174
WARNI NG
Wanneer u met een zwaar beladen auto parkeert op een steile helling, trap dan het rempedaal in, selecteer stand P, activeer de parkeerrem (tenzij deze in de automatische stand staat (uitvoeringen met een elektrisch bedienbare parkeerrem)) en laat vervolgens het rempedaal los.
WARNI NG
Controleer voordat u uitstapt altijd of de keuzeschakelaar in stand P staat.
Storing
Wanneer het contact AAN staat, wordt er een melding weergegeven op het instrumentenpaneel om aan te geven dat er een storing aanwezig is in de transmissie.In dat geval schakelt de transmissie over naar een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. Mogelijk voelt u dan een flinke schok bij het schakelen van stand P naar stand R en van stand N naar R. Dit is niet schadelijk voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100 km/h en houd rekening met de plaatselijke snelheidslimieten.Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WARNI NG
Er bestaat kans op schade aan de transmissie:– Als het gaspedaal en rempedaal gelijktijdig worden ingetrapt.– Als bij een lege of defecte accu de selectiehendel geforceerd vanuit stand P in een andere stand wordt gezet.
W ARNI NG
Het aanduwen van de auto om de motor te starten is bij een auto met een automatische transmissie niet toegestaan.
Keuzeschakelaar
(elektrisch)
De keuzeschakelaar is een impulsselectiehendel met een functie voor regeneratief remmen.De keuzeschakelaar zorgt voor de regeling van de tractie overeenkomstig de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto.Als de functie regeneratief remmen is ingeschakeld, zorgt het systeem ook voor een motorremwerking als het gaspedaal wordt losgelaten.
P.ParkToets voor het parkeren van de auto: de voorwielen worden geblokkeerd (het lampje van de toets brandt om aan te geven dat de functie is geactiveerd).
R.Reverse
Om de achteruitversnelling in te schakelen, met het rempedaal ingetrapt.
178
Motor opnieuw starten (START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart zodra de bestuurder de intentie aangeeft verder te willen rijden.Handgeschakelde transmissie: als het koppelingspedaal volledig wordt ingetrapt.Automatische transmissie:– Met de keuzeschakelaar in stand D of M: als het rempedaal wordt losgelaten.
– Met de keuzeschakelaar in stand N en het rempedaal losgelaten: met de keuzeschakelaar in stand D of M.– Met de keuzeschakelaar in stand P en het rempedaal ingetrapt: met de keuzeschakelaar in stand R, N, D of M.– Achteruitversnelling ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor wordt automatisch weer gestart als aan alle voorwaarden voor de werking is voldaan en in de volgende gevallen.– Handgeschakelde transmissie: als de snelheid van de auto hoger wordt dan 25 km/h of 3 km/h (afhankelijk van de motoruitvoering).– Automatische transmissie: als de snelheid van de auto hoger wordt dan 3 km/h.In dit geval knippert dit lampje een paar seconden, waarna het uitgaat.
Storingen
Afhankelijk van de uitrusting van de auto:Bij een storing in het systeem gaat dit lampje op het instrumentenpaneel knipperen.Het lampje van deze toets knippert en er wordt een melding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.Laat het systeem nakijken door een erkende
Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
De auto slaat af in de STOP-stand
Bij deze storing gaan alle lampjes op het instrumentenpaneel branden.Afhankelijk van de uitvoering kan daarnaast ook een waarschuwingsmelding verschijnen met het verzoek om de keuzeschakelaar in stand N te zetten en het rempedaal in te trappen.► Zet het contact UIT en start de motor opnieuw met de sleutel of met de knop “START/STOP”.
WARNI NG
12V-accuAuto's met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-accu.Alle werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Bandenspannings-
waarschuwingssysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel opnieuw moeten worden geïnitialiseerd.Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is.
WARNI NG
Het bandenspanningswaarschuwingssysteem ontslaat de bestuurder niet van de plicht om zelf alert te blijven.Ondanks de aanwezigheid van dit systeem moet u elke maand en voor elke lange rit de bandenspanning controleren (ook die van het reservewiel).Het rijden met een te lage bandenspanning leidt met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, lange ritten) tot:– een minder goede wegligging.
– een langere remweg.– een snellere slijtage van de banden.– een hoger brandstofverbruik.
