
Werking remregeling als Advanced Park
is ingeschakeld
Als het systeem, terwijl Advanced Park is
ingeschakeld, oordeelt dat de kans op een
aanrijding met een gesignaleerd
bewegend of stilstaand object groot is,
treden de begrenzingsregeling van het
hybridesysteem en de remregeling in
werking. Als de remregeling in werking is,
wordt de werking van Advanced Park
onderbroken en wordt er een melding
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zoemer
Afhankelijk van omgevingsgeluiden of
geluiden van andere systemen kan het
moeilijk zijn om de zoemer van dit
systeem te horen.
Als er een zwart scherm wordt
weergegeven op het scherm van het
audiosysteem als Advanced Park in
werking is
Het systeem wordt beïnvloed door
radiogolven of er is mogelijk een storing
in het systeem aanwezig. Als er een
radioantenne is geplaatst in de buurt van
een camera, verplaats deze dan naar een
locatie zo ver mogelijk van de camera.
Laat de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige als er geen
radioantenne is geplaatst in de buurt van
een camera en het scherm nog niet
normaal werkt nadat het contact UIT is
gezet en het hybridesysteem vervolgens
weer is gestart.
Functie haaks inparkeren
(vooruit/achteruit)
Beschrijving functie
De functie haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) kan worden gebruikt
als het beoogde parkeervak kan worden
gesignaleerd wanneer de auto dicht bij en
haaks op het midden van het parkeervak
tot stilstand wordt gebracht. Ook kan,afhankelijk van de conditie van het
parkeervak enzovoort, de stand van de
transmissie worden gewijzigd door de
begeleidingsregeling als de rijrichting
van de auto moet worden veranderd.
Parkeren met behulp van de functie
haaks inparkeren (vooruit/achteruit)
1. Breng de auto tot stilstand op een punt dicht bij en haaks op het midden
van het beoogde parkeervak.
Als het parkeervak is gemarkeerd met
lijnen
AOngeveer 1 m*
BOngeveer 2,5 m*
COngeveer 6 m of meer*
DOngeveer 5,5 m of meer*
Het systeem werkt mogelijk ook als er
slechts aan een kant van het beoogde
parkeervak een lijn aanwezig is.
*Dit is een referentiemeting voor het
signaleren van een parkeervak.
Afhankelijk van de omgeving is het
signaleren soms niet mogelijk.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
252

van het draagbare apparaat, wacht dan
tot het draagbare apparaat is afgekoeld
en laad dan opnieuw.
Er kan ook een ventilator worden
ingeschakeld om de temperatuur in de
lader te verlagen. Dit is normaal en duidt
niet op een storing.
Geluid gegenereerd tijdens de
bediening
Als op de voedingsschakelaar wordt
gedrukt om de draadloze lader in te
schakelen, als op de startknop wordt
gedrukt om het contact in stand ACC of
AAN te zetten terwijl de draadloze lader is
ingeschakeld of wanneer er een draagbaar
apparaat wordt gesignaleerd, zijn er
mogelijk werkingsgeluiden te horen. Dit is
normaal en duidt niet op een storing.
Omstandigheden waaronder de
draadloze lader mogelijk niet goed
werkt
In de volgende situaties werkt de
draadloze lader mogelijk niet goed:
• Als de cameralens van een draagbaar
apparaat 3 mm of meer uitsteekt
• Als de elektronische sleutel zich niet
in de auto bevindt
• Wanneer een draagbaar apparaat
volledig is geladen
• Wanneer een draagbaar apparaat
wordt geladen via een kabel
• Wanneer zich verontreinigingen
bevinden tussen het laadgebied en
het draagbare apparaat
• Wanneer het draagbare apparaat
tijdens het laden te heet wordt
•
Als de temperatuur in de buurt van het
oplaadvak onder invloed van bijvoor-
beeld zonlicht hoger wordt dan 35°C
•Wanneer een draagbaar apparaat met
het laadoppervlak naar boven is
geplaatst
• Wanneer een draagbaar apparaat niet
in het midden van het laadgebied is
geplaatst• Wanneer een draagbaar apparaat te
groot is voor het oplaadvak
• Wanneer een vouwbaar draagbaar
apparaat buiten het laadgebied is
geplaatst
•
Wanneer de auto zich in de buurt bevindt
van een televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven of
andere locatie waar sterke radiogolven of
elektromagnetische velden aanwezig zijn
• Wanneer zich een van de volgende
objecten, met een dikte van 2 mm of
meer, tussen het laadoppervlak van
een draagbaar apparaat en het
laadgebied bevindt:
– Dikke hoesjes
– Dikke decoraties
– Accessoires als popsockets,
draagriemen, enz.
• Wanneer het draagbare apparaat
tegen een van de volgende metalen
voorwerpen wordt gehouden of
erdoor wordt bedekt:
– Hoesjes met een magneet erin aan
de laadzijde van het draagbare
apparaat
– Kaarten met metaal erop, zoals
aluminiumfolie
– Sigarettenpakjes met
aluminiumfolie erin
– Metalen portemonnees of tassen
– Muntgeld
– Heatpacks
– Media zoals CD's en DVD's
– Metallic decoraties
– Metallic hoesjes
• Als er andere sleutels met
afstandsbediening (die radiogolven
uitzenden) dan die van uw auto in de
buurt gebruikt worden
• Als er 2 of meer draagbare apparaten
tegelijkertijd op het oplaadvak
worden gelegd
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
308

