4.5.4 LTA (Lane Tracing Assist)
LTA-functies
• Deze functie werkt op wegen met
duidelijke belijning als het Dynamic
Radar Cruise Control-systeem is
ingeschakeld. Met behulp van de
camera voor en de radarsensor
worden de rijstrookmarkeringen en
andere auto's in de omgeving
gesignaleerd en wordt het stuurwiel
bediend om de positie van de auto op
de rijstrook vast te houden.
Gebruik deze functie alleen op
snelwegen en autowegen.
Wanneer het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem niet in werking is,
werkt deze functie niet.
In gevallen waarin de
rijstrookmarkeringen niet (goed)
zichtbaar zijn, bijvoorbeeld wanneer u in
een file staat, werkt deze functie op
basis van de positie van de auto's voor
en naast u.
Als het systeem signaleert dat het
stuurwiel een bepaalde periode niet
bediend is of dat het stuurwiel niet
stevig wordt vastgehouden, wordt een
waarschuwing weergegeven op het
display en wordt de functie tijdelijk
uitgeschakeld.
Pak het stuurwiel stevig vast om de
functie weer in te schakelen.•
Als de auto de rijstrook dreigt te
verlaten terwijl het systeem in werking
is, wordt er een waarschuwing getoond
op het display en klinkt er een zoemer.
Wanneer de zoemer klinkt, controleer
dan het gebied rondom de auto en stuur
de auto voorzichtig terug naar het
midden van de rijstrook.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
184
WAARSCHUWING!
Voordat u het LDA-systeem gebruikt
• Vertrouw niet alleen op het
LDA-systeem. Het LDA-systeem
biedt automatische ondersteuning
tijdens het rijden. Het systeem
vermindert echter niet de hoeveel
aandacht die nodig is om veilig te
kunnen rijden. Als bestuurder blijft u
verantwoordelijk voor de veiligheid
door de omgeving in de gaten te
houden en het stuurwiel te
bedienen. Zorg ook voor voldoende
pauzes als u moe bent, bijvoorbeeld
als u langere tijd hebt gereden.
• Als u niet op de juiste manier rijdt en
niet goed oplet, kan dit een ongeval
tot gevolg hebben.
Voorwaarden voor werking van de
functies
• Lane Departure
Alert-functie/stuurassistentie
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
– De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h
of hoger.
Het systeem werkt al vanaf een
rijsnelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger wanneer er auto's,
motorfietsen, fietsen of
voetgangers in de buurt van de
rijstrook worden gesignaleerd.
– Het systeem herkent een rijstrook
of rijbaan
*. (Wanneer de rijstrook of
rijbaan slechts aan één zijde wordt
herkend, werkt het systeem
uitsluitend voor de herkende zijde.)
– De breedte van de rijstrook is
ongeveer 3 m of meer.
– De richtingaanwijzer wordt niet
bediend. (Auto's met BSM: Ook
wanneer de richtingaanwijzer wel
wordt bediend, maar er in de
desbetreffende richting een
voertuig wordt gesignaleerd.)
– De auto maakt geen scherpe bocht.– De auto accelereert of decelereert
niet meer dan een bepaalde waarde.
– Het stuurwiel wordt niet voldoende
bediend voor een wisseling van
rijstrook.
*Grens tussen weg en berm,
stoeprand, vangrail, enz.
• Suggestie rustpauze bestuurder
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
– De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h
of hoger.
– De breedte van de rijstrook is
ongeveer 3 m of meer.
Tijdelijk uitschakelen van functies
Als niet langer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt een functie mogelijk tijdelijk
uitgeschakeld. Als echter weer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt de werking van de functie
automatisch hervat. (→Blz. 189)
Werking van de Lane Departure
Alert-functie/stuurassistentie
• Afhankelijk van de rijsnelheid, de
omstandigheden op de weg, de hoek
waarmee de rijstrook wordt verlaten,
enz. wordt de werking van de functie
mogelijk niet opgemerkt of werkt de
functie mogelijk helemaal niet.
•
Onder bepaalde omstandigheden kan
de waarschuwingszoemer klinken
ondanks dat er voor trillen is gekozen in
de persoonlijke voorkeursinstellingen.
