• Registreer het parkeervak alleen als ergeen obstakels aanwezig zijn binnen
het met de dikke lijnen aangegeven
gebied.
• De mate waarin de positie van het te registreren parkeervak kan worden
aangepast, is beperkt.
Bij het parkeren in een met behulp van de
geheugenfunctie geregistreerd
parkeervak 1. Breng de auto tot stilstand op een punt in lijn met en dicht bij het
midden van het beoogde parkeervak.
AOngeveer 1 m
2. Druk op de hoofdschakelaar van Advanced Park en controleer of er een
mogelijk parkeervak wordt
weergegeven op het
multimedia-display.
Als de toets MODE wordt
weergegeven, kan deze worden
gekozen om te wisselen tussen de
geheugenfunctie, de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) en de
functie fileparkeren. 3. Selecteer het gewenste parkeervak en
druk vervolgens op de toets “Start”.
Voer de procedure voor de functie
haaks inparkeren (vooruit/achteruit)
uit vanaf stap 3.(→Blz. 336)
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
Trap het rempedaal in om de auto tot
stilstand te brengen en zet de transmissie
in een andere stand om de rijrichting van
de auto te veranderen.
Op dat moment wordt de begeleiding
onderbroken. Als de toets “Start” echter
wordt geselecteerd, wordt de begeleiding
hervat en beweegt de auto in de richting
die overeenkomt met de geselecteerde
stand van de transmissie.
Bij het overschrijven van een
geregistreerd parkeervak
Als het maximale aantal parkeervakken is
geregistreerd en
wordt geselecteerd,
kan een geregistreerd parkeervak worden
geselecteerd en vervolgens worden
overschreven met een nieuw parkeervak.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
348
Parkeren met behulp van de
afstandsbedieningsfunctie
Een smartphone kan worden gebruikt om
de parkeerfunctie op afstand te bedienen
als het beoogde parkeervak kan worden
gesignaleerd wanneer de auto dicht bij en
haaks op het midden van het parkeervak
tot stilstand wordt gebracht. Ook kan,
afhankelijk van de conditie van het
parkeervak enzovoort, de stand van de
transmissie worden gewijzigd door de
begeleidingsregeling als de rijrichting
van de auto moet worden veranderd.1. Breng de auto tot stilstand op een punt in lijn met en dicht bij het
midden van het beoogde parkeervak.
(→Blz. 336)
2. Druk op de hoofdschakelaar van Advanced Park en controleer of er een
mogelijk parkeervak wordt
weergegeven op het multimedia-
display. (→Blz. 336)
3. Selecteer de toets
en selecteer
[Perpendicular/parallel]
(haaks/parallel).
4. Selecteer de toets [OK].
5. Verlaat de auto terwijl u de elektronische sleutel en de
smartphone bij u draagt en start
vervolgens de Remote Park-app op de
smartphone.
Het detectiegebied van de
elektronische sleutel bevindt zich
binnen ongeveer 3 m rond de auto.
Als er zich een obstakel binnen de
koers van de auto bevindt, verplaats
het dan alvorens de auto te parkeren.
Een pylon kan ook worden verplaatst
na het verlaten van de auto.
6. Bevestig van buiten de auto het parkeervak op het scherm van de
smartphone en selecteer vervolgens
de toets “Start”.
Start de bediening van de
afstandsbedieningsfunctie terwijl u
op een afstand van ten minste
ongeveer 50 cm van de auto en buiten
de koers van de auto staat. 7. Volg continu het werkingsgebied op
het scherm van de smartphone terwijl
u de veiligheid van de omgeving van
de auto controleert; de auto beweegt
en het parkeren wordt begeleid.
Als de bediening van het scherm van
de smartphone wordt gestopt, kan de
begeleiding worden onderbroken en
de auto tot stilstand worden gebracht.
De portieren worden automatisch
vergrendeld voordat de auto in
beweging komt.
8. Als het parkeervak is bereikt, wordt de transmissie in stand P gezet, wordt
het contact UIT gezet en worden de
portieren vergrendeld nadat de auto
tot stilstand is gebracht door de
parkeerrem.
Op de smartphone wordt een
voltooiingsscherm weergegeven.
De parkeerfunctie kan zelfs als er
obstakels aanwezig zijn, worden
gebruikt als
• Als de parkeerfuncties worden gebruikt bij een parkeervak met witte
lijnen kan het vak, zelfs als er zich een
obstakel in het parkeervak bevindt,
worden ingesteld als beoogd
parkeervak. Hierdoor kan de
begeleiding worden voortgezet nadat
een parkeervak vanaf de binnenzijde
van de auto is ingesteld en de auto
vervolgens wordt verlaten om een
obstakel te verplaatsen, zoals een
pylon op een invalideparkeerplaats.
• Bij haaks inparkeren met behulp van Advanced Park kunnen aan elke kant
van de auto 3 parkeervakken
(maximaal 6 in totaal) worden
gesignaleerd. Bij het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie kan echter
aan elke kant van de auto slechts
1 parkeervak worden gesignaleerd.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
351
5
Rijden
Als de smartphone geen verbinding
kan maken met de auto, ontgrendel de
portieren dan weer met de
elektronische sleutel.
2. Selecteer de toets “Start” op het scherm van de smartphone.
Het contact wordt AAN gezet.
3. Controleer of de mogelijke vertrekrichting wordt weergegeven
en selecteer de vertrekrichting.
4. Volg continu het werkingsgebied op het scherm van de smartphone terwijl
u de veiligheid van de omgeving van
de auto controleert; de auto beweegt
en het parkeren wordt begeleid.
Als de bediening van het scherm van
de smartphone wordt gestopt, kan de
begeleiding worden onderbroken en
de auto tot stilstand worden gebracht.
Nadat de begeleiding is gestart, kan
deze halverwege stoppen of kan de
rijrichting van de auto worden
gewijzigd.
5. Verplaats de auto naar de positie waar de begeleiding wordt beëindigd en
stap in de auto terwijl u de
elektronische sleutel bij u draagt.
Stop de bediening van het scherm van
de smartphone of stap in de auto om
de begeleiding halverwege te
stoppen.
Wegrijden bij gebruik van de op afstand
bedienbare airconditioning
• Zelfs wanneer de remote airconditioning is ingeschakeld, kunt u
de ondersteuning bij het verlaten van
een parkeervak gebruiken. • Als de afstandsbedieningsfunctie
wordt gestart terwijl de op afstand
bedienbare airconditioning werkt en
de handelingen niet worden gevolgd
op een smartphone, kan de
begeleiding worden uitgeschakeld
door in de auto te stappen en het
rempedaal in te trappen.
Parkeren met behulp van de
afstandsbedieningsfunctie en
geheugenfunctie
Een smartphone kan worden gebruikt om
de geheugenfunctie op afstand te
bedienen als het beoogde parkeervak kan
worden gesignaleerd wanneer de auto
dicht bij een parkeervak dat eerder is
geregistreerd, tot stilstand wordt
gebracht. Ook kan, afhankelijk van de
conditie van het parkeervak enzovoort,
de stand van de transmissie worden
gewijzigd door de begeleidingsregeling
als de rijrichting van de auto moet
worden veranderd. 1. Breng de auto tot stilstand op een punt in lijn met en dicht bij het
midden van het beoogde parkeervak.
(→Blz. 346)
2. Druk op de hoofdschakelaar van Advanced Park en controleer of er een
mogelijk parkeervak wordt
weergegeven op het multimedia-
display. (→Blz. 346)
3. Selecteer de toets
en selecteer
[Perpendicular/parallel]
(haaks/parallel).
4. [OK]. Als de toets [MODE] wordt
weergegeven, kan deze worden
geselecteerd om te wisselen tussen de
geheugenfunctie, de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) en de
functie fileparkeren.
5. Verlaat de auto terwijl u de elektronische sleutel en de
smartphone bij u draagt en start
vervolgens de Remote Park-app op de
smartphone.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
353
5
Rijden
Het detectiegebied van de
elektronische sleutel bevindt zich
binnen ongeveer 3 m rond de auto.
Als er zich een pylon of ander obstakel
binnen de koers van de auto bevindt,
verplaats het dan na het verlaten van
de auto.
6. Bevestig van buiten de auto het parkeervak op het scherm van de
smartphone en selecteer vervolgens
de toets “Start”.
Start de bediening van de
afstandsbedieningsfunctie terwijl u
op een afstand van ten minste
ongeveer 50 cm van de auto en buiten
de koers van de auto staat.
7. Volg continu het werkingsgebied op het scherm van de smartphone terwijl
u de veiligheid van de omgeving van
de auto controleert; de auto beweegt
en het parkeren wordt begeleid.
Als de bediening van het scherm van
de smartphone wordt gestopt, kan de
begeleiding worden onderbroken en
de auto tot stilstand worden gebracht.
De portieren worden automatisch
vergrendeld voordat de auto in
beweging komt.
8. Als het parkeervak is bereikt, wordt de transmissie in stand P gezet, wordt
het contact UIT gezet, worden de
portieren vergrendeld en worden de
spiegels ingeklapt nadat de auto tot
stilstand is gebracht door de
parkeerrem.
Vervolgens wordt op de smartphone
een voltooiingsscherm weergegeven.
Voorbereiding voor het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie
Voorbereiding voor gebruik
Voer altijd het onderstaande uit alvorens
de afstandsbedieningsfunctie te
gebruiken: 1. Download de Remote Park-app in de appstore. 2. Zet het contact AAN en registreer de
smartphone als een Bluetooth-
apparaat in het multimediasysteem.
Raadpleeg voor meer informatie over
het registreren van een
Bluetooth-apparaat de handleiding
voor het multimediasysteem.
3. Stel de Remote Park-app in en registreer de auto.
4. De geregistreerde auto wordt weergegeven op het scherm van de
smartphone.
Selecteer de auto.
De naam en de afbeelding van de auto
kunnen worden gewijzigd via het
registratiescherm voor een nieuwe
auto.
Via het menuscherm kunnen auto's
worden toegevoegd.
Afstandsbedieningsfunctie aan/uit 1. Selecteer
op het multimedia-
display en selecteer vervolgens
“Advanced Park”.
2. Selecteer “Remote Park” om deze in of uit te schakelen. (De
standaardinstelling is aan.)
3. Druk op de hoofdschakelaar van Advanced Park.
Als de schakelaar wordt ingedrukt
terwijl de begeleiding is gestart, wordt
de begeleiding uitgeschakeld.
4. Selecteer de toets
die wordt
weergegeven op het
multimedia-display.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
354
Uitschakelen/onderbreken Advanced
Park
De begeleiding wordt uitgeschakeld als
In de volgende situaties wordt de werking
van Advanced Park uitgeschakeld.
Aangezien het systeem is uitgeschakeld,
dient u het weer in te schakelen of
handmatig door te gaan met parkeren
met behulp van het stuurwiel.
• De hoofdschakelaar van AdvancedPark wordt ingedrukt
• De transmissie is in stand P gezet
• De parkeerrem wordt geactiveerd
• Een portier of de achterklep wordt geopend
• De veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt
• De buitenspiegels worden ingeklapt
• De TRAC of VSC wordt uitgeschakeld
• De TRAC, de VSC of het ABS is in werking
• De startknop wordt ingedrukt
• Het systeem oordeelt dat de begeleiding niet kan worden
voortgezet in de huidige
parkeeromgeving
• Er zit een storing in het systeem
• Terwijl de auto stilstond, werd “Cancel” (annuleren) geselecteerd op
het multimedia-display
De begeleiding wordt onderbroken als
In de volgende situaties wordt de werking
van Advanced Park onderbroken.
De begeleiding kan weer worden gestart
door de aanwijzingen op het
multimedia-display te volgen.
Tevens wordt, als de begeleiding is
onderbroken en de stand van de
transmissie tweemaal wordt gewijzigd
terwijl het rempedaal is ingetrapt, de
begeleiding uitgeschakeld in de
desbetreffende stand van de transmissie.
Als de begeleiding echter is onderbroken doordat de stand van de transmissie is
gewijzigd, wordt de begeleiding
uitgeschakeld als de stand van de
transmissie eenmaal wordt gewijzigd.
• Het stuurwiel wordt bediend
• Het gaspedaal wordt ingetrapt
• De stand van de transmissie is
gewijzigd
• De remregeling is in werking
• De cameratoets wordt ingedrukt
• De PKSB (Parking Support Brake) of de PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
werkt
De begeleiding met de
afstandsbedieningsfunctie wordt
uitgeschakeld als
In de volgende situaties wordt de werking
van de afstandsbedieningsfunctie
uitgeschakeld.
Aangezien het systeem is uitgeschakeld,
dient u in te stappen terwijl u de
elektronische sleutel bij u draagt en de
auto handmatig te parkeren met behulp
van het stuurwiel.
• Als aan een voorwaarde voor het stoppen van Advanced Park-
begeleiding wordt voldaan, met
uitzondering van het onderbreken
door het openen van een portier of
het losmaken van de
bestuurdersgordel
• Als de afstandsbedieningsfunctie wordt gebruikt terwijl de op afstand
bedienbare airconditioning werkt en
het contact AAN wordt gezet voordat
de op afstand bedienbare
airconditioning is uitgeschakeld
• Als er 5 minuten zijn verstreken sinds het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie is gestart
• Als er 3 minuten zijn verstreken sinds er een handeling is uitgevoerd
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
356
• Als er 30 seconden zijn verstrekenzonder dat de auto in beweging kon
worden gebracht ondanks dat het
scherm van de smartphone is bediend
om de auto in beweging te brengen
• Als de aan-uittoets op het scherm van de smartphone wordt geselecteerd
• Als de Remote Park-app geforceerd wordt gesloten
• Als de auto op een steile helling staat
• Als een elektronische sleutel wordt gesignaleerd in de auto terwijl het
gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie is
onderbroken
• Als de omgevingstemperatuur -10°C of lager is
De begeleiding met de
afstandsbedieningsfunctie wordt
onderbroken als
In de volgende situaties wordt de
begeleiding onderbroken.
• Als de Bluetooth-communicatie tussen de smartphone en het
multimediasysteem verbroken wordt
• Als de continue bediening van de smartphone wordt onderbroken
• Als de Remote Park-app naar de achtergrond verdwijnt (er wordt een
oproep ontvangen, de toets home
wordt ingedrukt, enz.)
• Als de elektronische sleutel niet wordt gesignaleerd
• Als er zich een obstakel in de rijrichting van de auto bevindt
• Als de auto wordt bediend terwijl de begeleiding is gestart
• Als de Smart Key wordt bediend terwijl de begeleiding is gestart
• Als het portier wordt ontgrendeld terwijl de begeleiding is gestart
• Als er een portier wordt geopend terwijl met de auto wordt gereden Wijzigen van de instellingen van
Advanced Park
Selecteer
op het multimedia-display
en selecteer vervolgens “Advanced Park”.
Remote Park
De afstandsbedieningsfunctie kan
worden in- en uitgeschakeld.
Speed Profile (snelheidsprofiel)
De rijsnelheid voor de begeleiding kan
worden ingesteld.
Deze instelling kan niet worden gewijzigd
tijdens het registreren van een
parkeervak in de geheugenfunctie.
Detect. range (detectiegebied)
De afstand waarop obstakels worden
vermeden tijdens de begeleiding kan
worden ingesteld.
Prk. Method (parkeermethode)
De voorkeursparkeerrichting die wordt
weergegeven bij een parkeervak waarbij
haaks inparkeren (vooruit/achteruit) en
fileparkeren mogelijk zijn, kan worden
ingesteld.
Prk. direction (parkeerrichting)
De voorkeursparkeerrichting die wordt
weergegeven wanneer vooruit of
achteruit haaks inparkeren mogelijk is,
kan worden geselecteerd.
Exit dir.:Per. (wegrijrichting:haaks)
De voorkeursrichting voor het wegrijden
die wordt weergegeven wanneer vooruit
of achteruit wegrijden uit een parkeervak
naar links of rechts mogelijk is, kan
worden geselecteerd.
Exit dir.:Par. (wegrijrichting:paral.)
De voorkeursrichting voor het wegrijden
die wordt weergegeven wanneer
wegrijden uit een fileparkeervak mogelijk
is, kan worden geselecteerd.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
357
5
Rijden
Parking view (parkeerbeeld)
De weergavehoek van het camerabeeld
bij het gebruik van de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) of de
functie fileparkeren kan worden
ingesteld.
Exit view (wegrijbeeld)
De weergavehoek van het camerabeeld
bij het gebruik van de functie wegrijden
uit haaks parkeervak (vooruit/achteruit)
of de functie wegrijden uit fileparkeervak
kan worden ingesteld.
Parking Path Adjustment (aanpassen
parkeerkoers)
De koers die wordt aangehouden bij de
parkeerbegeleiding, kan naar binnen of
naar buiten worden aangepast.
Als de banden versleten zijn, kan de koers
van de auto afwijken van het midden van
het parkeervak. Gebruik in dat geval deze
instelling om de parkeerkoers aan te
passen.
Road Width Adjustment (instellen
breedte weg)
Als de parkeerbegeleiding wordt gestart,
kan de mate van beweging in zijwaartse
richting terwijl de auto naar voren rijdt,
worden aangepast.
Park Position Adjustment (fwd.)
(instellen parkeerpositie vooruit)
De positie waarbij haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) is voltooid kan
worden aangepast. (Behalve bij gebruik
van de geheugenfunctie.)
