WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Bevestig geen accessoires die de
camera voor kunnen hinderen op de
motorkap, de grille of de voorbumper.
Neem voor meer informatie contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Zorg er als een surfplank of een ander
lang voorwerp op het dak moet
worden geplaatst voor dat de camera
voor er niet door wordt gehinderd.
• Wijzig niets aan de koplampen en aan
andere verlichting.
Plaats waar de camera voor op de
voorruit is bevestigd
Als het systeem signaleert dat de
voorruit mogelijk is beslagen, activeert
het automatisch de verwarming om het
gedeelte van de voorruit bij de camera
voor te ontwasemen. Raak bijvoorbeeld
bij het wassen van de auto het gedeelte
van de voorruit bij de camera voor niet
aan voordat de voorruit voldoende is
afgekoeld, om brandwonden te
voorkomen.
Situaties waarin de sensoren mogelijk
niet goed werken
• Wanneer de hoogte of de
hellingshoek van de auto is gewijzigd
door modificaties
• Wanneer de voorruit vuil, beslagen,
gebarsten of beschadigd is
• Wanneer de omgevingstemperatuur
hoog of laag is
• Wanneer het gedeelte van de voorruit
voor de sensor is bedekt met
bijvoorbeeld modder, sneeuw, dode
insecten of vuil
• Onder slechte weersomstandigheden,
bijvoorbeeld bij zware regenval, mist,
sneeuw of een zandstorm
• Wanneer bijvoorbeeld water, sneeuw
of stof wordt opgeworpen door een
voorligger, of bij het rijden door een
mistbank of rook• Wanneer met uitgeschakelde
koplampen in het donker wordt
gereden, bijvoorbeeld 's nachts of in
een tunnel
• Wanneer het lampglas van de
koplampen vuil is waardoor de
koplampen de weg minder goed
verlichten
• Wanneer de koplampen niet goed zijn
afgesteld
• Wanneer een koplamp defect is
• Wanneer de verlichting van een ander
voertuig, de zon of gereflecteerd licht
direct in de camera voor schijnt
• Wanneer de helderheid van het
omgevingslicht plotseling verandert
• Wanneer wordt gereden in de buurt
van een televisiezendmast,
radiozender of elektriciteitscentrale,
een met een radar uitgeruste auto of
een andere locatie waar mogelijk
sterke radiogolven of
elektromagnetische velden aanwezig
zijn
• Wanneer een ruitenwisserblad de
camera voor blokkeert
• Wanneer wordt gereden in de buurt
van objecten die radiogolven sterk
reflecteren zoals:
– Tunnels
– Stalen bruggen
– Grindwegen
– Besneeuwde wegen met diepe
sporen
– Muren
– Vrachtwagencombinaties
– Putdeksels
– Vangrails
– Stalen platen
• Bij het naderen van een stoep of
versmalling
• Wanneer het te signaleren voertuig
smal is, zoals een scootmobiel
• Wanneer het te signaleren voertuig
een platte voor- of achterzijde heeft,
zoals een onbeladen vrachtwagen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
212
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Toyota Parking Assist-sensor (indien
aanwezig)
• PKSB (indien aanwezig)
• Toyota Safety Sense
OPMERKING
Aantasting van de lak en corrosie van
de carrosserie en onderdelen
(lichtmetalen velgen, enz.) voorkomen
• Was de auto zo spoedig mogelijk:
– Na het rijden in een kustgebied
– Na het rijden over gepekelde wegen
– Als er zich teer of boomsappen op
de lak bevinden
– Als er zich dode insecten, insecten-
of vogelpoep op de lak bevinden
– Na het rijden in gebieden waar
sprake is van veel rook, stof,
ijzerdeeltjes of chemische stoffen
– Als de auto erg vuil is geworden van
stof of modder
– Als er brandstof op de lak is gemorst
• Als de lak is geschilferd of bekrast, laat
deze dan direct herstellen.
• Verwijder vuil van de velgen en berg
ze op een droge plaats op om te
voorkomen dat de velgen tijdens de
opslag gaan corroderen.
