4.3 Bedienen van verlichting en
ruitenwissers................190
4.3.1 Lichtschakelaar...........190
4.3.2 AHB (Automatic High Beam)
*...194
4.3.3 AHS
(Adaptive High Beam-systeem)
*. 196
4.3.4 Schakelaar mistlampen*......200
4.3.5 Ruitenwissers en -sproeiers....201
4.3.6 Achterruitenwisser en -sproeier . 204
4.4Tanken ....................205
4.4.1 Openen van de tankdop......205
4.5 Gebruik van de ondersteunende
systemen...................207
4.5.1 Software-update Toyota Safety
Sense
*................207
4.5.2 Toyota Safety Sense........208
4.5.3 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) . 214
4.5.4 LTA (Lane Tracing Assist).....223
4.5.5 LDA (Lane Departure Alert)....227
4.5.6 PDA (Proactive Driving Assist)
*. . 231
4.5.7 RSA (Road Sign Assist).......236
4.5.8 Dynamic Radar Cruise Control . . 240
4.5.9 Cruise control............248
4.5.10 Noodstopsysteem.........250
4.5.11 Snelheidsbegrenzer........252
4.5.12 BSM (Blind Spot Monitor)
*....255
4.5.13 Toyota Parking Assist-sensor*. . 259
4.5.14 RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)
*................265
4.5.15 PKSB (Parking Support Brake)*. 271
4.5.16 Parking Support Brake-functie
(voor stilstaande objecten)
*...277
4.5.17 Parking Support Brake-functie
(voor voertuigen die achterlangs
rijden)
*...............280
4.5.18 Safe Exit Assist*..........281
4.5.19 Rijmodusselectieschakelaar . . . 286
4.5.20 GPF-systeem
(benzineroetfilter)........287
4.5.21 Ondersteunende systemen . . . 288
4.6 Rijtips.....................292
4.6.1 Rijden met een hybrideauto....292
4.6.2Rijdenindewinter .........293
5. Voorzieningen in het interieur
5.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming...........298
5.1.1 Automatische airconditioning . . 298
5.1.2 Stuurwielverwarming
*/
stoelverwarming*..........304
5.2 Gebruik van de interieurverlichting . . . 306
5.2.1 Overzicht interieurverlichting . . 306
5.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden . . 309
5.3.1 Overzicht van
opbergmogelijkheden.......309
5.3.2 Voorzieningen in de
bagageruimte............312
5.4 Overige voorzieningen in het interieur . 320
5.4.1 Overige voorzieningen in het
interieur ...............320
6. Onderhoud en verzorging
6.1 Onderhoud en verzorging.........332
6.1.1 Reinigen en beschermen van het
exterieurvanuwauto........332
6.1.2 Reinigen en beschermen van het
interieurvanuwauto ........335
6.2 Onderhoud..................337
6.2.1 Onderhoud en reparatie......337
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud.......338
6.3.1 Voorzorgsmaatregelen bij
zelf uit te voeren onderhoud . . . 338
6.3.2 Motorkap...............340
6.3.3 Plaatsen van een garagekrik....341
6.3.4Motorruimte .............342
6.3.5 12V-accu (M20A-FXS motor) . . . 350
6.3.6 Banden................352
6.3.7 Bandenspanning..........368
6.3.8Velgen.................369
6.3.9 Interieurfilter............370
6.3.10 Schoonmaken van de
ventilatieopeningen van het
batterijpakket (tractiebatterij) . 372
6.3.11 Batterij elektronische sleutel . . 375
3
1
2
3
4
5
6
7
8
ABedieningstoetsen
instrumentenpaneel blz. 94, blz. 99
BPaddle shift-schakelaars*1blz. 183
CSchakelaars cruise control/
snelheidsbegrenzer
Dynamic Radar Cruise Control
blz. 242
Cruise control blz. 248
Snelheidsbegrenzer blz. 252
DAfstandsbediening
audiosysteem*2blz. 329
EToets LTA (Lane Tracing Assist)
blz. 223
FTelefoontoets*2blz. 329
GSpraaktoets*2blz. 329*1Indien aanwezig*2Auto's met multimediasysteem: Zie
de handleiding voor het
multimediasysteem.