193
Rijden
6
2.Inschakelen van de cruise control waarbij de actuele snelheid de ingestelde snelheid wordt/verlagen van de ingestelde snelheid
3.Inschakelen van de cruise control waarbij de actuele snelheid de ingestelde snelheid wordt/verhogen van de ingestelde snelheid
4.Onderbreken/hervatten van de cruise control met de eerder opgeslagen snelheid
5.Afhankelijk van de uitvoering:
De met de functie “Opslaan van snelheden” opgeslagen snelheden weergevenofGebruiken van de door de Snelheidslimietherkenning en advies voorgestelde snelheid (weergave MEM)
6.Weergeven en instellen van de afstand tot de voorligger
Gebruik
Activeren van het systeem (onderbroken)
De adaptieve cruise control moet worden geselecteerd in het menu “Rijden/Auto”.► Draai bij draaiende motor knop 1 omlaag in de stand CRUISE. De cruise control kan nu gebruikt
worden.
Starten van de cruise control en selecteren van een snelheid
De rijsnelheid moet tussen 40 en 150 km/h liggen.Bij een auto met een handgeschakelde transmissie moet minimaal de derde versnelling zijn ingeschakeld.
Bij een auto met een automatische transmissie moet stand D zijn geselecteerd of moet, in stand M, minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld.Bij een elektrische auto moet stand D of B van de keuzeschakelaar zijn ingeschakeld.
WARNI NG
Als de ingestelde snelheid voor de cruise control hoger is dan 150 km/h, schakelt de adaptieve cruise control over naar de standaard cruise control-modus (zonder automatische regeling van een veilige tussenafstand).
► Druk op toets 2 of 3: de actuele snelheid wordt de ingestelde snelheid (ten minste 40 km/h) en de cruise control wordt onmiddellijk geactiveerd.► Druk op 3 om de ingestelde snelheid te verhogen of op 2 om deze te verlagen (in stappen van 5 km/h als de toets ingedrukt wordt gehouden).
WARNI NG
Door toets 2 of 3 ingedrukt te houden verandert de rijsnelheid snel.
Onderbreken/hervatten van de cruise control
► Druk op 4 of trap het rempedaal in. Om de cruise control te onderbreken, kunt u ook:• Vanuit stand DN selecteren,• Trap het koppelingspedaal gedurende ten minste 10 seconden in.
• Druk op de hendel van de elektrisch bedienbare parkeerrem.► Druk op toets 4 om de werking van de cruise control te hervatten. De werking van de cruise control kan automatisch worden onderbroken:• Wanneer de drempel voor de ingestelde afstand tot de voorligger wordt bereikt.• Wanneer de afstand tussen uw auto en de voorligger te klein wordt.
• Wanneer de auto of de voorligger te langzaam in beweging komt.• Wanneer het VSC-systeem geactiveerd wordt.
W ARNI NG
Als de bestuurder probeert de werking van de cruise control te hervatten nadat de functie is onderbroken, wordt de melding “Inschakelen niet mogelijk, omstandigheden niet geschikt” kort weergegeven als de werking niet kan worden hervat (er wordt niet voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
Gebruik van de functie Snelheidslimietherkenning en advies of opslaan van verkeersborden met een snelheidslimiet om de ingestelde snelheid te wijzigen.
► Druk op 5 om de door het systeem op het instrumentenpaneel of touchscreen voorgestelde snelheid te accepteren en druk er nogmaals op om te bevestigen.
209
Praktische informatie
7
Compatibiliteit van
brandstoffen
Diesel die voldoet aan de normen EN590, EN16734 en EN16709 en die is gemengd met methylestervetzuren in percentages van resp. maximaal 7%, 10%, 20% en 30%.
Als de brandstof B20 of B30 wordt gebruikt, ook al is het slechts incidenteel, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften (voor “zware rijomstandigheden”) worden nageleefd.
Paraffinehoudende dieselbrandstof die voldoet aan de norm EN15940.
WARNI NG
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie, enz.) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofsysteem).
NOTIC E
Alleen het gebruik van dieselbrandstofadditieven die voldoen aan de norm B715000 is toegestaan.
Diesel bij lage temperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen in de motor veroorzaken. Bij deze temperaturen is het raadzaam winterdiesel te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te houden.Bij temperaturen beneden -15°C is het beter om de auto binnen te parkeren (verwarmde garage) om problemen bij het starten te voorkomen.
Rijden in het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor beschadigen.In bepaalde landen kan het nodig zijn een specifieke brandstofsoort te gebruiken (specifiek octaangetal, specifieke commerciële benaming, enz.) om de goede werking van de motor te garanderen.Neem voor meer informatie contact op met uw dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 69 liter.Reservehoeveelheid: ongeveer 6 liter.
Laag brandstofniveau
Wanneer het minimumbrandstofniveau is bereikt, gaat een van deze waarschuwingslampjes branden
op het instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal. Als het lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank.Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over als de brandstof opraakt (diesel).