Schoonmaken van de verlichting aan
de buitenzijde
• Was deze met de nodige
voorzichtigheid. Gebruik geen
organische oplosmiddelen en borstel
ze ook niet af met een harde borstel.
Dit kan het oppervlak van de lampen
beschadigen.
• Breng geen was aan op de lenzen. Was
kan het lampglas beschadigen.
Voorkomen van beschadiging van de
ruitenwisserarmen voor
Trek eerst de ruitenwisserarm aan de
bestuurderszijde omhoog en daarna die
aan de passagierszijde. Begin, als u de
ruitenwisserarmen weer in hun
oorspronkelijke stand terugzet, aan de
passagierszijde.
OPMERKING(Vervolg)
Wassen in een wasstraat (auto's met
ruitenwissers met regensensor)
Zet de ruitenwisserschakelaar in stand
OFF. Als de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO staat, kunnen de
ruitenwissers in werking treden
waardoor de ruitenwisserbladen
beschadigd kunnen raken.
Reinigen met een hogedrukreiniger
• Auto's met Rear View Monitor-
systeem: Stel de camera of de
omgeving ervan tijdens het wassen
van de auto niet bloot aan sterke
waterstralen uit een
hogedrukreiniger. Door de kracht van
de waterstralen werkt het apparaat
mogelijk niet goed meer.
• Houd de sproeierkop uit de buurt van
hoezen (rubberen of kunststof
afdekkingen), stekkers of de volgende
onderdelen. Wanneer onderdelen in
aanraking komen met sterke
waterstralen, kunnen ze beschadigd
raken.
– Aan tractie gerelateerde onderdelen
– Onderdelen stuurinrichting
– Onderdelen wielophanging
– Onderdelen remsysteem
• Houd de sproeierkop op ten minste
30 cm van de carrosserie. Anders
kunnen kunststof delen, zoals lijsten
en bumpers, vervormd of beschadigd
raken. Houd de sproeierkop ook niet
de hele tijd op dezelfde plek.
• Spuit niet continu met water op het
onderste gedeelte van de voorruit.
Daar bevindt zich de
luchtinlaatopening voor de
airconditioning en als daar water
doorheen komt, werkt de
airconditioning mogelijk niet goed.
• Reinig de onderzijde van de auto niet
met een hogedrukreiniger.
6.1 Onderhoud en verzorging
334
• Achteruitrijlicht
• Mistachterlicht
• Derde remlicht
Ledlampen
De verlichting, behalve de
kentekenplaatverlichting, bestaat uit een
aantal leds. Laat een defecte led
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Condensvorming aan de binnenzijde
van het lampglas
Het tijdelijk beslaan van de binnenzijde
van het koplampglas is normaal. Neem in
de volgende gevallen contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
voor meer informatie:
• Als er erg veel condens aan de
binnenzijde van het koplampglas zit.
• Als de binnenzijde van de koplamp nat
is en blijft.
Bij het vervangen van lampen
→Blz. 379
Lampen vervangen
Kentekenplaatverlichting
• Hatchback
1. Verwijder de lichtmodule.
Steek een platte schroevendraaier of
een dergelijk gereedschap in de
opening naast de lamp en verwijder
deze zoals aangegeven in de
afbeelding.
Omwikkel de schroevendraaier met
tape om te voorkomen dat de auto
wordt beschadigd.2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder hem.
3. Verwijder de lamp.
4. Plaatsen: Herhaal de genoemde
stappen in omgekeerde volgorde.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
381
6
Onderhoud en verzorging
• Wagon
1. Verwijder het kapje.
ASteek een
sleufkopschroevendraaier of iets
dergelijks in de opening aan de
rechterzijde en maak de klauw los.
BSteek een
sleufkopschroevendraaier of iets
dergelijks in de opening aan de
linkerzijde, maak de klauw los en
verwijder vervolgens het deksel.