ASchakelaars stoelverwarming
voor*blz. 305
BSchakelaar draadloze lader*blz. 322
CBrake Hold-schakelaar blz. 188
DParkeerremschakelaar blz. 185
Activeren/deactiveren blz. 185
Voorzorgsmaatregelen bij rijden in de
winter blz. 295
Waarschuwingszoemer/-melding
blz. 392, blz. 400
EEV-modusschakelaar blz. 178
FRijmodusselectieschakelaar blz. 286*Indien aanwezig
Overzicht
15
Overzicht
• Helderheid en verticale positie van
het head-up display
Hiermee kunnen de helderheid en de
verticale positie van het head-up
display worden ingesteld.
• Hoek display
Hiermee kan de hoek van het head-up
display worden ingesteld.
Inschakelen/uitschakelen van het
head-up display
Als het head-up display is uitgeschakeld,
blijft het uitgeschakeld als het contact
UIT en vervolgens weer AAN wordt gezet.
Helderheid display
De helderheid van het head-up display
kan worden ingesteld via
op het
multi-informatiedisplay. Bovendien
wordt de helderheid automatisch
aangepast aan de lichtsterkte van de
omgeving.
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
het instellen van het head-up display
Zorg dat de auto geparkeerd staat op
een plaats met voldoende ventilatie als
het hybridesysteem tijdens het
wijzigen van instellingen op het scherm
instellingen in werking is. In een
afgesloten ruimte, zoals een garage,
kunnen uitlaatgassen die het
schadelijke koolmonoxide (CO)
bevatten, zich ophopen en in de auto
terechtkomen. Dit kan leiden tot de
dood of zeer schadelijk zijn voor de
gezondheid.
OPMERKING
Bij het wijzigen van de instellingen van
het head-up display
Zorg ervoor dat het hybridesysteem
tijdens het instellen van het head-up
display draait, om te voorkomen dat de
12V-accu ontladen raakt.Status ondersteunend systeem
Hiermee wordt de status van de volgende
systemen weergegeven:
• LTA (Lane Tracing Assist) (→blz. 223)
• LDA (Lane Departure Alert)
(→blz. 227)
• Dynamic Radar Cruise Control
(→blz. 240)
• Cruise control (→blz. 248)
Gedetailleerde inhoud die op het
head-up display wordt weergegeven
verschilt mogelijk van de weergave op
het multi-informatiedisplay. Zie de
beschrijving van de desbetreffende
systemen voor meer informatie.
Pop-updisplay
Pop-updisplays voor de onderstaande
systemen worden indien nodig
weergegeven:
Ondersteunende systemen
Geeft een waarschuwing/melding/tip of
de bedrijfsstatus van een relevant
systeem weer.
Icoon
Wordt weergegeven als op het
multi-informatiedisplay een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven. (→Blz. 400)
Waarschuwingsmelding
Sommige waarschuwingsmeldingen
worden indien nodig weergegeven,
overeenkomstig bepaalde voorwaarden.
Gedetailleerde inhoud die op het head-up
display wordt weergegeven verschilt
mogelijk van de weergave op het
multi-informatiedisplay.