• Als de rand van de rijbaan*niet
duidelijk of niet recht is, werkt de Lane
Departure Alert-functie of de
stuurassistentie mogelijk niet.
• De Lane Departure Alert-functie of de
stuurassistentie werkt mogelijk niet
als het systeem oordeelt dat het
stuurwiel met opzet wordt bediend
om een voetganger of een geparkeerd
voertuig te ontwijken.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
189
4
Rijden
• Auto's met BSM: Het systeem kan
mogelijk niet vaststellen of er een
gevaar bestaat voor een aanrijding
met een voertuig op een
aangrenzende rijstrook.
• De bediening van het stuurwiel door
de bestuurder krijgt prioriteit ten
opzichte van de stuurassistentie.
*Grens tussen weg en berm, stoeprand,
vangrail, enz.
Werking van waarschuwing handen
van het stuurwiel
In de volgende situaties wordt er een
melding weergegeven om de bestuurder
aan te sporen het stuurwiel vast te
houden en klinkt er een zoemer om de
bestuurder te waarschuwen. Houd bij
gebruik van het systeem het stuurwiel
altijd goed vast, ook als de
waarschuwing niet wordt weergegeven.
•
Wanneer het systeem signaleert dat de
bestuurder het stuurwiel niet stevig
vasthoudt of wanneer het stuurwiel niet
wordt bediend terwijl de Lane Depar-
ture Alert in werking is. De waarschu-
wingszoemer klinkt langer naarmate de
stuurassistentie vaker moet ingrijpen.
Zelfs wanneer het systeem merkt dat de
bestuurder het stuurwiel bedient, zal de
waarschuwingszoemer klinken.
Suggestie rustpauze bestuurder
Als de auto slingert wordt er een
boodschap weergegeven en klinkt er
een waarschuwingszoemer om de
bestuurder aan te sporen om een
rustpauze te nemen.Afhankelijk van de omstandigheden en
de conditie van de weg, werkt deze
functie mogelijk niet.
Wijzigen van LDA-instellingen
• Het LDA-systeem kan worden in- of
uitgeschakeld via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 428)
• De instellingen van de LDA worden
gewijzigd via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 428)
WAARSCHUWING!
Situaties waarin het systeem
mogelijk niet goed werkt
In de volgende situaties werkt het
systeem mogelijk niet goed, waardoor
de auto zijn rijstrook zou kunnen
verlaten. Vertrouw niet te veel op deze
functies. Als bestuurder blijft u
verantwoordelijk voor de veiligheid
door de omgeving in de gaten te
houden en het stuurwiel te bedienen.
• Als de grens tussen weg en berm,
stoeprand, vangrail, enz. onduidelijk
of onregelmatig is.
• Als de auto last heeft van zijwind of
turbulentie van passerende auto's
• Situaties waarin de rijstrook mogelijk
niet wordt gesignaleerd:→blz. 174
• Situaties waarin de sensoren
mogelijk niet goed werken:
→blz. 173
• Situaties waarin bepaalde functies of
alle functies van het systeem niet
werken:→blz. 174
• Wanneer het nodig is om het
systeem uit te schakelen:→blz. 169
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
190
Schermen en bediening
De bedrijfsstatus van de Lane Departure Alert en de stuurassistentie voor het voorkomen
van het verlaten van de rijstrook worden weergegeven.
ControlelampjeWeergave rij-
strookStuurwielicoon Situatie
Oranje
BrandtBrandt niet Brandt niet Systeem uitgeschakeld
Brandt niet
GrijsBrandt nietGeen rijstrookmarkeringen gesigna-
leerd
Brandt niet
WitBrandt niet Rijstrookmarkeringen gesignaleerd
Oranje
KnippertOranje
KnippertBrandt nietLane Departure Alert-functie is in
werking aan de zijde waar de weer-
gave van de rijstrook knippert
GroenOranjeGroenStuurassistentie is in werking aan de
zijde waar de weergave van de rij-
strook brandt
Oranje
KnippertOranje
KnippertGroenLane Departure Alert-functie/
stuurassistentie is in werking aan de
zijde waar de weergave van de rij-
strook knippert
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
191
4
Rijden
Wanneer de op dat moment ingestelde
rijsnelheid hoger is dan de herkende
snelheidslimiet
Houd de toets “-” ingedrukt.
