OPMERKING(Vervolg)
• Spuit geen water rechtstreeks op deradar die achter de afdekkap van de
radarsensor is aangebracht. Anders
kan het systeem beschadigd raken.
• Houd de sproeierkop uit de buurt van hoezen (rubberen of kunststof
afdekkingen), stekkers of de volgende
onderdelen. Wanneer onderdelen in
aanraking komen met sterke
waterstralen, kunnen ze beschadigd
raken.– Aan tractie gerelateerde onderdelen
– Onderdelen stuurinrichting
– Onderdelen wielophanging
– Onderdelen remsysteem
• Houd de sproeierkop op ten minste 30 cm van de carrosserie. Anders
kunnen kunststof delen, zoals lijsten
en bumpers, vervormd of beschadigd
raken. Houd de sproeierkop ook niet
de hele tijd op dezelfde plek.
• Spuit niet continu met water op het onderste gedeelte van de voorruit.
Daar bevindt zich de
luchtinlaatopening voor de
airconditioning en als daar water
doorheen komt, werkt de
airconditioning mogelijk niet goed.
• Reinig de onderzijde van de auto niet met een hogedrukreiniger. Als er
water in de tractiebatterij
terechtkomt, kan er een storing
optreden in het EV-systeem.
• Gebruik de reiniger niet rondom de klep van de laadaansluiting. Anders
kan er water in het laadgedeelte
komen, waardoor de auto beschadigd
kan raken.
Reinigen van aluminium onderdelen
Druk bij het reinigen niet hard op de
motorkap en belast de motorkap niet.
Het aluminium onderdeel kan anders
beschadigd raken.
7.1.2 Reinigen en beschermen
van het interieur
Reinig de onderdelen en materialen op de
daarvoor juiste wijze.
Beschermen van het interieur
• Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken
schoon met een in lauw water
gedompelde doek.
• Als het vuil niet kan worden verwijderd, verwijder het dan met een
zachte doek met water met ongeveer
1% reinigingsmiddel.
Verwijder alle sporen van het
reinigingsmiddel en water grondig
met een schone, vochtige doek.
Schoonmaken van de vloerbedekking
Er zijn verschillende reinigingsmiddelen
op schuimbasis in de handel verkrijgbaar.
Gebruik een spons of een borstel om het
schuim aan te brengen. Wrijf met elkaar
overlappende cirkels. Gebruik geen water.
Veeg vuile oppervlakken schoon en laat
ze drogen. Het beste resultaat wordt
verkregen als de vloerbedekking zo droog
mogelijk wordt gehouden.
Omgaan met de veiligheidsgordels
Maak de veiligheidsgordels schoon met
een mild sop, lauw water en een doek of
spons. Controleer ook de gordels
regelmatig op overmatige slijtage, rafels
en scheuren.
Zijruiten voor met IR-beschermende
laag (auto's met IR-beschermende laag)
De zijruiten voor hebben een
IR-beschermende laag. Houd u aan het
volgende om schade aan de
IR-beschermende laag te voorkomen:
• Wanneer de ruiten vuil zijn, veeg ze dan zo snel mogelijk voorzichtig
schoon met een natte (lauwwarme)
doek.
• Wanneer de ruiten zeer vuil zijn, open en sluit ze dan niet herhaaldelijk.
7.1 Onderhoud en verzorging
413
7
Onderhoud en verzorging
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Gebruik geen banden vanverschillende merken, types of
profielen. Gebruik ook geen banden
met duidelijk verschillende
slijtagepatronen door elkaar.
• Gebruik uitsluitend de door Toyota voorgeschreven bandenmaat.
• Gebruik geen verschillende soorten banden (radiaalbanden,
gordelbanden met diagonaalkarkas
en diagonaalbanden) door elkaar.
• Gebruik geen zomer-, all-season- en winterbanden door elkaar.
• Gebruik nooit banden onder uw auto die zijn gebruikt onder een andere
auto. Door het gebruik van banden
waarvan het verleden onbekend is,
loopt u extra risico.
• Sleep of trek nooit andere voertuigen als een gemonteerde band is
gerepareerd met behulp van de
bandenreparatieset. De belasting
van de band kan leiden tot
onverwachte schade aan de band.
OPMERKING
Rijden over onverharde wegen
Wees extra voorzichtig bij het rijden
over onverharde wegen en wegen met
kuilen. Dergelijke omstandigheden
hebben mogelijk een verlaging van de
bandenspanning tot gevolg, waardoor
de verende werking van de banden
vermindert. Bovendien kunnen de
banden zelf en de velgen en carrosserie
beschadigd raken bij het rijden over
onverharde wegen.
