• De voorruit kan barsten.
• Het EV-systeem wordt uitgezet.
(→Blz. 73)
• Alle portieren worden ontgrendeld.
(→Blz. 144)
• Het remsysteem en de remlichten
worden automatisch aangestuurd.
(→Blz. 347)
• De interieurverlichting gaat
automatisch branden. (→Blz. 370)
• De alarmknipperlichten worden
automatisch ingeschakeld.
(→Blz. 436)
• Als een van de volgende situaties zich
voordoet, verstuurt het systeem
automatisch een noodoproep naar het
eCall-controlecentrum. De locatie van
de auto wordt doorgegeven (zonder
dat de toets SOS hoeft te worden
ingedrukt) en een medewerker zal
proberen om met de inzittenden te
praten om de ernst van de situatie
vast te stellen en te bepalen of hulp
nodig is. Als de inzittenden niet in
staat zijn om te communiceren,
behandelt de medewerker de oproep
automatisch als een noodgeval en
schakelt hij of zij de noodzakelijke
hulpdiensten in. (→Blz. 50)
– Een airbag is geactiveerd.
– Een gordelspanner is geactiveerd.
– De auto is betrokken bij een
ernstige aanrijding van achteren.
Voorwaarden voor activering van de
airbags (airbags voor)
• De airbags voor worden geactiveerd
als een bepaalde drempelwaarde
wordt overschreden (vergelijkbaar
met een frontale aanrijding met een
snelheid van ongeveer 20 - 30 km/h
tegen een muur die niet kan bewegen
of vervormen). Deze drempelsnelheid
kan in de volgende situaties echter
veel hoger liggen:
– Wanneer de auto iets raakt dat kan
bewegen en/of vervormen, zoals
een geparkeerde auto of
lantaarnpaal–Wanneer de auto betrokken raakt bij een
ongeval waarbij de neus van de auto
onder een vrachtwagen terechtkomt
• Afhankelijk van het type aanrijding
worden mogelijk alleen de
gordelspanners geactiveerd.
Voorwaarden voor activering van de
airbags (side airbags, curtain airbags
en centrale airbag voor)
• De side airbags, curtain airbags en
centrale airbag voor worden
geactiveerd als een bepaalde
drempelwaarde wordt overschreden
(vergelijkbaar met ter plaatse van het
passagierscompartiment aangereden
worden met een snelheid van
ongeveer 20 - 30 km/h door een
ongeveer 1.500 kg wegend voertuig,
komend vanuit een richting die haaks
staat op de positie van de auto).
•
Beide curtain airbags worden geactiveerd
bij een aanrijding van links of rechts opzij.
• Beide curtain airbags worden mogelijk
ook geactiveerd bij een zware frontale
aanrijding.
Omstandigheden waarbij de airbags
geactiveerd kunnen worden, anders
dan bij een aanrijding
De airbags voor en de curtain airbags
kunnen ook geactiveerd worden bij
zware stoten tegen de onderkant van de
auto. Zie de afbeelding voor een aantal
voorbeelden.
• Raken van een stoeprand of een ander
hard voorwerp
• In of over een diepe kuil rijden
• Hard neerkomen
1 .1 Voor een veilig gebruik
30
2.2 Laden
2.2.1 Laaduitrusting
Laaduitrusting en benamingen
AAC-laadcontact
BLaadindicator (→blz. 79) en
verlichting laadcontact
CDC-laadcontact
DKlep laadaansluiting (→blz. 77)
EWaarschuwingslabel/
identificatielabel (→blz. 77)
FAC-laadkabel*(→blz. 0)
GLaadaansluiting
*: Raadpleeg de meegeleverde gebruikershandleiding voor de juiste hantering van en
voorzorgsmaatregelen voor de AC-laadkabel.
2.2 Laden
76
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij laden
Om op de juiste manier te laden, dient u
onderstaande uitleg te lezen en de
procedure te volgen. Het laden moet
worden uitgevoerd door bestuurders die
over een geldig rijbewijs beschikken en
die de procedure van het laden
begrijpen.
• Laat mensen die niet gewend zijn aan
opladen, zoals kinderen, niet zonder
toezicht opladen. Houd de
AC-laadkabel altijd buiten bereik van
kinderen.
• Volg als u de auto laadt met een lader
de instructies van de lader.
