74
WARNI NG
Verwijder de bagageafdekking (afhankelijk van de uitvoering).
Bevestigen achter de eerste zitrij
► Open de kapjes van de bovenste bevestigingen 1.► Rol het bagagenet voor hoge belading uit.► Plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste
bevestiging 1 en doe vervolgens hetzelfde met het andere uiteinde.► Trek de riemen volledig uit.
► Sla beide riemen om stang 3 onder de zitting van de voorstoel (zitrij 1) en bevestig de veerhaak aan de ring van de desbetreffende riem.► Klap de achterstoelen neer.► Span de riemen aan zonder de achterstoelen weer op te klappen.► Controleer of het net goed is bevestigd en gespannen.
Bevestigen achter de tweede zitrij
► Klap de bagageafdekking in of verwijder deze.
► Open de kapjes van de bovenste bevestigingen 2.► Rol het bagagenet voor hoge belading uit.► Plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste bevestiging 2 en doe vervolgens hetzelfde met het andere uiteinde.► Bevestig de haak van beide riemen van het net aan het desbetreffende sjoroog 4 (op de vloer).► Span de riemen aan.► Controleer of het net goed is bevestigd en gespannen.
WARNI NG
Gebruik nooit de ISOfix-ring. Deze is bedoeld voor de bevestiging van de riem van een kinderzitje met bevestiging aan de bovenste gordel (Top Tether).
102
Ruitenwisserschakelaar
NOTIC E
Verwijder sneeuw, ijs of rijp van de voorruit en rondom de ruitenwisserarmen en -bladen voordat u de ruitenwissers onder winterse omstandigheden gebruikt.
WARNI NG
Gebruik de ruitenwissers niet op een droge voorruit. Controleer, voordat u bij extreem koud of warm weer de ruitenwissers inschakelt, of de ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de voorruit.
NOTIC E
Na het wassen in een wasstraat hoort u mogelijk tijdelijk abnormale geluiden en merkt u mogelijk dat de ruitenwissers minder goed werken. U hoeft de ruitenwisserbladen niet te vervangen.
Zonder automatische
ruitenwissers
Met automatische
ruitenwissers
Ruitenwissers voor
► Beweeg de schakelaar omhoog of omlaag om de ruitenwissers op de gewenste snelheid te zetten.Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige regen)
Wissen met intervallen (afhankelijk van de snelheid van de auto)
Uitschakelen
Eén wisslag (kort naar beneden drukken).
ofAutomatische ruitenwissers
Raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk.
Voorruit en koplampen
sproeien
► Houd de ruitenwisserschakelaar naar u toe getrokken.Wanneer de ruitensproeiers stoppen, wissen de ruitenwissers nog één keer.
NOTIC E
De ruitensproeiers zijn in de uiteinden van elke ruitenwisserarm geïntegreerd.De ruitensproeiervloeistof wordt over de gehele lengte van het ruitenwisserblad op de voorruit gesproeid. Dit zorgt voor een beter zicht en een lager verbruik van ruitensproeiervloeistof.
107
Veiligheid
5
Noodoproep of
pechhulpoproep
eCall (SOS)
Uw auto kan standaard of optioneel zijn uitgerust met het eCall (SOS)-systeem.Het eCall (SOS)-systeem kan u rechtstreeks met de hulpdiensten verbinden en is in de auto ingebouwd.Afhankelijk van het land van verkoop kan het eCall (SOS)-systeem functioneren via de systemen PE112, ERA-GLONASS, 999, enz.Het eCall (SOS)-systeem is standaard ingeschakeld.► Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets.Het branden van het controlelampje en een gesproken bericht bevestigen dat de oproep is verstuurd naar de alarmcentrale.*.
* Conform de algemene gebruiksvoorwaarden die u bij uw dealer kunt opvragen en afhankelijk \
van de technische beperkingen van het systeem.
** Afhankelijk van de geografische dekking van het eCall (SOS)-systeem.
De lijst van landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschik\
bare telematicadiensten kunt u bij uw dealer opvragen of op toyota.nl be\
kijken.