2.1 Instrumentenpaneel
108
4.1 Voordat u gaat rijden..........160
4.1.1Rijdenmetdeauto.........160
4.1.2 Lading en bagage.........166
4.1.3 Rijden met een aanhangwagen . .167
4.2Rijprocedures..............173
4.2.1 Startknop.............173
4.2.2 EV-modus.............178
4.2.3 Hybridetransmissie (auto's zonder
paddle shift-schakelaars).....179
4.2.4 Hybridetransmissie (auto's met
paddle shift-schakelaars).....181
4.2.5 Richtingaanwijzerschakelaar....185
4.2.6 Parkeerrem............185
4.2.7BrakeHold.............188
4.3 Bedienen van verlichting en
ruitenwissers..............190
4.3.1 Lichtschakelaar..........190
4.3.2 AHB (Automatic High Beam)
*...194
4.3.3 AHS
(Adaptive High Beam-systeem)
*. .196
4.3.4 Schakelaar mistlampen*......200
4.3.5 Ruitenwissers en -sproeiers....201
4.3.6 Achterruitenwisser en -sproeier . .204
4.4Tanken..................205
4.4.1 Openen van de tankdop......205
4.5 Gebruik van de ondersteunende
systemen................207
4.5.1 Software-update Toyota Safety
Sense
*...............207
4.5.2 Toyota Safety Sense........208
4.5.3 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) . .214
4.5.4 LTA (Lane Tracing Assist).....223
4.5.5 LDA (Lane Departure Alert)....227
4.5.6 PDA (Proactive Driving Assist)
*. .231
4.5.7 RSA (Road Sign Assist).......236
4.5.8 Dynamic Radar Cruise Control . . .240
4.5.9 Cruise control...........248
4.5.10 Noodstopsysteem........250
4.5.11 Snelheidsbegrenzer.......252
4.5.12 BSM (Blind Spot Monitor)
*....255
4.5.13 Toyota Parking Assist-sensor*. .259
4.5.14 RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)
*..............265
4.5.15 PKSB (Parking Support Brake)*. .2714.5.16 Parking Support Brake-functie
(voor stilstaande objecten)
*...277
4.5.17 Parking Support Brake-functie
(voor voertuigen die achterlangs
rijden)
*..............280
4.5.18 Safe Exit Assist*.........281
4.5.19 Rijmodusselectieschakelaar . . .286
4.5.20 GPF-systeem (benzineroetfilter) .287
4.5.21 Ondersteunende systemen....288
4.6Rijtips..................292
4.6.1 Rijden met een hybrideauto....292
4.6.2Rijdenindewinter.........293
Rijden4
159
3. 1.105 mm (43,50 in.)*11.106 mm
(43,54 in.)*2
4. 608 mm (23,93 in.)
5. 325 mm (12,79 in.)
6. 16 mm (0,62 in.)
*118 mm (0,71 in.)*2
7. 12 mm (0,47 in.)*113 mm (0,51 in.)*2
8. 364 mm (14,33 in.)*1376 mm
(14,80 in.)*2
*1
Auto's zonder verzwaarde vering
*2Auto's met verzwaarde vering
Informatie over banden
• Verhoog de bandenspanning met
20,0 kPa (0,2 kg/cm
2of bar, 3 psi) als
er een aanhangwagen getrokken
wordt. (→Blz. 444)
• Verhoog de bandenspanning van de
aanhangwagen tot de waarde die de
fabrikant van de aanhangwagen
opgeeft voor de combinatie van
aanhangwagengewicht en belading.
Verlichting
Neem voor het plaatsen van
aanhangwagenverlichting contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgerustedeskundige, aangezien onjuiste
plaatsing de verlichting van de auto kan
beschadigen. Houd u bij het plaatsen
van aanhangwagenverlichting aan de
wettelijke voorschriften in uw land.
Bij het rijden met een aanhangwagen
Schakel de onderstaande systemen uit,
aangezien de systemen mogelijk niet
goed werken.
• LTA (Lane Tracing Assist) blz. 223
• LDA (Lane Departure Alert) blz. 227
• Dynamic Radar Cruise Control blz. 240
• Cruise control blz. 248
• PKSB (Parking Support Brake) (indien
aanwezig) blz. 271
• BSM (Blind Spot Monitor) (indien
aanwezig) blz. 255
• Toyota Parking Assist-sensor (indien
aanwezig) blz. 259
• RCTA-functie (Rear Cross Traffic Alert)
(indien aanwezig) blz. 265
Inrijden
Toyota raadt het rijden met een
aanhangwagen af gedurende de eerste
800 km als er onderdelen van de
aandrijflijn van de auto vervangen zijn.