NOTIC E
Een kleine pijl naast het waarschuwingslampje geeft aan aan welke kant van de auto de tankdopklep zich bevindt.
WARNI NG
Stop & StartTank nooit als de motor in de STOP-stand staat.
Zet in dat geval altijd het contact UIT.
216
Standaard laden, Mode 2
Contactdoos thuis(thuis laden - wisselstroom (AC))
Modus 2 met een standaard contactdoos: 10 A maximale laadstroom.
Modus 2 met een Green'Up stopcontact: 16 A maximale laadstroom.Neem contact op met een professionele installateur om dit type contactdoos te laten installeren.
Specifieke kabel voor thuis laden - Mode 2 (AC)
Identificatielabel C op de laadstekker (zijde auto)
WARNI NG
Specifieke kabel voor thuis laden (Mode 2)Zorg ervoor dat de kabel niet beschadigd raakt.Gebruik hem in geval van schade niet en neem contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige om hem te vervangen.
Regeleenheid (modus 2)
POWERGroen: elektrische verbinding tot stand gebracht; laden kan starten.CHARGEKnippert groen: bezig met laden of temperatuurinstelling geactiveerd.Brandt permanent groen: laden voltooid.FAULTRood: storing; laden niet toegestaan of moet onmiddellijk gestopt worden. Controleer of alles goed is aangesloten en of er geen storing in het elektrische systeem zit.Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als het controlelampje niet uitgaat.
Als de laadkabel in een contactdoos thuis wordt gestoken, gaan alle controlelampjes kort branden.
222
Thuis laden, modus 2
► Sluit de laadkabel van de regeleenheid aan op de contactdoos.Wanneer de verbinding is gemaakt, gaan alle controlelampjes op de regeleenheid branden, vervolgens blijft alleen het controlelampje POWER groen branden.► Verwijder de beschermkap van de laadstekker.► Steek de laadstekker in de laadaansluiting.Wanneer het laden wordt gestart, wordt dit aangegeven door de knipperende groene controlelampjes CHARGE in de klep en vervolgens de lampjes op de regeleenheid.Als de lampjes niet gaan branden, is het laden niet begonnen. Start de procedure opnieuw en controleer of alles goed is aangesloten.Het rode controlelampje in de klep gaat branden om aan te geven dat de laadstekker is vergrendeld.
NOTIC E
Wanneer het laden is voltooid en de laadkabel nog is aangesloten, wordt na het openen van het bestuurdersportier gedurende 20 seconden het laadniveau op het instrumentenpaneel weergegeven.
Versneld laden, modus 3
► Volg de gebruiksaanwijzing van de unit voor versneld laden (Wallbox).► Verwijder de beschermkap van de laadstekker.► Steek de laadstekker in de laadaansluiting.Het starten van het laden wordt bevestigd wanneer het controlelampje in de klep groen knippert.
Als het lampje niet gaat branden, is het laden niet begonnen. Start de procedure opnieuw en controleer of alles goed is aangesloten.Het rode controlelampje in de klep gaat branden om aan te geven dat de laadstekker is vergrendeld.
Supersnel laden, modus 4
► Verwijder, afhankelijk van de uitvoering, de beschermkap van het onderste deel van de stekker.► Volg de gebruiksaanwijzing van de openbare snellader en sluit de kabel vanaf de openbare snellader aan op de aansluiting van de auto.Wanneer het laden wordt gestart, wordt dit aangegeven door het knipperende groene controlelampje in de klep.Als het lampje niet gaat branden, is het laden niet begonnen. Start de procedure opnieuw en controleer of alles goed is aangesloten.Het rode controlelampje in de klep gaat branden om aan te geven dat de laadstekker is vergrendeld.
Uitgesteld laden
Instellingen
Bij een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige, met Bluetooth®-audiosysteemStandaard staat de starttijd voor uitgesteld laden ingesteld op middernacht (tijd in de auto).De starttijd voor uitgesteld laden kan worden aangepast.
224
Versneld laden, modus 3
Wanneer het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door de regeleenheid en het controlelampje in de klep dat permanent groen brandt.► Hang de laadstekker aan de laadmodule en sluit de laadklep.
Supersnel laden, modus 4
Wanneer het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door de lader en het controlelampje in de klep dat permanent groen brandt.► U kunt het laden ook pauzeren door op deze toets in de klep te drukken (alleen in modus 4).► Hang de laadstekker aan de lader.► Plaats, afhankelijk van de uitvoering, de beschermkap terug op het onderste deel en sluit de laadklep.