Omwikkel het uiteinde van de
schroevendraaier met tape om te
voorkomen dat de auto wordt
beschadigd.
2. Steek een kleine
sleufkopschroevendraaier of iets
dergelijks in een van de gaten links of
rechts in het lampglas.
ALampglas
3. Verwijder het lampglas.
Duw de schroevendraaier gekanteld
in de richting van de pijl, zoals
aangegeven in de afbeelding, om de
haak los te maken en verwijder het
lampglas.
AHaak
4. Verwijder de lamp.
5. Plaats een nieuwe lamp.
6. Plaats het lampglas.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
382
1. Plaats het lampglas in de haak links
of rechts
A.
2. Druk het lampglas op zijn plaats.
7. Controleer na het plaatsen of het
lampglas goed geplaatst is door er
voorzichtig aan te trekken.
8. Plaats het kapje.
1. Steek het borglipje (aangegeven met
de stippellijn) op zijn plek, waarbij de
pijl naar de binnenzijde van het deksel
is gericht.
2. Duw het onderste deel van het deksel
in de richting van de pijl, zoals
aangegeven in de afbeelding, om de
twee klauwen vast te maken.
WAARSCHUWING!
Lampen vervangen
• Schakel de verlichting uit. Wacht na
het uitschakelen van de verlichting
tot de lampen zijn afgekoeld. De
lampen kunnen erg heet worden en
brandwonden veroorzaken.
• Raak het glas van de lamp niet aan
met blote handen. Als u het glas van
de lamp toch moet vastpakken,
gebruik daarvoor dan een schone
droge doek om te voorkomen dat er
vocht of olie op de lamp komt. Als de
lamp een kras heeft of is gevallen,
kan deze defect raken of breken.
• Zorg ervoor dat de lamp en de
borgclips goed vastzitten. Anders
kan de lamp door oververhitting
beschadigd raken, kan brand
ontstaan of kan water binnendringen
in de lichtunit. Hierdoor kan de lamp
beschadigd raken en kan
condensvorming in het lampglas
optreden.
Voorkomen van schade en brand
Controleer of de lampen en borgclips
goed vastzitten.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
383
6
Onderhoud en verzorging
Meters, tellers en multi-informatiedisplay (→blz. 80, blz. 85, blz. 88, 93, blz. 99)
Functie*1Standaardin-
stellingPersoonlijke voorkeursin-
stellingABC
Ta a l*2Engels*3OO—
Eenheden
*2l/100 kmkm/l
OO—
mijlen (MPG)*4
Type instru-
mentenpa-
neel
*52 meters1meter
—O—
geen meters
Stijl instru-
mentenpa-
neel
*5SmartCasual
—O— Tough
Sporty
Stijl instru-
mentenpa-
neel
*6SmartCasual
—O—
Sporty
Type meter
*6Hybridesys-
teemindicatorToerenteller
—O—
Simple (zonder meters)
Type meter
*7Snelheidsme-
terHybridesysteemindicator
—O—
Toerenteller
Type meter
*8Hybridesys-
teemindicatorToerenteller — O —
EV-
controle-
lampjeAan Uit — O —
Brandstof-
verbruikTotaal gemid-
delde (gemid-
deld brand-
stofverbruik
[sinds reset-
ten])Ritgemiddelde (gemiddeld
brandstofverbruik [sinds
starten])
—O—
Gemiddelde per tankbeurt
(gemiddeld brandstofver-
bruik [sinds tanken])
*6
Begeleiding
milieubewust
bedienen
gaspedaalAan Uit — O —
Rij-
informatie-
items (eerste
item)AfstandGemiddelde rijsnelheid
—O—
Verstreken tijd
Rij-
informatie-
items
(tweede item)Verstreken
tijdAfstand
—O—
Gemiddelde rijsnelheid
Items teller A
(eerste
item)
*5AfstandGemiddelde rijsnelheid
—O—
Verstreken tijd
Items teller A
(tweede
item)
*5
Gemiddelde
rijsnelheidAfstand
—O—
Verstreken tijd
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
456