Gebruik van het head-up display
Selecteer
op het multi-
informatiedisplay (→blz. 86) en
vervolgens
.
Inschakelen/uitschakelen van het
head-up display
Druk op
om het head-up display in
of uit te schakelen.
Wijzigen van de instellingen van het
head-up display
Houd
ingedrukt om de volgende
instellingen te wijzigen:
Hybridesysteemindicator/toerenteller
Hiermee kan de weergave worden
ingesteld op hybridesysteemindicator/
toerenteller/geen informatie.
Helderheid/positie display
Hiermee kunt u de helderheid en de
positie van het head-up display instellen.
Informatie op het display
Hiermee kan de weergave van de
volgende onderwerpen worden in- of
uitgeschakeld:
• Routebegeleiding naar bestemming
• Status Driving Assist System
• Kompas
Hoek display
Hiermee kan de hoek van het head-up
display worden ingesteld.
Status ondersteunend systeem/aan
navigatiesysteem gekoppelde
displayzone
Display status ondersteunend systeem
Hiermee wordt de status van de volgende
systemen weergegeven:
• Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik (→blz. 196)
• LTA (Lane Tracing Assist) (→blz. 182)
• Toyota Parking Assist-sensor
(→blz. 218)Aan navigatiesysteem gekoppelde
displayzone
De volgende gegevens van het
navigatiesysteem worden weergegeven:
Routebegeleiding naar bestemming
Wordt weergegeven als het
navigatiesysteem met een
routebegeleiding bezig is. Wanneer er
een kruising nadert, wordt een pijl
weergegeven om aan te geven welke
kant u op moet.
Kompas
Geeft de rijrichting aan.
Hybridesysteemindicator/toerenteller
Hybridesysteemindicator
1Laadgebied
2Hybride eco-gebied
3Eco-gebied
4Power-gebied
Er wordt dezelfde informatie
weergegeven als op het
instrumentenpaneel
(hybridesysteemindicator). Zie blz. 79
voor meer informatie.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan in
omwentelingen per minuut.
2.1 Instrumentenpaneel
95
2
Instrumentenpaneel
Informatiedisplayzone
Geeft afhankelijk van de situatie de
volgende zaken weer:
Waarschuwing/melding
• Waarschuwing van de LTA (Lane
Tracing Assist)
• Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
• Brake
Override-systeem/wegrijregeling
• Melding
Wordt weergegeven als op het
multi-informatiedisplay een
pop-updisplay met een suggestie/tip
wordt weergegeven. (→Blz. 92)
• Melding
Wordt weergegeven als op het
multi-informatiedisplay een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven. (→Blz. 338)
• Buitentemperatuur
Wordt weergegeven in de volgende
situaties:
– Wanneer het contact AAN wordt
gezet
– Wanneer het controlelampje lage
buitentemperatuur knippert
Er wordt dezelfde informatie
weergegeven als op het multi-
informatiedisplay. Zie voor meer
informatie de beschrijving van de
weergave van de buitentemperatuur op
het multi-informatiedisplay. (→Blz. 78)
Status handsfree-systeem
Wordt weergegeven als het
handsfree-systeem wordt bediend.
Status bediening audiosysteem
Wordt weergegeven als het
audiosysteem wordt bediend.Head-up display
Met een (gepolariseerde) zonnebril op is
het head-up display soms moeilijk
afleesbaar. Pas de helderheid van het
head-up display aan of zet uw zonnebril
af.
Helderheid display
De helderheid van het head-up display
kan worden ingesteld via
op het
multi-informatiedisplay. Bovendien
wordt de helderheid automatisch
aangepast aan de lichtsterkte van de
omgeving.
Inschakelen/uitschakelen van het
head-up display
Als het head-up display is uitgeschakeld,
blijft het uitgeschakeld als het contact
UIT en vervolgens weer AAN wordt gezet.
WAARSCHUWING!
Voordat u het head-up display
gebruikt
•
Controleer of de positie en de
helderheid van het head-up display
geen belemmering vormen voor veilig
rijden. Als de positie of de helderheid
van het display niet goed is afgesteld,
kan het zicht van de bestuurder
worden belemmerd, kan dat leiden tot
een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel kan tot gevolg.
• Kijk tijdens het rijden niet
voortdurend op het head-up display,
aangezien u anders voetgangers,
objecten op de weg, enz. over het
hoofd kunt zien.