Veiligheidscontroles voor het rijden
met een aanhangwagen
• Controleer of de maximale kogeldruk
voor de trekhaak/trekhaak met
afneembare kogel niet overschreden
wordt. Houd er rekening mee dat het
gewicht van de aanhangwagen moet
worden opgeteld bij het gewicht van
de auto. Controleer verder of door het
rijden met de aanhangwagen de
maximale asbelasting niet
overschreden wordt.
• Controleer of de lading op de
aanhangwagen goed vastgezet is.
• Maak, indien u het achteropkomend
verkeer niet goed kunt zien met de
standaard buitenspiegels, gebruik van
extra buitenspiegels. Stel de armen
4.1 Voordat u gaat rijden
170
niet meer dan een bepaalde waarde.
– Het stuurwiel wordt niet voldoende
bediend voor een wisseling van
rijstrook.
*Grens tussen weg en berm,
stoeprand, vangrail, enz.
Tijdelijk uitschakelen van functies
Als niet langer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt een functie mogelijk tijdelijk
uitgeschakeld. Als echter weer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt de werking van de functie
automatisch hervat. (→Blz. 228)
Werking van de Lane Departure
Alert-functie/stuurassistentie
• Afhankelijk van de rijsnelheid, de
omstandigheden op de weg, de hoek
waarmee de rijstrook wordt verlaten,
enz. wordt de werking van de functie
mogelijk niet opgemerkt of werkt de
functie mogelijk helemaal niet.
• Onder bepaalde omstandigheden kan
de waarschuwingszoemer klinken
ondanks dat er voor trillen is gekozen
in de persoonlijke
voorkeursinstellingen.
• Als de rand van de rijbaan
*niet
duidelijk of niet recht is, werkt de Lane
Departure Alert-functie of de
stuurassistentie mogelijk niet.
• De Lane Departure Alert-functie of de
stuurassistentie werkt mogelijk niet
als het systeem oordeelt dat het
stuurwiel met opzet wordt bediend
om een voetganger of een geparkeerd
voertuig te ontwijken.
• Auto's met BSM: Het systeem kan
mogelijk niet vaststellen of er een
gevaar bestaat voor een aanrijding
met een voertuig op een
aangrenzende rijstrook.
• De bediening van het stuurwiel door
de bestuurder krijgt prioriteit ten
opzichte van de stuurassistentie.
*Grens tussen weg en berm, stoeprand,
vangrail, enz.Werking van waarschuwing handen
van het stuurwiel
In de volgende situaties wordt er een
melding weergegeven om de bestuurder
aan te sporen het stuurwiel vast te
houden en klinkt er een zoemer om de
bestuurder te waarschuwen. Houd bij
gebruik van het systeem het stuurwiel
altijd goed vast, ook als de
waarschuwing niet wordt weergegeven.
• Wanneer het systeem signaleert dat
de bestuurder het stuurwiel niet
stevig vasthoudt of wanneer het
stuurwiel niet wordt bediend terwijl
de Lane Departure Alert in werking is
De waarschuwingszoemer klinkt
langer naarmate de stuurassistentie
vaker moet ingrijpen. Zelfs wanneer
het systeem merkt dat de bestuurder
het stuurwiel bedient, zal de
waarschuwingszoemer klinken.
Suggestie rustpauze bestuurder
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h of
hoger.
• De breedte van de rijstrook is
ongeveer 3 m of meer.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
229
4
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wanneer het nodig is om het
systeem uit te schakelen:→blz. 208
Voorwaarden voor activering signaleerbare objecten
Afhankelijk van de rijomstandigheden veranderen de werking en signaleerbare objecten
van de Proactive Driving Assist als volgt.
