162
Rijden
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten van
de bumpers en waarschuwt de bestuurder voor
de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid van andere
voertuigen (auto's, vrachtwagens, motoren) in
de dode hoeken van de auto (gebieden die de
bestuurder niet kan zien).
In de buitenspiegel aan de zijde waar dat voertuig
zich bevindt, brandt dan een waarschuwingslampje:
–
permanent
, wanneer u wordt ingehaald.
–
knipperend
, na ongeveer één seconde, wanneer
u langzaam een ander voertuig inhaalt en wanneer
de richtingaanwijzer wordt gebruikt.
Inschakelen/uitschakelen
De functie wordt ingesteld in het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Als de functie wordt geactiveerd, gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel
branden.
Wanneer het voertuig wordt gestart, gaat er in elke
spiegel een waarschuwingslampje branden om aan
te geven dat het systeem is geactiveerd.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met
een door PEUGEOT gehomologeerde trekhaak.
Werkingsvoorwaarden
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken.
–
De snelheid van uw auto moet tussen 12 en
140
km/u liggen.
–
W
anneer u een auto inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 10 km/h is.
–
W
anneer u door een andere auto wordt ingehaald
en het verschil in snelheid minder dan 25
km/h is.
–
Het verkeer stroomt vloeiend door
.
–
De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en
het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.
–
U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.
–
Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen wordt er geen
waarschuwing gegeven:
163
Rijden
6– Wanneer stilstaande objecten (zoals geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen) aanwezig zijn.
–
Bij tegemoetkomende voertuigen.
–
Op kronkelige wegen of bij scherpe bochten.
–
Bij het inhalen of ingehaald worden door een
erg lang voertuig (zoals een vrachtwagen, bus)
dat wordt gedetecteerd in een dode hoek aan de
achterzijde en dat tegelijkertijd aanwezig is in het
gezichtsveld van de bestuurder.
–
Bij een snelle inhaalmanoeuvre.
–
Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en
achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
–
W
anneer de functie Park Assist wordt
ingeschakeld.
Storing
Bij een storing knippert dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel enkele seconden, gaat het
servicelampje branden en wordt er een melding
weergegeven.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals regen, hagel) werkt het systeem
mogelijk tijdelijk niet goed.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden (zo
kan een wolk waterdruppels in de dode hoek
worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of ijs
bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
Parkeerhulp
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem detecteert de nabijheid van obstakels
(bijvoorbeeld voetganger, voertuig, boom, hek) met
de hulp van de sensoren in de bumper en geeft
deze aan.
Parkeerhulp achter
► Schakel de achteruitversnelling in om het
systeem te activeren (bevestigd door een
geluidssignaal).
Het systeem wordt uitgeschakeld wanneer uit de
achteruitversnelling wordt geschakeld.
Geluidssignalen
Het systeem geeft de aanwezigheid van obstakels
binnen het detectiegebied van de sensor aan.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
U hoort via de luidspreker (rechts of links) aan welke
zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Het geluidssignaal instellenAfhankelijk van de uitvoering: als u bij PEUGEOT Connect Radio of
PEUGEOT Connect Nav op deze toets drukt,
wordt het venster geopend waarop u het volume
van het geluidssignaal kunt instellen.
165
Rijden
6
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met in het
ene deel de omgeving zoals die door de camera('s)
wordt geregistreerd en in het andere deel het beeld
van bovenaf van de directe omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het
beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden weergegeven:
– Standaardweergave.
–
180° weergave.
–
Ingezoomde weergave.
Standaard is de stand
AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
►
Druk op de toets in de hoek linksonder van het
touchscreen.
►
Selecteer een type weergave:
•
"Standaardweergave". •
"180° view".
• "Ingezoomde weergave".
• "AUTO view".
De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan het
geselecteerde type.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert tijdens het manoeuvreren
bij lage snelheid met één of twee camera's de
omgeving van de auto.
Van boven de auto wordt er, in realtime en terwijl
de manoeuvre wordt uitgevoerd, een beeld van de
directe omgeving gereconstrueerd (weergegeven
tussen de haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld
verdwijnt automatisch als de auto langere tijd
stilstaat.