De snelheidsbegrenzer met Road Sign
Assist werkt mogelijk niet goed
wanneer
De snelheidsbegrenzer met Road Sign
Assist werkt mogelijk niet goed in
situaties waarbij de RSA niet goed werkt
of verkeersborden niet goed signaleert
(→blz. 192). Houd daarom, wanneer u
deze functie gebruikt, ook zelf de
werkelijke snelheidslimiet in het oog.
In de volgende situaties wordt de
ingestelde snelheid mogelijk niet
gewijzigd in de herkende snelheidslimiet
door het ingedrukt houden van de toets
“+” of “-”:
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
gelijk is aan de ingestelde snelheid
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
buiten het snelheidsbereik van het
snelheidsbegrenzersysteem ligt
4.5.10 Noodstopsysteem
Het noodstopsysteem is een systeem dat
de auto automatisch afremt en binnen
zijn rijstrook tot stilstand brengt als de
bestuurder niet meer in staat is om verder
te rijden, bijvoorbeeld in geval van een
medisch noodgeval.
Wanneer de LTA (Lane Tracing Assist) in
werking is en het systeem geen
rijhandelingen signaleert, bijvoorbeeld
als de bestuurder het stuurwiel nietvasthoudt, en vaststelt dat de bestuurder
niet reageert, wordt de auto afgeremd en
binnen de huidige rijstrook tot stilstand
gebracht om een aanrijding te helpen
voorkomen of de kracht van een
aanrijding te helpen verminderen.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Let goed op de omgeving
om te zorgen dat u veilig rijdt. Het
noodstopsysteem dient ter
ondersteuning in noodgevallen als
de bestuurder niet meer in staat is
om verder te rijden, bijvoorbeeld in
geval van een medisch noodgeval.
Het is niet bedoeld om (door) te
kunnen rijden als de bestuurder
slaperig of gewond is of op een
andere manier niet in staat is om
veilig te rijden.
•
Hoewel het noodstopsysteem is
ontworpen om de auto binnen de
rijstrook af te doen remmen om
aanrijdingen te helpen voorkomen of
de schade bij een aanrijding te
beperken, is de effectiviteit afhankelijk
van allerlei omstandigheden. Daardoor
levert het systeem mogelijk niet altijd
dezelfde prestaties. Ook zal het
systeem niet werken als niet aan alle
voorwaarden voor activering wordt
voldaan.
•Als na het in werking treden van het
noodstopsysteem de auto weer
bestuurbaar wordt, rijd dan direct
verder of parkeer indien nodig de auto
aan de kant van de weg en waarschuw
andere weggebruikers voor de
stilstaande auto met noodverlichting
en een gevarendriehoek.
•Als het systeem in werking is getreden
dienen eventuele passagiers zich
zonodig te ontfermen over de
bestuurder en maatregelen te treffen
om de veiligheid te waarborgen,
bijvoorbeeld door in de berm of achter
de vangrail te gaan staan.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
208
4.6.2 Rijden in de winter
Tref voor het aanbreken van de winter de
noodzakelijke voorbereidingen en voer de
benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag
altijd aan de actuele
weersomstandigheden aan.
Voorbereidingen voor de winter
• Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn
voor winterse omstandigheden.
– Motorolie
– Koelvloeistof motor/
vermogensregeleenheid
– Ruitensproeiervloeistof
• Laat de toestand van de 12V-accu
controleren door een monteur.
• Laat vier winterbanden onder uw auto
monteren of schaf een set
sneeuwkettingen voor de voorwielen
aan.
Controleer of alle banden dezelfde
maat hebben en van hetzelfde merk
zijn en controleer of de
sneeuwkettingen geschikt zijn voor de
bandenmaat van uw auto.
WAARSCHUWING!
Rijden met winterbanden
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kunt u de macht over het
stuur verliezen, waardoor ernstig letsel
kan ontstaan.
• Gebruik banden met de
voorgeschreven maat.
• Zorg ervoor dat de bandenspanning
aan de specificatie voldoet.
• Rijd niet harder dan de toegestane
snelheid of harder dan de
snelheidslimiet die geldt voor de
gebruikte winterbanden.