Het eCall (SOS)-systeem lokaliseert onmiddellijk uw auto en brengt u in contact met de bevoegde hulpdiensten.**.► Door nogmaals op deze toets te drukken wordt de oproep onmiddellijk geannuleerd.Het controlelampje knippert als de voertuiggegevens worden verzonden en blijft vervolgens branden als de verbinding tot stand is gebracht.
WARNI NG
Als een aanrijding is gesignaleerd door de airbagmodule, wordt automatisch een noodoproep verzonden, ongeacht of de airbags zijn geactiveerd.
NOTIC E
Dit systeem is een publieke dienst die gratis beschikbaar is.
Werking van het systeem
– Bij het AAN zetten van het contact gaat het controlelampje eerst rood en dan groen branden om vervolgens te doven: het systeem werkt correct.– Als het controlelampje rood knippert: vervang de back-upbatterij.
– Als het controlelampje rood blijft branden: storing in het systeem. De noodoproep- en pechhulpoproepservice werkt mogelijk niet.– Als het controlelampje niet gaat branden als het contact AAN wordt gezet, duidt dat eveneens op een storing in het systeem.Neem, als het probleem aanhoudt, zo snel mogelijk contact op met een gekwalificeerde werkplaats.
NOTIC E
Bij een storing in het systeem kan er wel met de auto worden gereden.
NOTIC E
GegevensverwerkingDe verwerking van persoonsgegevens door het eCall (SOS)-systeem voldoet volledig aan de regels voor de bescherming van persoonsgegevens die voortvloeien uit Verordening 2016/679 (Algemene verordening gegevensbescherming - AVG) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Europese Raad, en is in het bijzonder bedoeld om de vitale belangen van de betrokkene te beschermen, conform artikel 6 (1) d) van de AVG.
11 3
Veiligheid
5
Sneeuw
In deze modus stemt het systeem bij het wegrijden de regeling af op de hoeveelheid grip die elk voorwiel op dat moment heeft.(modus actief tot 80 km/h)
Offroad (modder, nat gras, enz.)
In deze modus wordt bij het wegrijden veel wielslip toegestaan bij het wiel met de minste grip, zodat de modder van de band wordt verwijderd en het wiel vervolgens weer grip krijgt. Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk koppel naar het wiel met de meeste grip overgebracht.Tijdens het optrekken optimaliseert het systeem de wielslip zodanig dat maximaal wordt ingespeeld op wat de bestuurder nodig heeft.(modus actief tot 50 km/h)
Zand
In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen van de twee aangedreven wielen toegestaan, zodat de auto vooruit kan komen en het risico van ingraven wordt beperkt.
(stand actief tot 120 km/h)
WARNI NG
Gebruik op zand geen andere standen omdat dan de kans bestaat dat de auto vast komt te zitten.
Uitschakelen
U kunt de ASR en DSC uitschakelen door de knop in de stand OFF te draaien.
NOTIC E
De ASR en DSC grijpen niet meer in op de werking van de motor en het remsysteem als de auto uit de koers raakt.Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld vanaf 50 km/h of als het contact opnieuw AAN wordt gezet.
WARNI NG
AanbevelingenUw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor het gebruik op verharde wegen, maar u kunt er ook mee uit de voeten op minder goed begaanbare wegen.Uw auto is echter geen terreinauto en is niet ontworpen voor de volgende omstandigheden:– het rijden in terreinen die de onderzijde van de auto zouden kunnen beschadigen of waarin onderdelen (brandstofleiding, brandstofkoeler, enz.) geraakt zouden kunnen worden door stenen of andere objecten,– het rijden in terrein met steile hellingen en weinig grip,– het doorwaden van beekjes en stroompjes, enz.
Hill Assist Descent Control
Het Hill Assist Descent Control-systeem is een hulpsysteem bij het afdalen van een steile tot zeer steile helling op een onverhard wegdek (gravel, modder, enz.) of verhard wegdek.Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van de auto en de kans dat de auto te veel vaart maakt tijdens het voorruit of achteruit afdalen.Bij het afdalen van een helling assisteert dit systeem de bestuurder, afhankelijk van de ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden en constant houden van de snelheid door geleidelijk de remdruk te verminderen.