Als tijdens het rijden in elke band een
te lage bandenspanning ontstaat
Rijd niet verder als de bandenspanning
te laag is, anders kunnen de banden
en/of velgen ernstig beschadigd raken. Wisselen van banden
Wissel de banden zoals aangegeven in de
afbeelding.
AVoor
Toyota beveelt aan om de banden
ongeveer elke 10.000 km van plaats te
wisselen om een gelijkmatig
slijtagepatroon en een langere
levensduur van de banden te verkrijgen.
Vergeet niet na het wisselen van de
banden het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
te initialiseren.
Bij het wisselen van wielen
Zorg ervoor dat het contact UIT staat. Als
de banden worden gewisseld terwijl het
contact AAN staat, wordt de
bandenpositiegegevens niet bijgewerkt.
Wanneer per ongeluk op deze manier
gehandeld is, zet het contact dan UIT en
vervolgens AAN, of initialiseer het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
nadat is gecontroleerd of de
bandenspanning juist is.
Bandenspanningswaarschuwingssysteem
Uw auto is uitgerust met een
bandenspanningswaarschuwingssysteem
dat gebruikmaakt van
bandenspanningssensoren en -zenders
om een lage bandenspanning te
signaleren voordat deze tot problemen
leidt.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
428
• De bandenspanning verandert met detemperatuur.
De weergegeven waarden kunnen
verschillen van de waarden die met
andere bandenspanningmeters
worden gemeten.
Situaties waarin het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem mogelijk niet goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden werkt het bandenspannings-
waarschuwingssysteem mogelijk niet
goed.– Als er niet-originele Toyota-velgen zijn gemonteerd.
– Er is een band vervangen door een exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Er is een band vervangen door een exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
– Er zijn sneeuwkettingen gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijk hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder bandenspanningssensor en -zender
zijn gebruikt.
– Als de identificatiecode op de bandenspanningssensoren en
-zenders niet is geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU.
• In de volgende situaties kunnen de prestaties worden beïnvloed.– In de buurt van een televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt
Als de bandenpositiegegevens niet juist
worden weergegeven als gevolg van
slechte ontvangst van de radiogolven,
kan de weergave worden hersteld door
verder te rijden en zo de ontvangst van
de radiogolven te veranderen.
• Wanneer de auto geparkeerd is, kan het langer duren voordat de
waarschuwing verschijnt of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel daalt, zoals bij een klapband, dan
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Plaatsen van bandenspannings-
sensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU en moet het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem worden geïnitialiseerd.
(→Blz. 435)
Bij het vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. Na ongeveer 10 minuten
rijden gaat het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gedurende
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
430
1 minuut knipperen en het blijft daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
• Neem voor het verwijderen enplaatsen van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en
-zenders contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en
-zenders beschadigd kunnen raken als
er niet voorzichtig mee wordt
omgegaan.
• Vergeet niet de dopjes weer op de ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
dan kan er water in de
bandenspanningssensoren
terechtkomen en kunnen ze vast gaan
zitten.
• Vervang ventieldopjes alleen door het voorgeschreven type ventieldopje. De
dop kan anders vast gaan zitten.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang na het gebruik van
bandenreparatievloeistof de
bandenspanningssensor en -zender
wanneer de band wordt gerepareerd of
vervangen. Registratie van de positie van elk wiel
na het wisselen van banden
Bij het wisselen van wielen
Na het wisselen van banden moet van elk
wiel de positie worden geregistreerd.
De wielpositieregistratie kan door uzelf
worden uitgevoerd. Registratie van de
wielpositie wordt uitgevoerd door vooruit
te rijden en voorzichtig bochten naar
links en naar rechts te maken. Afhankelijk
van de rijomstandigheden en de
rijomgeving kan het echter enige tijd
duren voordat de registratie voltooid is.
Registratie van de positie van de band
1. Parkeer de auto op een veilige plaats en zet het EV-systeem gedurende ten
minste 15 minuten uit.
2. Start het EV-systeem ( →blz. 214)
Registratie is niet mogelijk wanneer
de auto rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
Setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Tyre
Rotation” (wisselen van banden) en
druk vervolgens op OK.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer OK en
druk vervolgens op OK.