Controleer voorafgaand aan het laden
het volgende
Controleer voor het laden altijd het
volgende.
• De parkeerrem is geactiveerd.
(→Blz. 208)
• Het contact wordt UIT gezet.
(→Blz. 198)
• Verlichting, zoals koplampen,
alarmknipperlichten en
interieurverlichting, is uitgeschakeld.
Als verlichting is ingeschakeld, is
daarvoor elektriciteit nodig waardoor
de laadtijd toeneemt.
Tijdens het laden
• Het starttijdstip voor het laden kan
afwijken, afhankelijk van de status van
de auto, maar dit duidt niet op een
storing.
• Tijdens het laden kunt u geluid horen
in de buurt van de tractiebatterij
overeenkomstig de werking van de
airconditioning of de “Battery Cooler”
(batterijkoeler).
• Tijdens en na het laden kunnen het
elektromotorcompartiment en de
omgeving waar de tractiebatterijlader
gemonteerd is, warm zijn.• Het oppervlak van het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
kan heet worden. Dit is normaal en
duidt niet op een storing.
• Afhankelijk van de radiogolven kan er
ruis hoorbaar zijn op de radio.
Wanneer een openbare laadfaciliteit
wordt gebruikt
• Controleer de instelling van de
laadschemafunctie als een openbare
laadfaciliteit wordt gebruikt.
– Als er een laadschema is
opgeslagen, schakel de functie dan
tijdelijk uit of zet “Charge Now” (nu
laden) aan.
– Als het laadschema ingesteld is op
“On” (aan), zal het laden niet
gestart worden, zelfs niet als de
AC-laadkabel is aangesloten. Verder
kunnen er laadkosten in rekening
worden gebracht door het
aansluiten van de AC-laadkabel.
Afname capaciteit van de
tractiebatterij
De capaciteit van de tractiebatterij
neemt tijdens het gebruik van de
tractiebatterij geleidelijk af. De mate
waarin hij afneemt, is afhankelijk van de
omstandigheden en de manier waarop er
met de auto wordt gereden. Door het
volgende in acht te nemen, kan de
afname van de capaciteit van de
tractiebatterij vertraagd worden.
• Parkeer de auto niet op een warme
plaats en in de volle zon wanneer de
tractiebatterij volledig is geladen.
• Voorkom frequent en plotseling
accelereren en decelereren.
• Voorkom frequent rijden met hoge
snelheid.
• Gebruik de laadschemafunctie zo veel
mogelijk om ervoor te zorgen dat de
tractiebatterij volledig geladen is
voordat u wegrijdt.
• Voorkom frequent DC-laden. Verder
zal, als de capaciteit van de
2.2 Laden
85
2
EV-systeem
Elektriciteit voor AC-laden
Deze auto kan worden geladen tot
maximaal ongeveer 11 kW.
Afhankelijk van de gebruikte lader of de
AC-laadkabel wordt de elektriciteit voor
laden mogelijk beperkt.
2.2.6 Procedure voor AC-laden
In dit hoofdstuk wordt de procedure
behandeld voor het laden van de
tractiebatterij met een AC-laadkabel.
Volg bij het laden via een AC-lader de
gebruiksinstructies van de AC-lader.
Controleer voor het laden of “Charge
Now” (nu opladen) aangezet is als er een
laadschema is geregistreerd. (→Blz. 103,
blz. 107)
OPMERKING
Bij gebruik van de AC-laadkabel en
bijbehorende onderdelen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht om
schade aan de onderdelen die verband
houden met het laden via wisselstroom
te voorkomen.
• Als het laden wordt onderbroken of
afgebroken, verwijder dan de
laadstekker voordat u de stekker
verwijdert.
• Controleer bij het verwijderen van de
AC-laadkabel of de laadstekker
ontgrendeld is.
• Trek niet met kracht aan de kap van
het AC-laadcontact.
• Stel de laadstekker tijdens het laden
niet bloot aan trillingen. Hierdoor zou
het laden onderbroken kunnen
worden.
• Steek niets anders in het
AC-laadcontact dan de laadstekker.
• Beschadig de kap van het
AC-laadcontact niet met een scherp
voorwerp.
AC-laadcontact
Haal het AC-laadcontact niet uit elkaar
en modificeer of repareer het niet. Neem
OPMERKING(Vervolg)
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als het AC-laadcontact
gerepareerd moet worden.
