Situaties waarin de sensoren mogelijk
niet goed werken
• Wanneer de hoogte of dehellingshoek van de auto is gewijzigd
door modificaties
• Wanneer de voorruit vuil, beslagen, gebarsten of beschadigd is
• Wanneer de omgevingstemperatuur hoog of laag is
• Wanneer het gedeelte van de voorruit voor de sensor is bedekt met
bijvoorbeeld modder, sneeuw, dode
insecten of vuil
• Onder slechte weersomstandigheden, bijvoorbeeld bij zware regenval, mist,
sneeuw of een zandstorm
• Wanneer bijvoorbeeld water, sneeuw of stof wordt opgeworpen door een
voorligger, of bij het rijden door een
mistbank of rook
• Wanneer met uitgeschakelde koplampen in het donker wordt
gereden, bijvoorbeeld 's nachts of in
een tunnel
• Wanneer het lampglas van de koplampen vuil is waardoor de
koplampen de weg minder goed
verlichten
• Wanneer de koplampen niet goed zijn afgesteld
• Wanneer een koplamp defect is
• Wanneer de verlichting van een ander voertuig, de zon of gereflecteerd licht
direct in de camera voor schijnt
• Wanneer de helderheid van het omgevingslicht plotseling verandert
• Wanneer wordt gereden in de buurt van een televisiezendmast,
radiozender of elektriciteitscentrale,
een met een radar uitgeruste auto of
een andere locatie waar mogelijk
sterke radiogolven of
elektromagnetische velden aanwezig
zijn
• Wanneer een ruitenwisserblad de camera voor blokkeert • Wanneer wordt gereden in de buurt
van objecten die radiogolven sterk
reflecteren zoals:– Tunnels
– Stalen bruggen
– Grindwegen
– Besneeuwde wegen met diepe sporen
– Muren
– Vrachtwagencombinaties
– Putdeksels
– Vangrails
– Stalen platen
• Bij het naderen van een stoep of versmalling
• Wanneer het te signaleren voertuig smal is, zoals een scootmobiel
• Wanneer het te signaleren voertuig een platte voor- of achterzijde heeft,
zoals een onbeladen vrachtwagen
• Wanneer het te signaleren voertuig een lage voor- of achterzijde heeft,
zoals een oprijwagen
• Wanneer het te signaleren voertuig een extreem grote bodemvrijheid
heeft
• Wanneer de lading van het te signaleren voertuig aan de achterzijde
uitsteekt
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
173
4
Rijden
OPMERKING
Aantasting van de lak en corrosie van
de carrosserie en onderdelen
(lichtmetalen velgen, enz.) voorkomen
• Was de auto zo spoedig mogelijk:
– Na het rijden in een kustgebied
– Na het rijden over gepekelde wegen
– Als er zich teer of boomsappen op
de lak bevinden
– Als er zich dode insecten, insecten-
of vogelpoep op de lak bevinden
– Na het rijden in gebieden waar
sprake is van veel rook, stof,
ijzerdeeltjes of chemische stoffen
– Als de auto erg vuil is geworden van
stof of modder
– Als er brandstof op de lak is gemorst
• Als de lak is geschilferd of bekrast, laat
deze dan direct herstellen.
• Verwijder vuil van de velgen en berg
ze op een droge plaats op om te
voorkomen dat de velgen tijdens de
opslag gaan corroderen.
Schoonmaken van de verlichting aan
de buitenzijde
• Was deze met de nodige
voorzichtigheid. Gebruik geen
organische oplosmiddelen en borstel
ze ook niet af met een harde borstel.
Dit kan het oppervlak van de lampen
beschadigen.
• Breng geen was aan op de lenzen. Was
kan het lampglas beschadigen.
Voorkomen van beschadiging van de
ruitenwisserarmen voor
Trek eerst de ruitenwisserarm aan de
bestuurderszijde omhoog en daarna die
aan de passagierszijde. Begin, als u de
ruitenwisserarmen weer in hun
oorspronkelijke stand terugzet, aan de
passagierszijde.
Wassen in een wasstraat (auto's met
ruitenwissers met regensensor)
Zet de ruitenwisserschakelaar in stand
OFF. Als de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO staat, kunnen de
OPMERKING(Vervolg)
ruitenwissers in werking treden
waardoor de ruitenwisserbladen
beschadigd kunnen raken.
Reinigen met een hogedrukreiniger
• Stel de camera of de omgeving ervan
tijdens het wassen van de auto niet
bloot aan sterke waterstralen uit een
hogedrukreiniger. Door de kracht van
de waterstralen werkt het apparaat
mogelijk niet goed meer.
• Spuit geen water rechtstreeks op de
radar die achter het embleem is
aangebracht. Anders kan het systeem
beschadigd raken.
• Houd de sproeierkop uit de buurt van
hoezen (rubberen of kunststof
afdekkingen), stekkers of de volgende
onderdelen. Wanneer onderdelen in
aanraking komen met sterke
waterstralen, kunnen ze beschadigd
raken.
– Aan tractie gerelateerde onderdelen
– Onderdelen stuurinrichting
– Onderdelen wielophanging
– Onderdelen remsysteem
• Houd de sproeierkop op ten minste
30 cm van de carrosserie. Anders
kunnen kunststof delen, zoals lijsten
en bumpers, vervormd of beschadigd
raken. Houd de sproeierkop ook niet
de hele tijd op dezelfde plek.