Park Position Adjustment (rev.) (instellen
parkeerpositie achteruit)
De positie waarbij haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) is voltooid kan
worden aangepast. (Behalve bij gebruik
van de geheugenfunctie.)Rear Accessory Setting (instellen
accessoire achter)
Als een accessoire, zoals een trekhaak, is
geïnstalleerd aan de achterzijde van de
auto, kan de lengte van de achterzijde van
de auto worden aangepast om te helpen
een aanrijding met objecten aan de
achterzijde van de auto te voorkomen.
Clear Registered Parking Space (wissen
geregistreerd parkeervak)
De in de geheugenfunctie geregistreerde
parkeervakken kunnen worden gewist.
Informatie over een parkeervak kan niet
worden gewist terwijl de begeleiding is
gestart of terwijl informatie over een
parkeervak wordt geregistreerd in de
geheugenfunctie.
Wijzigen van de instellingen van de
Remote Park-app
Waarschuwingsgeluid Toyota Parking
Assist-sensor AAN/UIT (smartphone-
instelling)
De waarschuwingsgeluiden van de Toyota
Parking Assist-sensor vanaf de
smartphone-app kunnen worden
in-/uitgeschakeld via de Remote
Park-app.
Volumeregeling waarschuwingsgeluid
Toyota Parking Assist-sensor
(smartphone-instelling)
Het volume van de
waarschuwingsgeluiden van de Toyota
Parking Assist-sensor vanaf de
smartphone-app kan worden geregeld
via de Remote Park-app.
Weergegeven meldingen Advanced
Park
Op het multimedia-display worden de
bedrijfsstatus, werking van de
begeleiding, enzovoort van Advanced
Park weergegeven. Als er een melding
wordt weergegeven, handel dan volgens
de weergegeven content.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
358
Als “No available parking space” (geen
parkeervak beschikbaar) wordt
weergegeven
Verplaats de auto naar een locatie waar
een parkeervak of parkeerlijnen kunnen
worden gesignaleerd.
Als “Unavailable in current condition”
(niet beschikbaar in actuele situatie)
wordt weergegeven
Verplaats de auto naar een andere locatie
en gebruikt het systeem.
Als “Not enough space to exit” (niet
genoeg ruimte om weg te rijden) wordt
weergegeven
De functie wegrijden uit een
fileparkeervak kan niet worden gebruikt
doordat bijvoorbeeld de afstand tussen
uw auto en geparkeerde auto's voor en
achter uw auto te kort is of er zich een
object in de vertrekrichting bevindt.
Controleer de toestand van het gebied
rond de auto en verlaat het parkeervak
handmatig.
Als “Cannot control speed” (kan
snelheid niet regelen) wordt
weergegeven
Het systeem oordeelde dat het de
snelheid van de auto niet kon regelen
toen het systeem werd gebruikt in een
gebied met een helling of hoogteverschil
en de begeleiding werd uitgeschakeld.
Gebruik het systeem op een locatie met
een horizontale ondergrond.
Als “Obstacle detected” (obstakel
gesignaleerd) wordt weergegeven
De Emergency Support Brake trad in
werking en de begeleiding werd
onderbroken.
Controleer de toestand van de omgeving.
Selecteer de toets “Start” op het
multimedia-display om de begeleiding te
hervatten.Als “No available parking space to
register” (geen parkeervak beschikbaar
voor registratie) wordt weergegeven
Deze melding wordt weergegeven als
wordt geselecteerd bij een parkeervak
dat niet kan worden gesignaleerd.
Bedien het systeem bij een parkeervak
waar de verschillen in het wegdek kunnen
worden herkend. (→Blz. 346)
5.4.23 SNOW-modus*
*Indien aanwezig
De SNOW-modus kan worden
geselecteerd om de auto af te stemmen
op de omstandigheden bij rijden op een
glad wegdek, bijvoorbeeld als het heeft
gesneeuwd.
Werking systeem
Druk op de schakelaar van de
SNOW-modus
Als de schakelaar wordt ingedrukt, wordt
de SNOW-modus ingeschakeld en gaat
het controlelampje SNOW-modus op het
multi-informatiedisplay branden. Als de
schakelaar nogmaals wordt ingedrukt,
gaat het controlelampje SNOW-modus
uit.
Automatisch uitschakelen
SNOW-modus
De SNOW-modus wordt automatisch
uitgeschakeld als het contact UIT wordt
gezet of als de regeneratieboost wordt
geselecteerd.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
359
5
Rijden