingen bandenspannings-
waarschuwingssysteem
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de rijomstandigheden.
Daarom laat het systeem mogelijk zelfs
een waarschuwing zien wanneer de
bandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.
Plaatsen van bandenspannings-
sensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwingssysteem-
ECU en moet het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden geïnitialiseerd. (→Blz. 362)
Vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. Na ongeveer 10 minuten
rijden gaat het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gedurende
1 minuut knipperen en het blijft daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
356
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen)
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen)
Als u een probleem hebt, controleer dan
het volgende voordat u contact opneemt
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
De portieren kunnen niet worden
vergrendeld, ontgrendeld, geopend of
gesloten
U bent uw sleutels verloren
• Als u uw mechanische sleutels
verloren bent, kan een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige nieuwe originele
mechanische sleutels leveren.
(→Blz. 431)
• Als u uw elektronische sleutels bent
verloren, neemt de kans dat uw auto
wordt gestolen aanmerkelijk toe.
Neem onmiddellijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. (→Blz. 431)
De portieren kunnen niet wor-
den vergrendeld of ontgrendeld
• Is de batterij van de elektronische
sleutel zwak of leeg? (→Blz. 375)
• Staat het contact AAN?
Zorg dat het contact UIT staat
wanneer u de portieren vergrendelt.
(→Blz. 175)
• Bevindt de elektronische sleutel zich
in de auto?Vergrendel de portieren nadat u hebt
gecontroleerd of u de elektronische
sleutel bij u hebt.
• De functie werkt mogelijk niet goed
als gevolg van de radiogolven.
(→Blz. 137)
Het achterportier kan niet wor-
den geopend
• Is het kinderslot geactiveerd?
Het achterportier kan niet vanaf de
binnenzijde van de auto worden
geopend wanneer het kinderslot is
geactiveerd. Open het achterportier
vanaf de buitenzijde en deactiveer het
kinderslot. (→Blz. 121)
Als u denkt dat er iets mis is
Het hybridesysteem start niet
• Hebt u op de startknop gedrukt terwijl
u het rempedaal ingetrapt hield?
(→Blz. 173)
• Staat de selectiehendel in stand P?
(→Blz. 173)
• Kan de elektronische sleutel in de auto
worden gesignaleerd? (→Blz. 135)
• Auto's met stuurslotfunctie: Is het
stuurslot ontgrendeld? (→Blz. 174)
• Is de batterij van de elektronische
sleutel zwak of leeg?
Het hybridesysteem kan in dit geval
worden gestart op een tijdelijke
manier. (→Blz. 433)
• Is de 12V-accu ontladen? (→Blz. 433)
De selectiehendel kan niet vanuit
stand P in een andere stand wor-
den gezet, zelfs al trapt u het
rempedaal in
• Staat het contact AAN?
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
470