Bij de Visiopark 2 wordt het beeld samengesteld
door beide camera's, zowel bij het vooruitrijden als
bij het achteruitrijden. Wanneer de functie is geactiveerd, kan het zijn dat
het beeld van bovenaf niet wordt weergegeven. Als
het systeem wordt geactiveerd wanneer de auto
al is verplaatst, kan het beeld van bovenaf volledig
worden weergegeven.
Visiopark 1
Beeld achterzijde
U activeert de camera op de achterklep door de
achteruitversnelling in te schakelen en niet harder
dan 10
km/h te rijden.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, bij snelheden hoger dan ongeveer
10
km/h,
–
Automatisch, als de achterklep wordt geopend.
–
Als er uit de achteruitversnelling wordt geschakeld
(het beeld wordt dan nog 7 seconden weergegeven).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het
touchscreen wordt gedrukt.
166
Rijden
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de
rode lijn bevindt (minder dan 30 cm van de auto)
wordt dankzij de sensoren in de achterbumper
automatisch overgeschakeld van de weergave van
de omgeving achter de auto (standaard) naar de
weergave van het beeld van bovenaf (ingezoomd)
van de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op
het scherm. De blauwe lijnen (1
) geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de
achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4
een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de achterzijde van de auto en van
zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de zijkanten
van de auto via de buitenspiegels in de gaten
houden.
De parkeersensoren geven ook extra informatie
over het gebied rondom de auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of fietsers zien aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A , midden B en
rechts C.
168
Rijden
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer u een obstakel nadert, wordt dankzij
de sensoren in de voorbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de omgeving
vóór de auto (standaard) naar de weergave van het
beeld van bovenaf van de auto (zoom).
Standaardweergave
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op het
scherm.
De oranje lijnen 1 geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de
voorbumper weer; de twee oranje lijnen 3 en 4 een
afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de voorzijde van de auto en van zijn
nabije omgeving te creëren zodat de obstakels
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de
gaten houden.
De parkeerhulp geeft bovendien extra informatie
over de omgeving van de auto.
180°-weergave
Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats verlaat,
kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of fietsers zien aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A , centraal B
en rechts C .
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het menu voor het veranderen van de
weergave.
169
Rijden
6Park Assist
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem helpt u actief bij het parkeren: het
detecteert een parkeerplek en neemt vervolgens het
sturen van u over bij het inparkeren.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak bedient de bestuurder het
gaspedaal, het rempedaal, de versnellingsbak en de
koppeling.
Bij een auto met een automatische transmissie
(EAT6/EAT8) bedient de bestuurder het gaspedaal,
het rempedaal en de selectiehendel.
Tijdens het in- en uitparkeren informeert het
systeem de bestuurder met beelden op het scherm
en geluidssignalen, zodat hij erop kan toezien dat
de manoeuvres veilig worden uitgevoerd. Bij het
parkeren kan het noodzakelijk zijn om enkele keren
vooruit en achteruit te steken.
De bestuurder kan altijd de controle weer
overnemen door het stuurwiel vast te pakken.
Het Park Assist-systeem assisteert u bij de volgende
manoeuvres:
A. Fileparkeren
B. Uitparkeren na fileparkeren
C. Inparkeren in een vak haaks op de rijbaan
Het Park Assist-systeem werkt niet als de
motor is afgezet.
Als Park Assist is geactiveerd, gaat Stop & Start
niet in de STOP-stand. In de STOP-stand wordt
bij het activeren van de Park Assist de motor
gestart.
Het Park Assist-systeem neemt de controle van de stuurinrichting gedurende maximaal
4 parkeercycli over. Het wordt na deze 4 cycli
uitgeschakeld. Als de auto niet goed is
geparkeerd, neem weer controle over het
stuurwiel om de manoeuvre te voltooien.
Het verloop van de manoeuvres en de rijinstructies worden op het
instrumentenpaneel weergegeven.
De assistentie is geactiveerd: de weergave van dit pictogram in combinatie
met een maximumsnelheid geeft aan dat het
sturen wordt overgenomen door het systeem:
raak het stuurwiel niet aan.
De assistentie is gedeactiveerd: dit pictogram geeft aan dat het sturen niet
meer door het systeem wordt uitgevoerd. U moet
het stuurwiel zelf weer vastpakken.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld, wordt het Dodehoekbewaking
uitgeschakeld.