• Monteer winterbanden op alle
wielen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Als wordt gereden met
sneeuwkettingen
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kunnen een aanrijding en dodelijk of
ernstig letsel het gevolg zijn.
• Rijd niet harder dan de maximaal
toegestane snelheid voor de
gebruikte sneeuwkettingen of niet
harder dan 50 km/h, afhankelijk van
welke snelheid de laagste is.
• Vermijd het rijden over slechte
wegdekken en over gaten.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
• Minder uw snelheid alvorens een
bocht aan te snijden zodanig, dat u
zeker weet dat de auto bestuurbaar
blijft.
• Gebruik het LTA-systeem (Lane
Tracing Assist) niet.
• Gebruik het LDA-systeem (Lane
Departure Alert) niet.
OPMERKING
Repareren of vervangen van
winterbanden
Laat winterbanden repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige of door een
bandenspecialist. Het verwijderen en
plaatsen van winterbanden heeft
namelijk invloed op de werking van de
bandenspanningssensoren en -zenders.
4.6 Rijtips
281
4
Rijden
Waarschuwingslampje PCS
Waarschuwingslampje Details/handelingen
Wanneer er gelijktijdig een zoemer klinkt:
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het PCS (Pre-Crash
Safety-systeem).
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Wanneer er geen zoemer klinkt:
Het PCS (Pre-Crash Safety-systeem) is tijdelijk niet beschik-
baar, corrigerende maatregelen kunnen noodzakelijk zijn.
Volg de instructies die worden weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 380)
Als het PCS (Pre-Crash Safety-systeem) of de VSC (Vehicle Sta-
bility Control-systeem) wordt uitgeschakeld, gaat het waar-
schuwingslampje PCS branden.
Blz. 183
Controlelampje (waarschuwingszoemer) LTA
Waarschuwingslampje Details/handelingen
(Oranje)Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de LTA (Lane Tracing
Assist)
Volg de instructies die worden weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 380)
Controlelampje (waarschuwingszoemer) LDA
Waarschuwingslampje Details/handelingen
(oranje)Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de LDA (Lane De-
parture Alert)
Volg de instructies die worden weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 380)
Controlelampje (waarschuwingszoemer) Dynamic Radar Cruise Control
Waarschuwingslampje Details/handelingen
(oranje)Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de Dynamic Radar
Cruise Control.
Volg de instructies die worden weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 380)
Controlelampje (waarschuwingszoemer) cruise control
Waarschuwingslampje Details/handelingen
(oranje)Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de cruise control.
Volg de instructies die worden weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 380)
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
376
Controlelampje (waarschuwingszoemer) snelheidsbegrenzer
Waarschuwingslampje Details/handelingen
(Oranje)
(indien aanwezig)Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de snelheidsbegren-
zer.
Volg de instructies die worden weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 380)
Controlelampje Driving Assist-informatie
Waarschuwingslampje Details/handelingen
Geeft aan dat er mogelijk een storing aanwezig is in een van de
volgende systemen.
■PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
■LDA (Lane Departure Alert)
Volg de instructies die worden weergegeven op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 380)
Geeft aan dat er een storing zit in een van de volgende
systemen of dat een van de volgende systemen is
uitgeschakeld:
■PKSB (Parking Support Brake)
*
■RCD (Rear Camera Detection)*
■BSM (Blind Spot Monitor)*
■RCTA (Rear crossing traffic alert)*
■Safe Exit Assist*
Volg de instructies die worden weergegeven op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 380)
*Indien aanwezig
Controlelampje Traction Control
Waarschuwingslampje Details/handelingen
Geeft aan dat er een storing is in:
■Het VSC-systeem;
■De TRC; of
■De Hill Start Assist Control
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingslampje parkeerrem
Waarschuwingslampje Details/handelingen
(Knippert)Mogelijk is de parkeerrem niet volledig geactiveerd of gedeacti-
veerd
Bedien nogmaals de parkeerremschakelaar.
Dit lampje gaat branden als de parkeerrem niet gedeactiveerd
is. Als het lampje uitgaat nadat de parkeerrem gedeactiveerd is,
werkt het systeem normaal.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
377
7
Bij problemen