• Spuit niet continu met water op het
onderste gedeelte van de voorruit.
Daar bevindt zich de
luchtinlaatopening voor de
airconditioning en als daar water
doorheen komt, werkt de
airconditioning mogelijk niet goed.
• Reinig de onderzijde van de auto niet
met een hogedrukreiniger.
6.1 Onderhoud en verzorging
318
Lampen die vervangen moeten worden
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Koplampen
• Richtingaanwijzers voor (led)
• Parkeerlichten voor (led)
• Dagrijverlichting (led)
• Mistlampen voor (indien aanwezig)
• Richtingaanwijzers opzij
• Remlichten
• Achterlichten
• Kentekenplaatverlichting
• Mistachterlicht
• Derde remlicht
Ledlampen
De verlichting, behalve de
kentekenplaatverlichting, bestaat uit een
aantal leds. Laat een defecte led
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
• Dagrijverlichting/parkeerlichten voor
(gloeilamp)
• Richtingaanwijzers voor (gloeilamp)
• Richtingaanwijzers achter
• Achteruitrijlicht
Condensvorming aan de binnenzijde
van het lampglas
Het tijdelijk beslaan van de binnenzijde
van het koplampglas is normaal. Neem
in de volgende gevallen contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie:
• Als er erg veel condens aan de
binnenzijde van het koplampglas zit.
• Als de binnenzijde van de koplamp nat
is en blijft.Bij het vervangen van lampen
→Blz. 358
Lampen vervangen
Dagrijverlichting/parkeerlichten voor
(gloeilamp)
1. Draai de lamphouder linksom.
2. Verwijder de lamp.
3. Plaatsen: Herhaal de genoemde
stappen in omgekeerde volgorde.
Richtingaanwijzers voor (gloeilamp)
1. Draai de lamphouder linksom.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
360
Omwikkel het uiteinde van de
sleufkopschroevendraaier met tape
om schade aan de auto te voorkomen.
2. Draai de lamphouder linksom en verwijder hem.
3. Verwijder de lamp.
4. Plaatsen: Herhaal de genoemde stappen in omgekeerde volgorde.
5. Plaats de afdekkap. Lijn de nokjes van de afdekkap uit met
de groeven en plaats de afdekkap.
WAARSCHUWING!
Voorkomen van letsel
Zet voordat u een lamp gaat vervangen
eerst het contact UIT. Als u dat niet
doet, kunt u zich branden aan warme
componenten of kan een deel van uw
lichaam in aanraking komen met
draaiende onderdelen, waardoor
ernstig letsel kan ontstaan
Lampen vervangen
• Schakel de verlichting uit. Wacht na het uitschakelen van de verlichting
tot de lampen zijn afgekoeld. De
lampen kunnen erg heet worden en
brandwonden veroorzaken.
• Raak het glas van de lamp niet aan met blote handen. Als u het glas van
de lamp toch moet vastpakken,
gebruik daarvoor dan een schone
droge doek om te voorkomen dat er
vocht of olie op de lamp komt. Als de
lamp een kras heeft of is gevallen,
kan deze defect raken of breken.
•
Zorg ervoor dat de lamp en de borg-
clips goed vastzitten. Anders kan de
lamp door oververhitting beschadigd
raken, kan brand ontstaan of kan water
binnendringen in de lichtunit.
Hierdoor kan de lamp beschadigd
raken en kan condensvorming in het
lampglas optreden.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
362
Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
Sommige voorkeursinstellingen zijn van invloed op de instellingen van andere functies.
Neem voor meer informatie contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
AInstellingen die u kunt wijzigen op het scherm van het audiosysteem
BInstellingen die u met de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel kunt
wijzigen
CInstellingen die door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige kunnen worden gewijzigd
Definitie van symbolen: O = beschikbaar, — = niet beschikbaar
Alarm
*1(→blz. 68)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Inbraaksensor*2Aan Uit — O —
*1Indien aanwezig
*2Nadat de inbraaksensor uitgeschakeld is, wordt deze opnieuw ingeschakeld door de
portieren te ontgrendelen met de instapfunctie (indien aanwezig) of de
afstandsbediening.
Meters, tellers en multi-informatiedisplay (→blz. 76, blz. 81)
Functie*1Standaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Ta a l*2Engels*3—O—
Eenheden*4l/100 km km/l
—O—
Eenheden
*5mijlen (MPG)l/100 km
km/l
Type meter 2 meters1 meter
*6—O—
geen meters*6
Meter Style (stijl instrumen-
tenpaneel)SmartCasual
—O— Tough
Sporty
Type meter
*7SnelheidsmeterHybridesys-
teemindicator
—O—
Toerenteller
Type meter
*8Hybridesys-
teemindicatorToerenteller — O —
EV-controlelampje Aan Uit — O —
BrandstofverbruikTotaal gemid-
delde (gemiddeld
brandstofver-
bruik [sinds reset-
ten])Ritgemiddelde
(gemiddeld
brandstofver-
bruik [sinds star-
ten])—O—
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
429
8
Voertuigspecificaties