De parkeerhulp is niet beschikbaar wanneer de beschikbare ruimte wordt gemeten. Na
deze meting waarschuwt de functie u tijdens de
manoeuvre als uw auto een obstakel nadert: het
geluidssignaal klinkt ononderbroken als de ruimte
tussen de auto en het obstakel minder dan 30 cm
bedraagt.
Als de parkeerhulp is uitgeschakeld, wordt de
functie automatisch weer ingeschakeld tijdens de
ondersteunde manoeuvres.
Bij het in- of uitparkeren kan de functie Visiopark 1 - Visiopark 2 in werking treden.
Met deze functies kunt u de directe omgeving
van de auto beter in de gaten houden dankzij
aanvullende informatie op het touchscreen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de functies Visiopark 1 -
Visiopark 2.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren de sensoren mogelijk geen
kleine obstakels die zich in hun dode hoeken
bevinden.
De Park Assist houdt tijdens een manoeuvre
geen rekening met voorwerpen die groter dan de
auto zijn (zoals een dakladder of kogel).
201
Praktische informatie
7Binnen 5 seconden:
► Zet het contact weer aan.
►
Houd het rempedaal ingetrapt en beweeg de
selectiehendel naar voren of naar achteren om
stand N te bevestigen.
►
Houd het rempedaal ingetrapt en druk op de
hendel om de parkeerrem vrij te zetten.
►
Laat het rempedaal los en zet het contact uit.
Als de limiet van 5 seconden wordt overschreden,
schakelt de transmissie stand P in; u moet de
procedure dan opnieuw volgen.
Terug naar de normale werking
► Houd het rempedaal ingetrapt en start de motor .
Sleutelloos instap- en startsysteem
Trap het rempedaal niet in terwijl u het
contact aan en weer uit zet. Als u dat wel doet,
start de motor waardoor u de procedure opnieuw
moet uitvoeren.
Onderhoudstips
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de volgende aanbevelingen om
beschadiging van de auto te voorkomen.
Buitenkant
Gebruik nooit een hogedrukspuit in de motorruimte - kans op schade aan
elektrische componenten!
Was de auto niet bij fel zonlicht of bij zeer lage
temperaturen.
Wanneer u de auto in een autowasstraat wast, vergrendel dan alle portieren en,
afhankelijk van de uitvoering, haal de
elektronische sleutel uit de detectiezone en
schakel de handsfree-functie (Handsfree toegang
achterklep) uit.
Wanneer u een hogedrukreiniger gebruikt,
houd de spuitmond dan op minimaal 30 cm
van de auto (vooral wanneer u gebieden met
beschadigde lak, sensoren of afdichtingen
reinigt).
Verwijder meteen alle vlekken die chemicaliën
bevatten die de lak van uw auto kunnen
beschadigen (zoals boomhars, vogelpoep,
insectenafscheidingen, pollen en teer).
Afhankelijk van de omgeving moet u de
auto vaker wassen om zoutafzettingen (in
kustgebieden), roet (in industriële gebieden)
of modder/zout (in natte of koude gebieden)
te verwijderen. Deze materialen kunnen zeer
corrosief zijn.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of gekwalificeerde werkplaats voor advies
over het verwijderen van hardnekkige vlekken
waarvoor speciale producten nodig zijn (zoals
verwijdermiddelen voor teer en insecten).
Laat lakschade bij voorkeur repareren door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Binnenkant
Wanneer u de auto wast, gebruik dan nooit een waterslang of hogedrukreiniger om de
binnenkant te reinigen.
Bekers of andere open houders met vloeistof
kunnen lekken, met kans op schade aan het
instrumentenpaneel en de bedieningselementen
op het dashboard en de middenconsole. Wees
altijd voorzichtig!
Reinig instrumentenpanelen, touchscreens en
andere displays door ze voorzichtig met een
zachte, droge doek af te vegen. Gebruik geen
producten (zoals alcohol of desinfectiemiddelen)
of zeepwater direct op deze oppervlakken - kans
op schade!
Carrosserie
Hoogglanslak
Gebruik nooit schurende producten, oplosmiddelen, benzine of olie om de
carrosserie te reinigen.
Gebruik nooit een schuursponsje om lastige
vlekken te verwijderen - kans op krassen in de
lak!