bandenspanning plotseling te laag
wordt als gevolg van een klapband.
(Oplossingen:→blz. 375, blz. 396,
blz. 386) Het systeem kan echter
mogelijk geen plotselinge klapband
e.d. signaleren.
De door het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem gesignaleerde
bandenspanning kan op het
multi-informatiedisplay worden
weergegeven.
De eenheid kan worden gewijzigd.
Wijzigen van de eenheid
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
De eenheid kan niet worden gewijzigd
wanneer de auto rijdt.
2. Zet het contact AAN.
3. Selecteer
van het multi-
informatiedisplay en druk vervolgens
op
.
4. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
5. Druk op
ofom “TPWS
setting” (instelling TPWS) te
selecteren en druk vervolgens op
.
6. Druk op
ofom “Pressure unit
setting” (instelling eenheid
bandenspanning) te selecteren.
7. Druk op
ofom de gewenste
eenheid te selecteren en druk
vervolgens op
.Periodieke controle van de
bandenspanning
Het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem vervangt de
periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom
ook zelf regelmatig de bandenspanning.
Bandenspanning
• Nadat het contact AAN is gezet, kan
het enkele minuten duren voordat de
bandenspanning wordt weergegeven.
Het kan ook enkele minuten duren
voordat de bandenspanning wordt
weergegeven nadat de banden op
spanning zijn gebracht.
• De bandenspanning verandert met de
temperatuur. De weergegeven
waarden kunnen verschillen van de
waarden die met andere
bandenspanningmeters worden
gemeten.
Situaties waarin het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem mogelijk niet
goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem mogelijk niet
goed.
– Als er niet-originele Toyota-velgen
zijn gemonteerd.
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
– Er zijn sneeuwkettingen
gemonteerd.
– Er is een run-flat band met
ondersteunende ring gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een
coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of
ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
339
6
Onderhoud en verzorging

– Als de bandenspanning aanzienlijk
hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder
bandenspanningssensoren en
-zenders worden gebruikt.
– Als de identificatiecode op de
bandenspanningssensoren en
-zenders niet is geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU.
• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– In de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn.
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt.
Als de bandenpositiegegevens niet
juist worden weergegeven als gevolg
van slechte ontvangst van de
radiogolven, kan de weergave worden
hersteld door verder te rijden en zo de
ontvangst van de radiogolven te
veranderen.
• Wanneer de auto geparkeerd is, kan
het langer duren voordat de
waarschuwing verschijnt of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband, dan
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Waarschuwingen bandenspanning-
swaarschuwingssysteem
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de rijomstandigheden.
Daarom laat het systeem mogelijk zelfs
een waarschuwing zien wanneer de
bandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.Plaatsen van
bandenspanningssensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem-ECU en
moet het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem worden
geïnitialiseerd. Laat de identificatiecodes
van de bandenspanningssensoren en
-zenders registreren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige. (→Blz. 344)
Vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. Na ongeveer 10 minuten
rijden gaat het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gedurende
1 minuut knipperen en het blijft daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
•
Neem voor het verwijderen en plaatsen
van wielen, banden of bandenspan-
ningssensoren en -zenders contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en -zenders
beschadigd kunnen raken als er niet
voorzichtig mee wordt omgegaan.
•Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
dan kan er water in de banden-
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
340

Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen)
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen)
Als u een probleem hebt, controleer dan
het volgende voordat u contact opneemt
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
De portieren kunnen niet worden
vergrendeld, ontgrendeld, geopend of
gesloten
U bent uw sleutels
verloren
• Als u uw mechanische sleutels
verloren bent, kan een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige nieuwe originele
mechanische sleutels leveren.
(→Blz. 407)
• Als u uw elektronische sleutels bent
verloren, neemt de kans dat uw auto
wordt gestolen aanmerkelijk toe.
Neem onmiddellijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. (→Blz. 407)
De portieren kunnen niet
worden vergrendeld of
ontgrendeld
• Is de batterij van de sleutel zwak of
leeg? (→Blz. 354)
• Staat het contact AAN?
Zorg dat het contact UIT staat
wanneer u de portieren vergrendelt.
(→Blz. 144)• Bevindt de elektronische sleutel zich
in de auto?
Vergrendel de portieren nadat u hebt
gecontroleerd of u de elektronische
sleutel bij u hebt.
• De functie werkt mogelijk niet goed
als gevolg van de radiogolven.
(→Blz. 113)
Het achterportier kan
niet worden geopend
• Is het kinderslot geactiveerd?
Het achterportier kan niet vanaf de
binnenzijde van de auto worden
geopend wanneer het kinderslot is
geactiveerd. Open het achterportier
vanaf de buitenzijde en deactiveer het
kinderslot. (→Blz. 100)
Als u denkt dat er iets mis is
Het hybridesysteem start
niet
• Hebt u op de startknop gedrukt terwijl
u het rempedaal ingetrapt hield?
(→Blz. 142)
• Staat de selectiehendel in stand P?
(→Blz. 142)
• Kan de elektronische sleutel in de auto
worden gesignaleerd? (→Blz. 112)
• Is het stuurslot ontgrendeld?
(→Blz. 143)
• Is de batterij van de elektronische
sleutel zwak of leeg?
Het hybridesysteem kan in dit geval
worden gestart op een tijdelijke
manier. (→Blz. 408)
• Is de 12V-accu ontladen? (→Blz. 409)
De selectiehendel kan
niet vanuit stand P in een
andere stand worden ge-
zet, zelfs al trapt u het
rempedaal in
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
440