NOTIC E
Het systeem werkt alleen bij hellingen van meer dan 5%.Het systeem kan worden gebruikt met de transmissie in de neutraalstand.Het is echter raadzaam een voor de rijsnelheid geschikte versnelling in te schakelen om te voorkomen dat de motor afslaat.Bij een automatische transmissie kan het systeem worden gebruikt met de keuzeschakelaar in stand N, D of R.
WARNI NG
Als het systeem in werking treedt, wordt het systeem Active Safety Brake automatisch uitgeschakeld.
11 5
Veiligheid
5
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels voor
De veiligheidsgordels voor zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.Dit systeem verbetert de veiligheid op de voorstoelen bij een frontale of zijdelingse aanrijding. Afhankelijk van de kracht van de aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels direct tegen het lichaam worden getrokken.De pyrotechnische gordelspanners worden geactiveerd wanneer het contact AAN staat.De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de veiligheidsgordel tegen de borst van de inzittende wordt getrokken, zodat de inzittende beter wordt beschermd.
De veiligheidsgordels voor zijn voorzien van enkelvoudige pyrotechnische gordelspanners (of dubbele aan bestuurderszijde, afhankelijk van de uitrusting) en een spankrachtbegrenzer (of progressieve spankrachtbegrenzer aan bestuurderszijde, afhankelijk van de uitrustingsopties).
Dit systeem verbetert de veiligheid op de voorstoelen bij een frontale of zijdelingse aanrijding.Afhankelijk van de kracht van de aanrijding zorgen de enkelvoudige pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels direct tegen het lichaam worden getrokken.De dubbele pyrotechnische gordelspanners werken op dezelfde manier. Er wordt echter gebruikgemaakt van twee verankeringspunten in plaats van één, voor een effectievere werking.De pyrotechnische gordelspanners worden geactiveerd wanneer het contact AAN staat.De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de veiligheidsgordel tegen de borst van de inzittende wordt getrokken, zodat de inzittende beter wordt beschermd.De progressieve spankrachtbegrenzer werkt op dezelfde manier. Er wordt echter rekening gehouden met het postuur van de bestuurder, zodat de verminderde druk van de veiligheidsgordel op de borst van de bestuurder bij een aanrijding wordt geoptimaliseerd.
Vastmaken
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.► Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop op de gordelsluiting.► Houd de veiligheidsgordel tijdens het oprollen vast.
11 7
Veiligheid
5
Omdoen
► Trek aan de riem en steek de gesp A in de linker gordelsluiting.► Steek de gesp B in de rechter gordelsluiting.► Controleer of beide gespen goed zijn vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting B en vervolgens op de knop van de gordelsluiting A.► Geleid de riem bij het oprollen en beweeg gesp B en daarna gesp A naar de magneet van het bevestigingspunt in de hemelbekleding.
WARNI NG
Controleer voordat u handelingen uitvoert met de achterstoelen of de buitenste veiligheidsgordels goed zijn gespannen, om beschadiging ervan te voorkomen. De middelste veiligheidsgordel moet volledig worden opgerold.
Veiligheidsgordels achter
(derde zitrij)
Deze veiligheidsgordels zijn niet voorzien van een pyrotechnische gordelspanner of spankrachtbegrenzer.
Waarschuwingslampje(s)
veiligheidsgordel(s)
1.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt.
2.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel links voor (of veiligheidsgordel bestuurder, bij linkse besturing) losgemaakt/niet vastgemaakt.
3.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechts voor (of veiligheidsgordel bestuurder, bij rechtse besturing) losgemaakt/niet vastgemaakt.
4.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel midden voor (1e zitrij) losgemaakt/niet vastgemaakt.
5.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel links achter (2e zitrij) losgemaakt/niet vastgemaakt.
6.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel midden achter (2e zitrij) losgemaakt/niet vastgemaakt.
7.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechts achter (2e zitrij) losgemaakt/niet vastgemaakt.
11 8
Voorin niet vastgemaakt
Als het contact AAN staat, gaan waarschuwingslampje 1 op het instrumentenpaneel (afhankelijk van de uitvoering) en het desbetreffende controlelampje (2, 3 of 4) (afhankelijk van de uitvoering) branden als de veiligheidsgordel van de bestuurder en/of de voorpassagier niet is vastgemaakt.Bij een rijsnelheid van meer dan 20 km/h gaan deze waarschuwingslampjes gedurende ongeveer twee minuten knipperen, vergezeld van een steeds luider klinkend geluidssignaal. Na twee minuten blijven deze waarschuwingslampjes branden zolang de veiligheidsgordels voor niet zijn vastgemaakt.
Achterin niet vastgemaakt
Als het contact AAN staat, gaan bij draaiende motor of bij een rijsnelheid van minder dan 20 km/h waarschuwingslampje 1 (afhankelijk van de uitvoering) en de desbetreffende controlelampjes (5 t/m 7) gedurende ongeveer 60 s branden als ten minste één van de veiligheidsgordels achterin (2e
zitrij) niet is vastgemaakt.
NOTIC E
Voor de 3e zitrij zijn er geen waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels.
Losgemaakt
Als het contact AAN staat, gaan waarschuwingslampje 1 (afhankelijk van de uitvoering) en de desbetreffende controlelampjes branden als de veiligheidsgordel van de bestuurder en/of van ten minste één van de passagiers is losgemaakt.Bij een rijsnelheid van meer dan 20 km/h gaan deze waarschuwingslampjes gedurende ongeveer twee minuten knipperen, vergezeld van een geluidssignaal. Vervolgens blijven deze waarschuwingslampjes branden zolang de veiligheidsgordels niet weer worden vastgemaakt.
Advies
WARNI NG
Alvorens te gaan rijden moet de bestuurder controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt.Draag in de auto, ongeacht op welke plaats u zit, altijd de veiligheidsgordel, ook bij korte ritten.Wissel de gespen van de veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels werken dan niet optimaal.Controleer om u ervan te verzekeren dat de gesp van de veiligheidsgordel goed vast blijft zitten of het vastmaken ervan niet wordt gehinderd door een vreemd voorwerp (bijv. een munt).
Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.Controleer na het neerklappen of verwijderen van een stoel of bank of de gordel goed is gepositioneerd en opgerold.
WARNI NG
OmdoenHet onderste deel van de gordel moet zo laag
mogelijk tegen het bekken aanliggen.Het bovenste deel moet tegen het holle gedeelte van de schouder aanliggen.Voorin moet voor het optimaal afstellen van de veiligheidsgordel de zithoogte mogelijk worden afgesteld.Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:– dient deze zo dicht mogelijk tegen het lichaam aan te worden gedragen.– moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt.– mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen.– mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen.– mag er niets aan worden gewijzigd, om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.
124
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, wordt vastgemaakt, waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt.Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren.Verwijder de hoofdsteun voordat u een kinderzitje met rugleuning op een passagiersstoel plaatst.Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun weer zodra het kinderzitje is verwijderd.
WARNI NG
Plaatsen van een zittingverhogerHet bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen, zonder de hals te raken.Controleer of de heupgordel goed over de dijen van het kind ligt.Gebruik een zittingverhoger met rugleuning en een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
WARNI NG
Extra beveiligingGebruik het kinderslot om te voorkomen dat de portieren en zijruiten achter per ongeluk worden geopend.Zorg ervoor dat de zijruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel worden geopend.Plaats zonneschermen op de zijruiten achter om jonge kinderen tegen de zon te beschermen.Laat uit veiligheidsoverwegingen:– Geen kinderen zonder toezicht in de auto achter.– Nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat.– De sleutels nooit binnen bereik van kinderen achter in de auto.
Kinderzitje achterin
Tweede zitrij
Gezicht in de rijrichting of gezicht tegen de rijrichting in
► Schuif de voorstoel naar voren en zet de rugleuning ervan rechtop, zodat de benen van het kind in het kinderzitje “met gezicht in de rijrichting” of het kinderzitje “met gezicht tegen de rijrichting in” zelf de voorstoel niet raakt.► Zorg ervoor dat de afstand tussen de rugleuning van het kinderzitje “met gezicht in de rijrichting” en de rugleuning van de achterzitplaats zo klein mogelijk is. Idealiter raken ze elkaar.► Zet de achterzitplaats (tweede zitrij) in de achterste stand, met de rugleuning rechtop.