Waarschuwing met betrekking tot
het instellen van het head-up display
Zorg dat de auto geparkeerd staat op
een plaats met voldoende ventilatie,
aangezien het hybridesysteem tijdens
het instellen van het head-up display
moet draaien. In een afgesloten ruimte,
zoals een garage, kunnen uitlaatgassen
die het schadelijke koolmonoxide (CO)
bevatten, zich ophopen en in de auto
2.1 Instrumentenpaneel
96
4.1 Voordat u gaat rijden..........132
4.1.1 Rijden met de auto.........132
4.1.2 Lading en bagage.........138
4.1.3 Rijden met een
aanhangwagen..........139
4.2 Rijprocedures..............139
4.2.1 Startknop.............139
4.2.2 EV-modus.............142
4.2.3 Hybridetransmissie........145
4.2.4 Richtingaanwijzerschakelaar. . . .149
4.2.5 Parkeerrem............149
4.2.6 Brake Hold.............152
4.3 Bedienen van verlichting en
ruitenwissers..............154
4.3.1 Lichtschakelaar..........154
4.3.2 AHB (Automatic High Beam)
*. . .156
4.3.3 Schakelaar mistlampen......159
4.3.4 Ruitenwissers en -sproeiers. . . .160
4.4Tanken..................163
4.4.1 Openen van de tankdop......163
4.5 Gebruik van de ondersteunende
systemen................165
4.5.1 Toyota Safety Sense........165
4.5.2 PCS (Pre-Crash Safety-
systeem)..............170
4.5.3 LTA (Lane Tracing Assist).....182
4.5.4 RSA (Road Sign Assist)
*......192
4.5.5 Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik......196
4.5.6 GPF-systeem
(benzineroetfilter)
*........208
4.5.7 Ondersteunende systemen. . . .209
4.5.8 BSM (Blind Spot Monitor)
*.....213
4.5.9 Toyota Parking Assist-sensor . . .218
4.5.10 RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)
*..............226
4.5.11 RCD (Rear Camera
Detection)
*............231
4.5.12 PKSB (Parking Support Brake)*. .235
4.5.13 Parking Support Brake-functie
(voor stilstaande objecten)
*. . .241
4.5.14 Parking Support Brake-functie
(voor voertuigen die achterlangs
rijden)
*..............243
4.5.15 Rijmodusselectieschakelaars . . .2454.6 Rijtips..................246
4.6.1 Tips voor rijden met een
hybrideauto............246
4.6.2 Rijden in de winter.........248
Rijden4
131
4.1 Voordat u gaat rijden
4.1.1 Rijden met de auto
Volg om veilig te kunnen rijden de
onderstaande procedures:
Starten van het hybridesysteem
→Blz. 139
Rijden
1. Zet met ingetrapt rempedaal de
selectiehendel in stand D. (→Blz. 145)
2. Deactiveer de parkeerrem.
(→Blz. 149)
3. Laat het rempedaal geleidelijk
opkomen en trap langzaam het
gaspedaal in om de auto in beweging
te brengen.
Tot stilstand brengen van de auto
1. Trap, terwijl de selectiehendel in stand
D staat, het rempedaal in.
2. Activeer indien nodig de parkeerrem.
Zet de selectiehendel in stand P als er
gedurende langere tijd wordt gestopt.
(→Blz. 145)
Parkeren van de auto
1. Trap, terwijl de selectiehendel in stand
D staat, het rempedaal in.
2. Activeer de parkeerrem (→blz. 149)
en zet de selectiehendel in stand P
(→blz. 145).
3. Druk op de startknop om het
hybridesysteem te stoppen.
4. Vergrendel de portieren nadat u
gecontroleerd hebt of u de sleutel bij
u hebt.
Plaats bij het parkeren op een helling
indien nodig wielblokken.
Wegrijden op een steile helling omhoog
1. Activeer de parkeerrem en zet de
selectiehendel in stand D.
2. Trap het gaspedaal geleidelijk in.
3. Deactiveer de parkeerrem.Wegrijregeling
Wanneer de onderstaande ongewone
bediening plaatsvindt terwijl het
gaspedaal wordt ingetrapt, wordt het
vermogen van het hybridesysteem
mogelijk beperkt.
• Als de selectiehendel in stand R
*
wordt gezet.
• Wanneer de selectiehendel vanuit
stand P of R in een andere stand voor
vooruitrijden, zoals stand D
*, wordt
gezet.
Als het systeem ingeschakeld wordt,
verschijnt er een melding op het
multi-informatiedisplay. Lees de
boodschap en volg de instructie op.
*Afhankelijk van de situatie is het
wellicht niet mogelijk om de
selectiehendel in een andere stand te
zetten.
Als u wegrijdt op een helling omhoog
De Hill Start Assist Control wordt
geactiveerd. (→Blz. 209)
Rijden met een gunstig
brandstofverbruik
Houd er rekening mee dat hybrideauto's
vergelijkbaar zijn met conventionele
auto's en dat het belangrijk is dat u niet
plotseling accelereert, enz. (→Blz. 246)
Uitrollen (Auto Glide Control)
Wanneer de ECO-rijmodus is
geselecteerd, treedt de Auto Glide
Control onder bepaalde
omstandigheden automatisch in
werking en laat dit systeem de auto
uitrollen, wat zorgt voor een lager
brandstofverbruik. (→Blz. 246)
Rijden in de regen
• Rijd voorzichtig als het regent, omdat
het zicht dan minder is, de ruiten
beslagen kunnen zijn en de weg glad
kan zijn.
4.1 Voordat u gaat rijden
132
hybridesysteem naar de wielen beperken.
Alsuopdrukt om het systeem uit te
schakelen, kunt u de auto waarschijnlijk
gemakkelijker los krijgen door te
‘schommelen’.
Schakel het TRC-systeem uit door
snel in te drukken en weer los te laten.
“Traction Control Turned OFF” (Traction
Control uitgeschakeld) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
Druk nogmaals op
om het systeem
weer in te schakelen.
Zowel TRC als VSC uitschakelen
Houd
meer dan 3 seconden ingedrukt
terwijl de auto stilstaat om de TRC en VSC
uit te schakelen.
Het controlelampje VSC OFF gaat
branden en “Traction Control Turned
OFF” (Traction Control uitgeschakeld)
wordt op het multi-informatiedisplay
weergegeven
*.
Druk nogmaals op
om de systemen
weer in te schakelen.
*: Het PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
wordt ook uitgeschakeld (alleen
Pre-Crash-waarschuwing is beschikbaar).
Het waarschuwingslampje PCS gaat
branden en de melding wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
(→Blz. 182)Wanneer de melding dat de TRC is
uitgeschakeld wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay, zelfs al is
niet ingedrukt
TRC is tijdelijk uitgeschakeld. Als de
melding niet verdwijnt neem dan contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Voorwaarden voor werking Hill Start
Assist Control
Als aan de volgende vier voorwaarden
wordt voldaan, werkt de Hill Start Assist
Control:
• De selectiehendel staat in een andere
stand dan P of N (bij het
vooruit/achteruit bergop wegrijden)
• De auto staat stil
• Het gaspedaal wordt niet ingetrapt
• De parkeerrem is niet geactiveerd
Automatisch uitschakelen van Hill
Start Assist Control
De Hill Start Assist Control wordt in de
volgende situaties uitgeschakeld:
• De selectiehendel staat in stand P of N
• Het gaspedaal wordt ingetrapt
• De parkeerrem wordt geactiveerd
• Er zijn maximaal 2 seconden
verstreken nadat het rempedaal is
losgelaten.
Bijgeluiden en trillingen die
veroorzaakt worden door de ABS-,
Brake Assist-, VSC-, TRC- en Hill Start
Assist Control-systemen
• Het is mogelijk dat u tijdens het
starten van het hybridesysteem of bij
het wegrijden een geluid in de
motorruimte hoort wanneer het
rempedaal herhaaldelijk wordt
ingetrapt. Dit duidt niet op een
storing in een van deze systemen.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
210
• Het systeem oordeelt op basis van de
deceleratie van de auto dat het om
een noodstop gaat.
Automatisch uitschakelen van
noodstopsignaal
Het noodstopsignaal wordt in de
volgende situaties uitgeschakeld:
• De alarmknipperlichten worden
ingeschakeld
• Het systeem oordeelt op basis van de
deceleratie van de auto dat het niet
om een noodstop gaat
WAARSCHUWING!
Het ABS werkt niet effectief als
• De maximale grip van de banden
overschreden wordt (bijvoorbeeld
versleten banden op een weg die
bedekt is met sneeuw).
• Er sprake is van aquaplaning bij hoge
snelheid op een nat of glad wegdek.
De remweg met ABS in werking kan
langer zijn dan onder normale
omstandigheden
Het ABS is niet ontworpen om de
remweg van de auto te verkorten. Houd
altijd voldoende afstand tot uw
voorligger, met name in de volgende
gevallen:
• Als wordt gereden op wegen met
grind, zand en dergelijke, of op
besneeuwde wegen
• Als wordt gereden met
sneeuwkettingen
• Bij het rijden over oneffenheden in
het wegdek
• Als wordt gereden over wegen met
diepe gaten of andere grote
oneffenheden
De TRC/VSC werkt mogelijk niet
effectief als
Het insturen van de juiste richting en
het overbrengen van de aandrijfkracht
kunnen op een gladde weg niet onder
alle omstandigheden gerealiseerd
worden, zelfs niet als het
WAARSCHUWING!(Vervolg)
TRC/VSC-systeem in werking is. Rijd
voorzichtig met de auto onder
omstandigheden waarbij de stabiliteit
en de aandrijfkracht verloren kunnen
gaan.
