Werkingsvoorwaarden van de Active
Cornering Assist
Het systeem werkt wanneer het
volgende zich voordoet.
• De TRC/VSC kan in werking treden
• De bestuurder probeert tijdens hetrijden in een bocht te accelereren
• Het systeem signaleert dat de auto naar de buitenkant van de bocht
uitwijkt
• Het rempedaal wordt losgelaten
Gereduceerde bekrachtiging door het
EPS-systeem
De mate van bekrachtiging door het
EPS-systeem wordt gereduceerd om het
systeem tegen oververhitting te
beschermen als er gedurende langere
tijd veel stuurbewegingen worden
uitgevoerd. Hierdoor kan de besturing
zwaar aanvoelen. Probeer als dat het
geval is minder frequent te sturen of
breng de auto tot stilstand en schakel
het EV-systeem UIT. Het EPS-systeem
moet binnen 10 minuten weer normaal
werken.
Voorwaarden voor werking
noodstopsignaal
Als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan, werkt het noodstopsignaal:
• De alarmknipperlichten zijn uit.
• De werkelijke rijsnelheid is hoger dan 55 km/h.
• Het systeem oordeelt op basis van de deceleratie van de auto dat het om
een noodstop gaat.
Automatisch uitschakelen van
noodstopsignaal
Het noodstopsignaal wordt in de
volgende situaties uitgeschakeld:
• De alarmknipperlichten worden ingeschakeld.
• Het systeem oordeelt op basis van de deceleratie van de auto dat het niet
om een noodstop gaat Werkingsvoorwaarden Secondary
Collision Brake
Het systeem werkt als de airbagsensor
een aanrijding signaleert terwijl de auto
in beweging is. Het systeem werkt
echter niet wanneer onderdelen
beschadigd zijn.
Automatisch uitschakelen Secondary
Collision Brake
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld in een van de volgende
situaties.
• De rijsnelheid wordt lager dan
ongeveer 0 km/h
• Er verstrijkt een bepaalde tijd tijdens de werking
• Het gaspedaal wordt flink ingetrapt.
WAARSCHUWING!
Het ABS werkt niet effectief als
• De maximale grip van de banden overschreden wordt (bijvoorbeeld
versleten banden op een weg die
bedekt is met sneeuw).
• Er sprake is van aquaplaning bij hoge snelheid op een nat of glad wegdek.
De remweg met ABS in werking kan
langer zijn dan onder normale
omstandigheden
Het ABS is niet ontworpen om de
remweg van de auto te verkorten. Houd
altijd voldoende afstand tot uw
voorligger, met name in de volgende
gevallen:
• Als wordt gereden op wegen met grind, zand en dergelijke, of op
besneeuwde wegen
• Als wordt gereden met sneeuwkettingen
• Als wordt gereden op slechte wegen
• Als wordt gereden over wegen met diepe gaten of andere grote
oneffenheden
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
367
5
Rijden
Het systeem wordt ook uitgeschakeld als
het laadniveau van de tractiebatterij
laag is.
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
In de volgende situaties start het
systeem mogelijk niet:
• Het laadniveau van de tractiebatterijis laag
• Het EV-systeem is afgekoeld (bijvoorbeeld omdat de auto langere
tijd stilstaat bij lage temperaturen)
Voorruitverwarming
Bij het ontwasemen van de voorruit met
de op afstand bedienbare
airconditioning, wordt de voorruit
mogelijk onvoldoende ontwasemd
doordat het vermogen meer wordt
beperkt dan bij de normale
aircowerking. Ook kan de buitenzijde
van de voorruit beslaan ten gevolge van
de buitentemperatuur, de vochtigheid of
de ingestelde aircotemperatuur.
Beveiligingsfunctie
Als het systeem in werking is, worden
ontgrendelde portieren automatisch
vergrendeld.
De alarmknipperlichten knipperen om
aan te geven dat de portieren zijn
vergrendeld.
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
→Blz. 180
Terwijl de op afstand bedienbare
airconditioning is ingeschakeld
• Afhankelijk van de bedrijfsconditie van de op afstand bedienbare
airconditioning draait de elektrische
aanjager mogelijk en kan er geluid
hoorbaar zijn. Dit duidt echter niet op
een storing.
• De werking van de op afstand bedienbare airconditioning wordt
mogelijk tijdelijk gestopt als andere voorzieningen die elektriciteit
gebruiken (zoals de stoelverwarming,
verlichting, ruitenwissers voor)
worden ingeschakeld of als het
laadniveau van de 12V-accu te laag
wordt.
• De koplampen, de ruitenwissers voor, het instrumentenpaneel, enz. werken
niet.
• De inbraaksensor wordt automatisch uitgeschakeld.
Leegraken batterij elektronische
sleutel
→Blz. 156
Als de batterij van de elektronische
sleutel geheel ontladen is
→Blz. 449
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instelling (bijv. bediening via A/C op
de afstandsbediening) kan worden
gewijzigd. (Systemen met
mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen: →blz. 512)
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor de op
afstand bedienbare airconditioning
• Gebruik het systeem niet als er
personen in de auto zitten.
Zelfs als het systeem in werking is, kan de temperatuur in de auto hoog
oplopen of ver dalen als gevolg van
de werking van bepaalde functies,
zoals de automatische uitschakeling.
In de auto achtergelaten kinderen en
dieren kunnen worden bevangen
door de hitte of uitgedroogd of
onderkoeld raken met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Afhankelijk van de omgeving kunnen de signalen van de toets op de
afstandsbediening verder reiken dan
verwacht. Let daarom goed op de
omgeving van de auto en druk alleen
op de toets als dit nodig is.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
384
• Als de elektronische sleutel zich in deauto bevindt en een portiergreep nat
wordt tijdens het wassen van de auto,
klinkt er mogelijk een zoemer buiten
de auto en kan de melding “Key
Detected In Vehicle” (sleutel
gesignaleerd in auto) weergegeven
worden op het multi-
informatiedisplay. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
Velgen en wieldoppen
• Verwijder vuil onmiddellijk met een neutraal reinigingsmiddel.
• Spoel het reinigingsmiddel direct na het gebruik weg met water.
• Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om de
lak tegen beschadiging te
beschermen.– Gebruik geen zuurhoudende of alkalische middelen of
schuurmiddelen.
– Gebruik geen harde borstels.
– Reinig de velgen niet met reinigingsmiddelen als de velgen,
bijvoorbeeld na het rijden of
stilstaan bij warm weer, nog warm
zijn.
Gespoten remklauwen (indien
aanwezig)
• Gebruik alleen neutrale reinigingsmiddelen. Gebruik geen
harde borstels of schuurmiddelen,
omdat deze de lak beschadigen.
• Reinig de remklauwen niet met reinigingsmiddelen als ze warm zijn.
• Spoel het reinigingsmiddel direct na het gebruik af. Remblokken en -klauwen
Als de auto geparkeerd wordt met
vochtige remblokken of remschijven,
kan er roest ontstaan waardoor de
remblokken of remschijven vast kunnen
komen te zitten. (Alvorens de auto na
een wasbeurt te parkeren is het
raadzaam langzaam te rijden en het
rempedaal een aantal keren in te
trappen om de onderdelen te drogen.)
Bumpers
Gebruik geen schuurmiddelen.
Verchroomde delen
Als het vuil niet kan worden verwijderd,
reinig de onderdelen dan als volgt:
• Gebruik een zachte doek en sop met
ongeveer 5% neutraal
reinigingsmiddel om het vuil te
verwijderen.
• Veeg daarna het resterende vocht van het leder af met een droge, schone
doek.
• Gebruik met alcohol natgemaakte doekjes o.i.d. om olieresten te
verwijderen.
WAARSCHUWING!
Bij het wassen van de auto
Zorg dat er geen water in het
elektromotorcompartiment komt.
Anders kunnen de elektrische
componenten, enz. vlam vatten.
Bij het wassen van de voorruit (auto's
met ruitenwissers met regensensor)
Zet de ruitenwisserschakelaar in de
stand OFF.
Als de ruitenwisserschakelaar in de
stand AUTO staat, kunnen de
ruitenwissers in de volgende gevallen
onverwacht in werking treden.
Hierdoor kunnen uw handen bekneld
raken en kunt u ernstig letsel oplopen,
en hierdoor kunnen de
7.1 Onderhoud en verzorging
411
7
Onderhoud en verzorging
8.1 Belangrijke informatie.........456
8.1.1 Alarmknipperlichten ........456
8.1.2 Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht . .456
8.1.3 Als de onder water staat of het water op de weg stijgt .......457
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen .........457
8.2.1 Als uw auto moet worden gesleept .457
8.2.2 Als u denkt dat er iets mis is . . . .461
8.2.3 Als een waarschuwingslampje gaat branden of een
waarschuwingszoemer klinkt . . .462
8.2.4 Als er een waarschuwingsmelding wordt weergegeven ........469
8.2.5 Als uw auto een lekke band heeft. .476
8.2.6 Als het EV-systeem niet kan worden gestart ..........486
8.2.7 Als u uw sleutels verliest ......487
8.2.8 Als de kleppen van de laadaansluitingen niet kunnen
worden geopend ..........487
8.2.9 Als de elektronische sleutel niet goed werkt ..........488
8.2.10 Als de 12V-accu is ontladen . . .490
8.2.11 Als uw auto oververhit raakt . . .493
8.2.12 Als de auto vast komt te zitten . .495
Bij problemen8
455
8.1 Belangrijke informatie
8.1.1 Alarmknipperlichten
De alarmknipperlichten worden gebruikt
om andere bestuurders te waarschuwen
wanneer de auto tot stilstand moet
worden gebracht, bijvoorbeeld bij pech.
Bedieningsinstructies
Druk op de schakelaar.
Alle richtingaanwijzers gaan knipperen.
Druk nogmaals op de schakelaar om ze
weer uit te schakelen.
Alarmknipperlichten
• Als de alarmknipperlichten gedurendelangere tijd worden gebruikt terwijl
het EV-systeem niet in werking is
(terwijl het controlelampje READY
niet brandt), kan de 12V-accu
ontladen raken.
• Als een van de airbags wordt geactiveerd of bij een harde aanrijding
van achteren worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld. De alarmknipperlichten
worden na ongeveer 20 minuten
automatisch uitgeschakeld. Druk
tweemaal op de schakelaar om de
alarmknipperlichten handmatig uit te
schakelen.
(De alarmknipperlichten worden
mogelijk niet automatisch ingeschakeld,
afhankelijk van de kracht en de
omstandigheden van de aanrijding.)
8.1.2 Als uw auto in geval van
nood tot stilstand moet worden
gebracht
Breng de auto alleen in noodgevallen,
bijvoorbeeld wanneer de auto niet op de
normale manier stilgezet kan worden, als
volgt tot stilstand:
De auto tot stilstand brengen
1. Trap het rempedaal met beide voeten
stevig in.
Rem niet “pompend”; hierdoor is meer
kracht nodig om de auto tot stilstand te
brengen.
2. Zet de transmissie in stand N.
Als de transmissie in stand N is gezet
3. Zet na het afremmen de auto stil op
een veilige plaats langs de weg.
4. Schakel het EV-systeem uit.
Als de transmissie niet in stand N gezet kan
worden
3. Blijf het rempedaal met beide voeten
intrappen om de rijsnelheid van de auto
zo veel mogelijk af te remmen.
4. Om het EV-systeem uit te schakelen,
houdt u de startknop langer dan
2 seconden ingedrukt of drukt u deze
driemaal of vaker kort na elkaar in.
5. Breng de auto op een veilige plaats
langs de weg tot stilstand.
8.1 Belangrijke informatie
456
Als “System Malfunction Visit Your
Dealer” (Storing in systeem. Ga naar
uw dealer) wordt weergegeven
Geeft aan dat een van de volgende
systemen is uitgeschakeld:
• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
• LDA (Lane Departure Alert)
• LTA (Lane Tracing Assist)
• AHB (Automatic High Beam) (indienaanwezig)
• AHS (Adaptive High Beam-systeem) (indien aanwezig)
• Dynamic Radar Cruise Control
• Snelheidsbegrenzer (indien aanwezig)
• RSA (Road Sign Assist)
• BSM (Blind Spot Monitor) (indien aanwezig)
• RCTA (Rear Crossing Traffic Alert) (indien aanwezig)
• FHL (automatisch knipperende alarmknipperlichten achter)
• SEA (Safe Exit Assist) (indien aanwezig)
• Toyota Parking Assist-sensor (indien aanwezig)
• PKSB (Parking Support Brake) (indien aanwezig)
• RCD (Rear Camera Detection) (indien aanwezig)
Laat de auto onmiddellijk nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als “System Stopped See Owner’s
Manual” (Systeem uitgeschakeld.
Raadpleeg handleiding) wordt
weergegeven
Geeft aan dat een van de volgende
systemen is uitgeschakeld:
• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
• LDA (Lane Departure Alert)
• LTA (Lane Tracing Assist) • AHB (Automatic High Beam) (indien
aanwezig)
• AHS (Adaptive High Beam-systeem) (indien aanwezig)
• Dynamic Radar Cruise Control
• Snelheidsbegrenzer (indien aanwezig)
• RSA (Road Sign Assist)
• BSM (Blind Spot Monitor) (indien aanwezig)
• RCTA (Rear Crossing Traffic Alert) (indien aanwezig)
• FHL (automatisch knipperende alarmknipperlichten achter)
• SEA (Safe Exit Assist) (indien aanwezig)
• Toyota Parking Assist-sensor (indien aanwezig)
• PKSB (Parking Support Brake) (indien aanwezig)
• RCD (Rear Camera Detection) (indien aanwezig)
Voer de onderstaande
correctieprocedures uit. – Controleer de accuspanning.
– Verwijder eventueel aanwezigeverontreinigingen van de
radarsensoren opzij voor/achter.
Als “System Stopped Front Camera
Low Visibility See Owner’s Manual”
(Systeem uitgeschakeld. Beperkt zicht
camera voor. Raadpleeg handleiding)
wordt weergegeven
Geeft aan dat een van de volgende
systemen is uitgeschakeld:
• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
• LDA (Lane Departure Alert)
• LTA (Lane Tracing Assist)
• AHB (Automatic High Beam) (indien aanwezig)
• AHS (Adaptive High Beam-systeem) (indien aanwezig)
• Dynamic Radar Cruise Control
• Snelheidsbegrenzer (indien aanwezig)
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
471
8
Bij problemen
8.2.5 Als uw auto een lekke band
heeft
Uw auto is niet uitgerust met een
reservewiel, maar wel met een
bandenreparatieset.
Een lek dat wordt veroorzaakt door een
spijker of schroef die door het loopvlak
van de band steekt, kan tijdelijk worden
gerepareerd met de bandenreparatieset.
(De set bestaat uit een fles met
bandenreparatievloeistof. De
bandenreparatievloeistof kan slechts één
keer worden gebruikt voor de tijdelijke
reparatie van één band, waarbij de spijker
of schroef in het loopvlak moet blijven
zitten.) Afhankelijk van de beschadiging
van de lekke band kan hij mogelijk niet
gerepareerd worden met de
bandenreparatieset.
Laat na de noodreparatie met de
bandenreparatieset de band repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!
Als uw auto een lekke band heeft
Rijd niet door met een lekke band.
Zelfs als er over een korte afstand met
een lekke band wordt doorgereden,
kunnen band en velg zodanig
beschadigd worden dat reparatie niet
meer mogelijk is en kan er een ongeval
ontstaan.
Voordat u de band repareert
• Breng de auto tot stilstand op een veilige plaats en een stevige, vlakke
ondergrond.
• Activeer de parkeerrem.
• Selecteer stand P.
• Zet het EV-systeem uit.
• Schakel de alarmknipperlichten in. • Controleer de mate waarin de band
beschadigd is.
Een band mag alleen met de
bandenreparatieset worden
gerepareerd indien de beschadiging te
wijten is aan perforatie van het
loopvlak door een spijker of schroef.– Haal de spijker of schroef niet uit de band. Door het verwijderen ervan
kan het gat groter worden waardoor
de band niet meer tijdelijk
gerepareerd kan worden.
– Rijd de auto naar voren tot het gat, voor zover zichtbaar, zich boven aan
de band bevindt om lekkage van
bandenreparatievloeistof te
voorkomen.
Een lekke band die niet kan worden
gerepareerd met de
bandenreparatieset
In de volgende gevallen is reparatie van
de band met behulp van de
bandenreparatieset niet mogelijk. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
• De band is beschadigd door rijden met onvoldoende spanning
• Wanneer de scheurtjes of beschadigingen zich niet in het
loopvlak bevinden maar bijvoorbeeld
in de wangen van de band
• De band is zichtbaar van de velg afgelopen
• Het lek in of de beschadiging van het loopvlak is 4 mm of groter
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
476
Alarm (indien aanwezig)
Het alarmsysteem wordt niet
ingeschakeld als de mechanische sleutel
wordt gebruikt om de portieren te
vergrendelen. Het alarm kan worden
geactiveerd als een portier met de
mechanische sleutel wordt ontgrendeld
terwijl het alarmsysteem is ingeschakeld.
(→Blz. 61)
Wijzigen van de standen van het
contact
Laat het rempedaal los en druk tijdens
stap3hierboven op de startknop. Het
EV-systeem wordt niet ingeschakeld en
de stand verandert iedere keer dat de
knop wordt ingedrukt. (→Blz. 218)
8.2.10 Als de 12V-accu is
ontladen
Als de 12V-accu van de auto ontladen is,
kan het EV-systeem met behulp van de
onderstaande procedures worden
gestart.
U kunt contact ook opnemen met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Herstarten van het EV-systeem
Als u de beschikking hebt over een set
startkabels en een tweede voertuig met
een 12V-accu, kunt u uw auto starten met
behulp van de onderstaande
hulpstartprocedure.
1. Controleer of u de elektronische sleutel bij u hebt.
Afhankelijk van de situatie kan bij het
aansluiten van de startkabels het
alarm worden geactiveerd en kunnen
de portieren worden vergrendeld.
(→Blz. 63) 2. Open de motorkap (→blz. 419).
3. Open het kapje van de pluspool (+)
van de accu.
Druk op de klauw en open de afdekkap
zoals aangegeven in de afbeelding.
4. Sluit de positieve startkabelklem aan op
Avan uw auto en sluit de klem
aan de andere zijde van de positieve
startkabel aan op
Bvan de tweede
auto. Sluit vervolgens de negatieve
kabelklem aan op
Cvan de tweede
auto en sluit de klem aan de andere
zijde van de negatieve startkabel aan
op
D.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
490