273
Registratie van autogegevens en privacy
12Registratie van
autogegevens en privacy
In de auto zijn elektronische regeleenheden
geïnstalleerd. Deze regeleenheden verwerken
gegevens die bijvoorbeeld van de sensoren van
de auto worden ontvangen, of gegevens die door
de eenheden zelf worden gegenereerd of die ze
met elkaar uitwisselen. Sommige regeleenheden
zijn vereist voor de juiste werking van uw auto,
andere eenheden helpen u bij het rijden (rij- of
parkeerhulpsystemen) en nog weer andere
eenheden bieden comfort- of infotainment-functies.
Hieronder staat algemene informatie over hoe
gegevens in de auto worden verwerkt.
U vindt aanvullende informatie over de specifieke
gegevens die worden gedownload, opgeslagen
en verstuurd naar derden en waarvoor ze
in uw auto worden gebruikt. Dit staat onder
"Gegevensbescherming". Deze informatie is direct
gekoppeld aan de referenties voor de betreffende
functies in het bijbehorende instructieboekje voor de
auto of in de algemene verkoopvoorwaarden.
Deze informatie staat ook online.
Werkingsgegevens van de
auto
De regeleenheden verwerken gegevens die voor de
werking van de auto worden gebruikt.
Deze gegevens omvatten onder meer:
–
Informatie over de toestand van de auto
(zoals snelheid, reistijd, zijdelingse acceleratie, draaisnelheid van de wielen en vastgemaakte
veiligheidsgordels).
–
Omgevingsfactoren (zoals temperatuur
,
regensensor en afstandssensor).
Over het algemeen zijn deze gegevens tijdelijk,
worden ze niet langer dan één werkingscyclus
opgeslagen en worden ze alleen in de auto zelf
gebruikt. De regeleenheden slaan deze gegevens
vaak op (inclusief de sleutel van de auto). Met deze
functie kan informatie over de toestand van de auto,
de belasting van componenten, servicevereisten,
gebeurtenissen en technische storingen tijdelijk of
permanent worden opgeslagen.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto
worden de gegevens als volgt opgeslagen:
–
De bedrijfsstatus van systeemcomponenten
(zoals het vulniveau, de bandenspanning en de
laadtoestand van de accu).
–
Fouten en storingen in belangrijkste
systeemcomponenten (zoals lampen en remmen).
–
Reacties van systemen in specifieke rijsituaties
(zoals activering van een airbag of activering van
stabiliteitsregel- en remsystemen).
–
Informatie over gebeurtenissen die schade aan de
auto hebben veroorzaakt.
–
Bij elektrische en plug-in hybride auto's de
laadtoestand van de tractiebatterij en de geschatte
actieradius.
Onder specifieke omstandigheden (bijvoorbeeld
als de auto een storing heeft gedetecteerd) kan het
nodig zijn om gegevens te registreren die anders
niet worden opgeslagen. Wanneer u servicewerkzaamheden aan uw auto
laat uitvoeren (zoals reparatie of onderhoud), dan
kunnen de opgeslagen bedrijfsgegevens worden
uitgelezen, samen met het VIN-nummer van de
auto, en kunnen ze waar nodig worden gebruikt.
Personeel dat voor het servicenetwerk werkt (zoals
garages en fabrikanten) of derden (bijvoorbeeld
pechhulpverleners) kunnen de gegevens van de
auto uitlezen. Dit geldt ook voor werkzaamheden die
onder garantie en vanwege kwaliteitsmaatregelen
worden uitgevoerd.
Deze gegevens worden meestal uitgelezen via
de OBD-aansluiting (On-Board Diagnostics) die
wettelijk verplicht in de auto is. De gegevens
worden gebruikt voor meldingen over de technische
toestand van de auto of componenten van de auto
en maakt de diagnose van storingen gemakkelijker,
in overeenstemming met verplichtingen onder
garantie en voor verbetering van de kwaliteit. Deze
gegevens, met name informatie over belasting
van componenten, technische gebeurtenissen,
bedieningsfouten en andere storingen, worden
waar nodig naar de fabrikant gestuurd, samen met
het VIN-nummer van de auto. Er kan ook sprake
zijn van aansprakelijkheid van de fabrikant. De
fabrikant kan de bedrijfsgegevens die uit de auto
worden gehaald ook gebruiken voor terugroepacties
voor producten. De gegevens kunnen ook worden
gebruikt om de garantie van de klant en eventuele
garantieclaims na te kijken.
Elke storing die in de auto is opgeslagen, kan
door een servicepunt tijdens onderhouds- of