NOTIC E
Als de laadstekker wordt verwijderd, geeft een melding op het instrumentenpaneel aan dat het laden voltooid is, ook al is dat op dat moment nog niet het geval.
Spaarmodus
Systeem dat de gebruiksduur van bepaalde functies beheert om ervoor te zorgen dat de accu voldoende geladen blijft.Nadat de motor is uitgezet, kunt u een aantal functies, zoals het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, het dimlicht en de instapverlichting nog in totaal ongeveer 40 minuten gebruiken.
Inschakelen van de modus
Op het scherm van het instrumentenpaneel wordt een melding weergegeven die aangeeft dat de spaarmodus is ingeschakeld. De actieve functies worden stand-by gezet.
NOTIC E
Als u op dat moment een telefoongesprek aan het voeren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via het handsfree-systeem van het audiosysteem van uw auto.
De modus afsluiten
Deze functies worden de volgende keer dat de auto wordt gebruikt automatisch weer ingeschakeld.Om deze functies meteen weer in te schakelen, volstaat het om de motor te starten en:– minder dan 10 minuten te laten draaien om de functies gedurende ongeveer 5 minuten te kunnen gebruiken;– meer dan 10 minuten te laten draaien om de
functies gedurende ongeveer 30 minuten te kunnen gebruiken.Laat de motor gedurende de aangegeven tijd draaien om ervoor te zorgen dat de accu voldoende geladen blijft.Start de motor niet herhaaldelijk en continu om de accu op te laden.
WARNI NG
Een lege accu zorgt ervoor dat de motor niet gestart kan worden.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de 12V-accu.
235
Praktische informatie
7
AdBlue® (dieselmotoren)
Om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de Euro 6-norm te voldoen, heeft TOYOTA ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij SCR (Selective Catalytic Reduction) wordt gecombineerd met een roetfilter (DPF) voor de nabehandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties verminderen
of het brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van een vloeistof die AdBlue® wordt genoemd en ureum bevat, kan een katalysator tot 85% van de stikstofoxide (NOx) omzetten in stikstof en water (stoffen die niet schadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu).De AdBlue® bevindt zich in een speciaal reservoir van ongeveer 20 liter.Hiermee is een actieradius van ongeveer 5.000 km mogelijk (zeer afhankelijk van uw rijstijl en het type auto). Wanneer u met de resterende hoeveelheid nog maximaal ongeveer 2.400 km kunt rijden, oftewel wanneer het reserveniveau is bereikt, wordt automatisch een waarschuwingssysteem geactiveerd.Tijdens de resterende 2.400 km worden achtereenvolgens verschillende waarschuwingen weergegeven voordat het reservoir helemaal leeg is en de motor niet meer gestart kan worden.Wanneer de geschatte afgelegde afstand tussen twee onderhoudsbeurten meer is dan 5.000 km, moet AdBlue worden bijgevuld.
NOTIC E
Zie de desbetreffende hoofdstukken voor meer informatie over de waarschuwings- en controlelampjes en de bijbehorende waarschuwingsmeldingen, of de indicatoren.
WARNI NG
Als het AdBlue®-reservoir leeg is, zorgt een wettelijk verplicht systeem ervoor dat de motor niet opnieuw kan worden gestart.Als het SCR-systeem niet goed werkt, stoot uw auto te veel schadelijke stoffen uit waardoor hij niet meer aan de Euro 6-emissienorm voldoet.Ga bij een bevestigde storing in het SCR-systeem zo snel mogelijk naar een erkende Toyota- dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Na 1.100 km wordt automatisch een systeem geactiveerd dat het starten van de motor blokkeert.In beide gevallen geeft een actieradiusindicator aan hoever u nog kunt rijden voordat de motor niet meer gestart kan worden.
NOTIC E
Bevriezen van AdBlue®
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11°C.Het SCR-systeem is voorzien van een voorverwarmingssysteem voor het AdBlue®-reservoir waardoor u ook in zeer koude omstandigheden kunt blijven rijden.
Bijvullen van AdBlue®
Het is raadzaam om zo snel mogelijk AdBlue® bij te vullen zodra de eerste waarschuwing wordt gegeven dat het reserveniveau is bereikt.
WARNI NG
Voor een juiste werking van het SCR-systeem:– Gebruik alleen AdBlue®-vloeistof die aan de ISO 22241-norm voldoet.– Giet nooit AdBlue® in een andere houder, anders verliest de vloeistof zijn zuiverheid.– Verdun AdBlue® nooit met water.
AdBlue® is verkrijgbaar bij een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige, en bij tankstations met een AdBlue®-pomp die speciaal is bedoeld voor personenauto's.