Voorzorgsmaatregelen bij laden
Tijdens het laden
1. Leg de AC-laadkabel klaar.
2. Steek de AC-laadkabel in de
contactdoos van de externe
voedingsbron.
Houd de stekker goed vast en steek
hem stevig in de contactdoos.
3. Ontgrendel de portieren en open de
klep van de laadaansluiting.
(→Blz. 76)
De verlichting van het laadcontact
Agaat branden.
4. Open de afdekkap van het
AC-laadcontact.
2.2 Laden
87
2
EV-systeem
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Haal de ingebouwde
tractiebatterijlader niet uit elkaar en
repareer of modificeer hem niet.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
ingebouwde tractiebatterijlader
gerepareerd moet worden.
OPMERKING
Tijdens laden
Steek de stekker niet in het
AC-laadcontact. Het AC-laadcontact kan
beschadigd raken.
Gebruik van generatoren
Gebruik geen generatoren als
voedingsbron voor het laden. Deze
laden mogelijk instabiel of met een te
lage spanning, waardoor de
laadprocedure mogelijk wordt gestopt.
Geschikt temperatuurgebied
• Laad niet wanneer de
buitentemperatuur lager is dan -30°C
omdat het laden dan waarschijnlijk
langer duurt.
• Laat de auto of de AC-laadkabel niet
achter in gebieden waar de
buitentemperatuur lager is dan -40°C.
Laadstation
Als gevolg van de omgeving waarin de
laadinstallatie aanwezig is, kan het laden
instabiel worden door ruis en kan de
spanning te laag worden, waardoor de
laadprocedure mogelijk stopt.
Na het laden
Volg bij het verwijderen altijd de
procedures om een elektrische schok te
voorkomen.1. Ontgrendel de portieren om de
laadstekker te ontgrendelen.
(→Blz. 79)
De laadstekker wordt ontgrendeld en
de verlichting van het AC-laadcontact
gaat branden als de portieren worden
ontgrendeld.
Als de laadstekker tijdens het laden
(terwijl de AC-laadindicator brandt)
wordt ontgrendeld, wordt het
AC-laden onderbroken.
2. Houd de laadstekker goed vast en trek
hem naar u toe.
3. Sluit de afdekkap van het
AC-laadcontact en sluit de klep van de
laadaansluiting.
Vergrendel de portieren om de klep
van de laadaansluiting te
vergrendelen. (→Blz. 77)
4. Verwijder de stekker uit de
contactdoos wanneer de
laaduitrusting gedurende langere tijd
niet wordt gebruikt.
2.2 Laden
92
Als de buitentemperatuur laag of hoog
is
Het niveau dat wordt weergegeven op de
SOC-meter (State Of Charge,
ladingstoestand) (→blz. 130) kan iets
dalen als het contact AAN wordt gezet,
zelfs als het laden voltooid is en de
tractiebatterij volledig geladen is. Dit
duidt echter niet op een storing.
Bij het verwijderen van de laadstekker
Ontgrendel de portieren met het Smart
entry-systeem met startknop of de
afstandsbediening om de laadstekker te
ontgrendelen, controleer of de
vergrendeling gedeactiveerd is en trek
vervolgens de laadstekker naar u toe.
Als de AC-laadstekker niet kan worden
ontgrendeld
→Blz. 80
WAARSCHUWING!
Na het laden
Verwijder de stekker wanneer u die
gedurende langere tijd niet gebruikt.
Er kan zich vuil en stof ophopen rond
de stekker of de contactdoos, wat kan
leiden tot een storing of brand, met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
OPMERKING
Na het laden
• Bewaar de AC-laadkabel buiten bereik
van kinderen.
Sluit de afdekkap van het AC-
laadcontact en sluit de klep van de
laadaansluiting na het losnemen van de
laadstekker van het AC-laadcontact.
Als de afdekkap van het AC-laadcontact
niet wordt gesloten, kunnen water of
vreemde voorwerpen in het
AC-laadcontact terechtkomen,
waardoor de auto beschadigd kan raken.
2.2.7 Procedure voor DC-laden
In dit hoofdstuk wordt de procedure
uitgelegd voor DC-laden van de
tractiebatterij.
Volg bij het gebruik van een DC-lader de
gebruiksinstructies van de DC-lader.