Functie Voorwaarden WerkingSignaleerbare objec-
ten
Obstacle Anticipation
AssistEr wordt een signa-
leerbaar object gesig-
naleerd dat de weg
oversteektEr wordt assistentie
geboden door middel
van bepaalde rem-
handelingen om de
kans op een aanrij-
ding te verkleinen.■Voetgangers
■Fietsers
Er wordt een signa-
leerbaar object gesig-
naleerd aan de kant
van de wegEr wordt assistentie
geboden door middel
van bepaalde rem- en
stuurhandelingen
overeenkomstig de
omgevingsomstan-
digheden om te voor-
komen dat de auto te
dicht in de buurt komt
van een gesignaleerd
object.■Voetgangers
■Fietsers
■Geparkeerde
auto's
Assistentie door mid-
del van stuurhande-
lingen wordt geboden
binnen een bereik
waarbinnen de auto
niet afwijkt van de
rijstrook waarop hij
op dat moment rijdt.
Deceleration AssistEr wordt een auto
voor of naast uw auto
gesignaleerd die uw
auto afsnijdtDe auto wordt lang-
zaam afgeremd, zodat
de tussenafstand niet
extreem kort wordt.■Voorliggers
■Motorfietsen
Er wordt een bocht
gesignaleerd vóór de
auto.De auto wordt lang-
zaam afgeremd als
wordt vastgesteld dat
de rijsnelheid te hoog
is voor de bocht.Geen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
232
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wanneer de beweging van
signaleerbare objecten verandert
(verandering van richting, plotseling
versnellen of vertragen, enz.)
• Bij het plotseling opdoemen van een
signaleerbaar object
• Als de voorligger zich niet direct voor
uw auto bevindt
• Als het signaleerbare object zich
onder een bepaalde constructie
bevindt
• Als het signaleerbare object deels
verborgen is achter een ander
voorwerp (grote koffer, paraplu,
vangrail, enz.)
• Als meerdere signaleerbare objecten
elkaar overlappen
• Als een helder licht, zoals van de zon
of de koplampen van een andere
auto, wordt gereflecteerd door het
signaleerbare object
• Wanneer het signaleerbare object
wit is en er extreem licht uitziet
• Als het signaleerbare object vanwege
de kleur of helderheid niet goed
opvalt
• Wanneer een signaleerbaar object de
auto snijdt of plotseling opdoemt
van naast een ander voertuig
• Bij het naderen van een voorligger
die loodrecht of schuin op de auto
staat, of naar de auto gericht is
• Als een geparkeerd voertuig
loodrecht of schuin op de auto staat
• Wanneer een fiets een kinderfiets,
een fiets met bepakking, een fiets
met iemand achterop of een fiets
met een bijzondere vorm (fiets met
een kinderzitje, tandem, enz.) is
• Als een voetganger of fietser kleiner
is dan ongeveer 1 m of groter dan
ongeveer 2 m
• Als het silhouet van een voetganger
of fietser onduidelijk is (bijvoorbeeld
door het dragen van een regenjas of
lange rok)
• Als een voetganger of fietser
vooroverbuigt of gehurkt zit
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als een voetganger of fietser een
hoge snelheid heeft
• Als een voetganger een
wandelwagentje, rolstoel, fiets of
ander voertuig voortduwt
• Als een signaleerbaar object niet
goed opvalt, zoals tijdens de
schemering, of 's nachts of in een
tunnel
• Wanneer de rijstrook ongeveer 4 m
of meer breed is
• Wanneer de rijstrook maximaal 2,5 m
breed is
• Als de auto een poosje heeft
stilgestaan nadat het
hybridesysteem is gestart
• Tijdens of enkele seconden na het
afslaan naar links of rechts
• Tijdens of enkele seconden na het
van rijstrook wisselen
• Tijdens of enkele seconden na het
rijden in een bocht
Instellingen Proactive Driving Assist
wijzigen
• De Proactive Driving Assist kan
worden in- of uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen.
(→Blz. 452)
• Via de persoonlijke
voorkeursinstellingen kunnen de
volgende instellingen van de
Proactive Driving Assist worden
gewijzigd. (→Blz. 452)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
234