Er wordt een melding weergegeven
op het multi-informatiedisplay. Ook
wordt “--” weergegeven voor de
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
431
7
Onderhoud en verzorging
het instellen van de bandenspanning
wordt uitgevoerd of de banden op
spanning worden gebracht.
Procedure voor het instellen van de
bandenspanning (instellen met de
huidige bandenspanning)
• Als het contact UIT wordt gezet terwijl de bandenspanning wordt ingesteld,
wordt de volgende keer dat de het
contact AAN wordt gezet, de
instelprocedure hervat en is het niet
nodig om de procedure opnieuw te
starten.
• Als de procedure voor het instellen van de bandenspanning onnodig
wordt gestart, pas dan de
bandenspanning aan op het
voorgeschreven niveau met koude
banden en voer vervolgens de
instelling uit door een
voorgeschreven bandenspanning te
selecteren of voer de procedure voor
het instellen van de bandenspanning
uit met de huidige bandenspanning.
Als de bandenspanning niet correct
kan worden ingesteld
• Normaal gesproken kan de procedure voor het instellen van de
bandenspanning in 2 of 3 minuten
worden voltooid.
• Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning niet 3 keer knippert
bij het starten van de procedure voor
het instellen van de bandenspanning,
is de procedure mogelijk niet gestart.
Voer de procedure nogmaals uit vanaf
het begin.
• Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de procedure voor het
instellen van de bandenspanning niet
kan worden voltooid na het uitvoeren
van de bovenstaande procedure.WAARSCHUWING!
Bij het instellen met de huidige
bandenspanning
Zorg ervoor dat u de bandenspanning
van elke band op het juiste niveau
afstelt voordat u de bandenspanning
instelt. Anders kan het voorkomen dat
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet gaat branden
terwijl de bandenspanning te laag
wordt, of wel gaat branden terwijl de
bandenspanning in orde is.
Registreren van identificatiecodes
Wanneer moeten de identificatiecodes
worden geregistreerd
De bandenspanningssensoren en
-zenders zijn voorzien van een unieke
identificatiecode.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders gemonteerd worden, moeten
de ID-codes van deze componenten
worden geregistreerd in de
bandenspannings-
waarschuwingssysteem-ECU.
Hoe moeten de identificatiecodes worden
geregistreerd 1. Parkeer de auto op een veilige plaats en wacht ongeveer 15 minuten.
2. Start het EV-systeem. ( →Blz. 214)
De procedure voor de
identificatiecoderegistratie kan niet
worden uitgevoerd wanneer de auto
rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
435
7
Onderhoud en verzorging
Het kan langer dan normaal duren om
de registratie te voltooien als de
rijsnelheid niet ten minste 40 km/h is.
Als de registratie na ten minste 1 uur
rijden niet is voltooid, herhaal dan de
registratieprocedure vanaf het begin.
Bij het registreren van
identificatiecodes
• Normaal gesproken kan de wielpositieregistratie binnen
ongeveer 30 minuten worden
voltooid.
• De identificatiecoderegistratie wordt uitgevoerd als rijsnelheid ongeveer
40 km/h of hoger is.
• De identificatiecodes kunt u zelf registreren maar afhankelijk van de
rijomstandigheden en de rijomgeving
kan het enige tijd duren voordat de
registratie voltooid is.
• Bij gebruik van een wielenset waarvan alle identificatiecodes al zijn
geregistreerd, kan de wielenset in
korte tijd worden gewisseld.
Als identificatiecodes niet goed zijn
geregistreerd
• In de onderstaande situaties duurt de identificatiecoderegistratie mogelijk
langer dan gebruikelijk of is registratie
niet mogelijk.– Wanneer de auto niet gedurende ten minste ongeveer 15 minuten is
geparkeerd voordat er met de auto
wordt gereden
– Er wordt niet gereden met een snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger
– Er wordt gereden op een onverharde weg
– Er wordt gereden in de buurt van andere auto's en het systeem
herkent de
bandenspanningssensoren en
-zenders van uw auto niet tussen
die van andere auto's
– Er bevindt zich een wiel met bandenspanningssensor en -zender
in of in de buurt van de auto • Als de auto tijdens de registratie
achteruit wordt gereden, worden alle
tot dan toe verzamelde gegevens
gewist. Ga nogmaals rijden.
• Als de registratie na ten minste een uur rijden niet is voltooid, herhaal dan
de identificatiecoderegistratie vanaf
het begin.
• Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning niet 3 keer knippert
bij het starten van de procedure voor
de identificatiecoderegistratie, is de
procedure mogelijk niet gestart. Voer
de procedure nogmaals uit vanaf het
begin.
• Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de identificatiecodes
ook na het uitvoeren van de
bovenstaande procedure nog niet
kunnen worden geregistreerd.
Annuleren van de
identificatiecoderegistratie
Selecteer, om de
identificatiecoderegistratie te annuleren
nadat deze is gestart, nogmaals “Register
New Valve/ID” (registreer nieuw
ventiel/ID-code) op het
multi-informatiedisplay.
Als de identificatiecoderegistratie is
geannuleerd, dooft het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning.
Als het waarschuwingslampje niet dooft,
is de identificatiecoderegistratie mogelijk
niet goed geannuleerd. Selecteer, om de
registratie te annuleren, nogmaals
“Register New Valve/ID” (registreer
nieuw ventiel/ID-code) op het
multi-informatiedisplay.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
437
7
Onderhoud en verzorging
een melding weergegeven die
aangeeft dat het wijzigen niet kon
worden voltooid.
Controleer welke wielenset is
gemonteerd en voer de
wijzigingsprocedure nogmaals vanaf
het begin uit.
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
10. Als de voorgeschreven bandenspanning van de gemonteerde
wielenset verschilt van die van de
vorige set, moet de procedure voor
het instellen van de bandenspanning
van het bandenspannings-
waarschuwingssysteem worden
uitgevoerd.
Als de voorgeschreven
bandenspanning hetzelfde is, hoeft de
procedure voor het instellen van de
bandenspanning niet te worden
uitgevoerd.
11. Registreer de positie van elk wiel.
7.3.6 Vervangen van de band
Krik de auto uitsluitend op met de krik
onder een van de aangegeven
kriksteunpunten.
Als de auto wordt opgekrikt terwijl de krik
niet goed is geplaatst, kan de auto
beschadigd raken of van de krik vallen en
ernstig letsel veroorzaken.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige als het
vervangen van de band moeilijk gaat.
Voor het opkrikken van de auto
• Breng de auto tot stilstand op een veilige plaats en een stevige, vlakke
ondergrond.
• Activeer de parkeerrem.
• Selecteer stand P.
• Schakel de inbraaksensor en hellingsensor uit (indien aanwezig)
(→blz. 63)
• Zet het EV-systeem uit.
• Auto's met elektrisch bedienbare achterklep: Schakel de elektrisch
bedienbare achterklep uit.
(→Blz. 177)
Gereedschap
Uw auto is voorzien van een
bandenreparatieset. Daarom is uw auto
niet uitgerust met de onderstaande
gereedschappen voor het vervangen van
een band. U kunt deze aanschaffen bij
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Krik
• Krikslinger
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
439
7
Onderhoud en verzorging
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Als een boutgat in een wiel, deschroefdraad van een wielbout of
de wielnaaf vervormd, gebarsten,
roestig of anderszins beschadigd
is, laat de auto dan nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een
andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Bij het vastdraaien van de wielbouten
Draai de wielbouten niet te vast.
Anders kunnen de wielbouten, de
schroefdraad van de wielnaaf of het
wiel beschadigd raken.
Vervangen van een lekke band bij
auto's met een elektrisch bedienbare
achterklep
Schakel het systeem van de elektrisch
bedienbare achterklep uit wanneer u
een band gaat vervangen (→blz. 177).
Als u dit niet doet, kan de achterklep
onbedoeld in werking treden als de
schakelaar elektrisch bedienbare
achterklep per ongeluk wordt
aangeraakt, waardoor lichaamsdelen
bekneld kunnen raken en letsel kan
optreden.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
→Blz. 431
Plaatsen van het wiel 1. Verwijder eventueel aanwezige verontreinigingen van het contactvlak
van de velg.
Als er verontreinigingen op het
contactvlak aanwezig zijn, kunnen
tijdens het rijden de wielbouten los
lopen, waardoor het wiel los kan
raken. 2. Plaats het wiel en draai de wielbouten
met de hand allemaal ongeveer even
ver vast.
Draai de wielbouten verder tot het
bolvormige gedeelte
Aaan ligt
tegen de velg
B.
ABolvormig gedeelte
BVelg
3. Laat de auto zakken.
4. Draai iedere bout twee of drie keer aan in de volgorde die in de afbeelding
is aangeven.
Aanhaalmoment:
140 Nm.(14,3 kgm,.103 ft.lbf )
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
443
7
Onderhoud en verzorging