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van een DC-lader
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kunt u een ongeval
veroorzaken, waardoor dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan.
• Gebruik een DC-lader die voldoet aan
de normen IEC 61815 en IEC 62196.
• Gebruik geen laadkabel die langer is
dan 30 meter.
Controleer voorafgaand aan het laden
het volgende
→Blz. 84
Tijdens het laden
1. Ontgrendel de klep van de
laadaansluiting door de portieren te
ontgrendelen. (→Blz. 142)
2. Open de klep van de laadaansluiting.
(→Blz. 77)
De verlichting van het laadcontact
Agaat branden.
3. Open de afdekkap van het
AC-laadcontact en vervolgens de
afdekkap van het DC-laadcontact.
2.2 Laden
93
2
EV-systeem
LCD-scherm
→Blz. 134
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De meters en tellers kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur
via
op het multi-informatiedisplay.
(→Blz. 482)
WAARSCHUWING!
Informatiedisplay bij lage
temperaturen
Laat het interieur van de auto op
temperatuur komen alvorens het
informatiedisplay te gebruiken. Bij
extreem lage temperaturen kan het
informatiedisplay trager reageren en
worden wijzigingen mogelijk met enige
vertraging weergegeven.
Wijzigen van de weergave van het
instrumentenpaneel
De weergave op het multi-
informatiedisplay kan worden gewisseld
tussen weergegeven en verborgen.
Weergave kilometerteller en dagteller
Onderwerpen die worden weergegeven
• Kilometerteller
Geeft de totale afstand weer die met
de auto gereden is.
• Dagteller A/dagteller B
Geeft de afstand weer die met de auto
gereden is sinds de teller de laatste
keer op nul is gezet. Dagteller A en Bkunnen onafhankelijk van elkaar
worden gebruikt en verschillende
afstanden weergeven.
Wijzigen van de weergave op het display
De weergave verandert iedere keer dat op
de toets wordt gedrukt. Als de toets
ingedrukt wordt gehouden terwijl de
dagteller wordt weergegeven, wordt de
afgelegde afstand gereset.
Afstellen van de klok
De klokken van onderstaande onderdelen
kunnen worden ingesteld via het scherm
van het audiosysteem.
• Multi-informatiedisplay
• Scherm audiosysteem
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding voor het
multimediasysteem.
Als
wordt weergegeven wanneerwordt geselecteerd op het multi-
informatiedisplay, is er mogelijk een
storing aanwezig in het systeem.
Laat de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Dimmer dashboardverlichting regelen
De helderheid van de
dashboardverlichting kan worden
ingesteld.
3.1 Instrumentenpaneel
132
1. Donkerder
2. Helderder
Dashboardverlichting aanpassen
De helderheid van de
dashboardverlichting in een lichte
omgeving (overdag, enz.) en in een
donkere omgeving ('s nachts, enz.) kan
worden aangepast.
3.1.3 Multi-informatiedisplay
Weergave en menu-iconen
Weergave
ADisplayzone status ondersteunend
systeem
Geeft een afbeelding weer wanneer
de onderstaande systemen in
werking zijn en een ander
menu-icoon dan
wordt
geselecteerd:
• LDA (Lane Departure Alert)
(→blz. 248)
• LTA (Lane Tracing Assist)
(→blz. 244)• Dynamic Radar Cruise Control
(→blz. 256)
• RSA (Road Sign Assist) (→blz. 252)
BInformatiedisplayzone
Door menu-iconen te selecteren op
het multi-informatiedisplay kunnen
verschillende soorten rijgerelateerde
informatie worden weergegeven. Het
multi-informatiedisplay kan ook
worden gebruikt voor het wijzigen
van de display-instellingen en andere
voertuiginstellingen.
Daarnaast worden in bepaalde
situaties pop-updisplays met
waarschuwingen of tips
weergegeven.
Menu-iconen
De menu-iconen worden weergegeven
door op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel te drukken.
Weergave rij-
informatie
(→blz. 134)
Weergave informa-
tie ondersteunend
systeem
(→blz. 135)
Aan audiosysteem
gekoppelde weer-
gave (→blz. 135)
Weergave rij-
informatie
(→blz. 135)
Weergave instellin-
gen (→blz. 136)
Weergave waar-
schuwingsmelding
(→blz. 449)
3.1 Instrumentenpaneel
133
3
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes