2464-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
*2: Hoe groter het snelheidsverschil is tussen uw auto en de gesignaleerde auto, hoe verder
weg de auto wordt gesignaleerd, waardoor de indicator in de buitenspiegel gaat branden of
knipperen.
QDe Blind Spot Monitor werkt wanneer
De Blind Spot Monitor werkt wanneer aan
alle onderstaande voorwaarden wordt vol-
daan:
ODe Blind Spot Monitor is ingeschakeld.
ODe selectiehendel staat in een andere
stand dan R.
ODe rijsnelheid is hoger dan ongeveer 16
km/h.
QDe Blind Spot Monitor signaleert een
auto wanneer
De Blind Spot Monitor signaleert in de vol-
gende situaties een auto in het detectiege-
bied:
OEen auto in een aangrenzende rijstrook uw
auto inhaalt.
OU haalt een auto in een aangrenzende rij-
strook langzaam in.
OEen andere auto binnen het detectiege-
bied komt wanneer deze van rijstrook wis-
selt.
QSituaties waarin het systeem geen auto
signaleert
De Blind Spot Monitor is niet ontworpen om
de volgende typen voertuigen en/of objecten
te signaleren:
OKleine motorfietsen, fietsen, voetgangers,
enz.*
OTegemoetkomende auto's
OVangrails, muren, bebording, geparkeerde
auto's en vergelijkbare stilstaande objec-
ten
*
OAuto's achter u die op dezelfde rijstrook rij-
den*
OAuto's die 2 rijstroken van uw auto verwij-
derd zijn*
OAuto's die snel door uw auto worden inge-
haald*
*
: Afhankelijk van de omstandigheden wordt er mogelijk een auto en/of object gesigna-
leerd.
QOmstandigheden waaronder het sys-
teem mogelijk niet goed werkt
OOnder de volgende omstandigheden sig-
naleert de Blind Spot Monitor auto's moge-
lijk niet correct:
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd door- dat de sensor of de omgeving ervan is
blootgesteld aan hevige schokken
• Wanneer de sensor of de omgeving ervan op de achterbumper is bedekt door mod-
der, sneeuw of ijs of wanneer er een stic-
ker op is geplakt
• Bij het rijden op een nat wegdek als gevolg van slecht weer, zoals zware regenval,
sneeuw, of mist
• Wanneer meerdere auto's naderen met slechts weinig ruimte tussen elke auto
• Wanneer er slechts weinig ruimte zit tus- sen uw auto en een auto achter u
• Bij een duidelijk verschil in snelheid tussen uw auto en de auto die binnen het detectie-
gebied komt
• Wanneer het snelheidsverschil tussen uw auto en een andere auto verandert
• Wanneer een auto het detectiegebied bin- nenkomt met ongeveer dezelfde snelheid
als uw auto
• Wanneer uw auto vanuit stilstand wegrijdt, blijft een auto in het detectiegebied
• Bij het op- en afrijden van opeenvolgende steile hellingen, zoals heuvels, dalingen in
de weg, enz.
• Bij het rijden op wegen met scherpe boch- ten, opeenvolgende bochten of oneffenhe-
den
• Wanneer de rijstroken breed zijn of wan- neer op de rand van een rijstrook wordt
gereden en de auto op een aangrenzende
rijstrook ver van uw auto vandaan is
• Bij het rijden met een aanhangwagen
• Wanneer een accessoire (zoals een fiet- sendrager) op de achterzijde van de auto
is gemonteerd
• Bij een duidelijk verschil in hoogte tussen uw auto en de auto die binnen het detectie-
gebied komt
• Direct nadat de Blind Spot Monitor is inge- schakeld
COROLLA-HYBRID(TMMT)_OM_Europe_OM12R51E_1_2201.book Page 246 Monday, October 11, 2021 11:32 AM