Hill Start Assist Control werkt niet
effectief als
• Vertrouw niet uitsluitend op de Hill
Start Assist Control. De Hill Start
Assist Control werkt mogelijk niet
effectief op steile hellingen en op
met ijs bedekte wegen.
• In tegenstelling tot de parkeerrem is
de Hill Start Assist Control niet
bedoeld om de auto gedurende
langere tijd op zijn plaats te houden.
Gebruik de Hill Start Assist Control
niet om de auto op een helling op zijn
plaats te houden omdat dat kan
leiden tot een ongeval.
Als TRC/ABS/VSC is geactiveerd
Het controlelampje Traction Control
knippert. Rijd altijd voorzichtig.
Roekeloos rijgedrag kan leiden tot
ongevallen. Wees bijzonder voorzichtig
als het controlelampje knippert.
Als TRC/VSC is uitgeschakeld
Wees zeer voorzichtig en pas uw
snelheid aan de conditie van het
wegdek aan. Schakel de TRC en de VSC
alleen in geval van nood uit, aangezien
deze systemen zorgdragen voor de
voertuigstabiliteit en het
aandrijfvermogen.
Secondary Collision Brake
Vertrouw niet uitsluitend en alleen op
de Secondary Collision Brake. Dit
systeem is ontworpen om te helpen de
kans op verdere schade ten gevolge
van een tweede aanrijding te
verkleinen, maar het effect is
afhankelijk van diverse
omstandigheden. Te veel vertrouwen
op het systeem kan dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg hebben.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
212
4.5.9 Toyota Parking
Assist-sensor
De afstand van uw auto tot voorwerpen
bij het fileparkeren en achteruit
inparkeren in een garage wordt gemeten
door sensoren en wordt doorgegeven via
het multi-informatiedisplay en een
zoemer. Controleer bij gebruik van dit
systeem ook altijd zelf de omgeving.
Soorten sensoren
1Hoeksensoren voor
2Binnenste sensoren voor (indien
aanwezig)
3Hoeksensoren achter
4Binnenste sensoren achter (indien
aanwezig)
Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen
1. Druk op
/van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op
/van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
3. Druk op
van de
bedieningstoets van het
instrumentenpaneel.
Wanneer de Toyota Parking
Assist-sensor wordt uitgeschakeld,
gaat het controlelampje Toyota
Parking Assist-sensor OFF (→blz. 76)
branden.Als u het systeem weer wilt
inschakelen, selecteer dan
op het
multi-informatiedisplay, selecteer
en zet het vervolgens aan.
Wanneer het systeem is
uitgeschakeld, blijft het
uitgeschakeld, zelfs als het contact
AAN wordt gezet nadat dit UIT was
gezet.
Display
Wanneer de sensoren een object
signaleren, wordt de bestuurder door
middel van de volgende displays
geïnformeerd over de positie en afstand
tot het object.
1Werking hoeksensor voor
2Werking binnenste sensor voor
(indien aanwezig)
3Werking hoeksensor achter
4Werking binnenste sensor achter
(indien aanwezig)
Uitschakelen van het geluid van de
zoemer
• Dempen van het geluid van de zoemer
De zoemer kan tijdelijk worden
gedempt door op
van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel te drukken
terwijl een objectdetectiedisplay
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
218
• Weer inschakelen van het geluid
Het dempen wordt in de volgende
situaties automatisch geannuleerd:
– Als de selectiehendel in een andere
stand wordt gezet
– Als de rijsnelheid hoger wordt dan
een bepaalde snelheid.– Als de Toyota Parking Assist-sensor
eenmaal wordt uitgeschakeld en
weer wordt ingeschakeld
– Als het contact eenmaal UIT en weer
AAN wordt gezet
– Wanneer een sensor defect is
We
ergave sensorsignalering, afstand tot object (auto's zonder Parking Support Brake)
Weergave afstand
DisplayGlobale afstand tot object
Hoeksensor voor Hoeksensor achter
Ver weg 50 cm - 42,5 cm 60 cm - 45 cm
↨42,5 cm - 35 cm 45 cm - 35 cm
35cm-28cm 35cm-28cm
Dichtbij Minder dan 28 cm Minder dan 28 cm
Werking zoemer en afstand tot een
object
Een zoemer klinkt als de sensoren in
werking zijn.
• De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de auto dichter bij
het object komt. Als de auto het object
genaderd is tot de volgende afstand,
klinkt er een continu geluidssignaal:
ongeveer 35 cm.• Als er gelijktijdig 2 of meer objecten
worden gesignaleerd, reageert
het zoemersysteem op het
dichtstbijzijnde object. Als een of
beide obstakels dichter bij de auto
komen dan hierboven vermeld staat,
klinkt er een langdurig piepsignaal,
gevolgd door elkaar snel opvolgende
piepsignalen.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
219
4
Rijden