Page 25 of 94

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-10
3
Instelfunctie voor displayhel derhei d en
controlelampje schakelmoment
Deze instelfunctie schakelt door vijf regel-
functies heen in de onderstaande volgorde. Displayhelderheid: de multifunctionele
meter kan worden aangepast aan de
displayhelderheid.
Knipperpatroon voor controlelampje
schakelmoment: via deze functie kiest
u of het controlelampje moet worden
geactiveerd en of het bij activering
moet knipperen of continu moet bran-
den.
Activeringspunt voor controlelampje
schakelmoment: via deze functie kiest
u het motortoerental waarbij het con-
trolelampje wordt geactiveerd.
Deactiveringspunt voor controlelamp-
je schakelmoment: via deze functie
kiest u het motortoerental waarbij het
controlelampje wordt gedeactiveerd.
Helderheid voor controlelampje scha-
kelmoment: via deze functie regelt u
de helderheid van het controlelampje.
De displayhelderheid en het controlelampje
voor het schakelmoment instellen1. Draai de sleutel naar “ ”.
2. Druk de “SELECT”-toets in en houd deze ingedrukt.
3. Draai de sleutel naar “ ”, wacht vijf seconden en laat dan de “SELECT”-
toets los. Daarna drukt u opnieuw de
“SELECT”-toets in. De displayhelder-
heid kan nu worden aangepast.
De displayhelderheid instellen1. Druk op de “RESET”-toets om de ge- wenste displayhelderheid te kiezen.
2. Druk op de “SELECT”-toets om het geselecteerde niveau voor de display-
helderheid te bevestigen. Het lampje
van de displayhelderheid wisselt naar
de instelfunctie van het schakelknip-
perpatroon. Het schakelknipperpatroon instellen
1. Druk op de “RESET”-toets om een
van de volgende knipperpatroonin-
stellingen te kiezen: Aan: het controlelampje blijft na
activering branden. (Deze instel-
ling is geselecteerd wanneer het
controlelampje aan blijft.)
Knipperen: het controlelampje
knippert na activering. (Deze in-
stelling is geselecteerd wanneer
het controlelampje vier keer per
seconde knippert.)
Uit: het controlelampje is gede-
activeerd, m.a.w. het gaat niet
branden of knipperen. (Deze in-
stelling is actief wanneer het con-
trolelampje één keer per twee
seconden knippert.)
2. Druk op de “SELECT”-toets om het
geselecteerde knipperpatroon te be-
vestigen. Het controlelampje schakel-
moment wisselt naar de instelfunctie
van het activeringspunt.
De toerenteller geeft de huidige tpm-instel-
ling voor het activeringspunt en het deacti-
veringspunt aan.
1. Controlelampje schakelmoment
2. Weergave helderheidsniveauZAUM1580
21
UB5GD2D0.book Page 10 Monday, July 20, 2020 9:18 AM
Page 26 of 94

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-11
3
Om het activeringspunt in te stellenOPMERKINGHet activeringspunt voor het controlelamp-
je voor het schakelmoment kan worden in-
gesteld tussen 9000 tpm en 13000 tpm.
Het controlelampje kan worden ingesteld in
stappen van 500 tpm.1. Druk de “RESET”-toets in om het mo-
tortoerental in te stellen waarbij u het
controlelampje wilt laten activeren.
2. Druk op de “SELECT”-toets om het geselecteerde motortoerental te be-
vestigen. De instelfunctie wisselt naar
de instelling van het deactiverings-
punt.
Het deactiveringspunt instellenOPMERKING Het deactiveringspunt voor het con-
trolelampje voor het schakelmoment
kan worden ingesteld tussen
9000 tpm en 13000 tpm. Het controle-
lampje kan worden ingesteld in stap-
pen van 500 tpm.
Denk eraan dat het deactiveringspunt
op een hoger toerental moet worden
ingesteld dan het activeringspunt, an-
ders zal het controlelampje schakel-
moment niet gaan branden.
1. Druk op de toets “RESET” om het mo-
tortoerental in te stellen waarbij u het
controlelampje wilt laten deactiveren.
2. Druk op de “SELECT”-toets om het
geselecteerde motortoerental te be-
vestigen. De instelfunctie wisselt naar
de instelling van de helderheid.
De helderheid van het schakellampje instel-len1. Druk op de “RESET”-toets om de ge- wenste helderheid van het schakel-
controlelampje te kiezen.
2. Druk op de “SELECT”-toets om het
geselecteerde helderheidsniveau te
bevestigen. De instelfunctie voor het
controlelampje schakelmoment wordt
afgesloten en het multifunctionele dis-
play keert terug naar de standaard-
weergave.
Welkomstscherm
Het welkomstscherm begroet de bestuur-
der wanneer de sleutel naar “ ” wordt ge-
draaid met de berichten “Hi Buddy” en “see you” wanneer de sleutel naar “ ” wordt
gedraaid. De gebruikersnaam “Buddy” is
ingesteld als fabrieksstandaard, maar kan
ook worden ingesteld op uw naam.
De gebruikersnaam instellen
1. Draai de sleutel naar “ ”.
2. Houd de “RESET”-toets ingedrukt.
3. Draai de sleutel naar “ ”, wacht vier
seconden en laat dan de “RESET”-
toets los.
4. Wanneer het eerste teken begint te
knipperen, drukt u op de “SELECT”-
toets om het volgende alfanumerieke
teken weer te geven; druk op de “RE-
SET”-toets om naar het vorige teken
te gaan.1. Koppelteken
2. SpatieZAUM1581
AB C Y Z
012
9
-_
1
2
UB5GD2D0.book Page 11 Monday, July 20, 2020 9:18 AM
Page 27 of 94

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-12
3
5. Houd de “SELECT”-toets ingedrukt
om het geselecteerde teken te beves-
tigen. Het tweede teken begint te
knipperen. Herhaal dit proces voor
alle zes tekens. Na dat het zesde teken
is ingesteld, knipperen alle tekens
twee keer en wordt de instelfunctie
automatisch beëindigd.
Zelf dia gnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagno-
sesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als in een van deze circuits een storing
wordt gedetecteerd, gaat het waarschu-
wingslampje motorstoring branden en
geeft het display een foutcode weer.
Als het display foutcodes weergeeft, noteer
deze dan en vraag een Yamaha dealer om
het voertuig te controleren.
LET OP
DCA11591
Wanneer het display een foutco de aan-
g eeft, moet de machine zo spoe dig mo-
g elijk wor den gecontroleer d om
motorscha de te voorkomen.
DAU1234R
StuurschakelaarsLinks
Rechts
1. ZelfdiagnosesysteemZAUM1582
1
1. Dimlichtschakelaar/lichtsignaalschakelaar
“ / /PASS”
2. Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
3. Claxonschakelaar “ ”
1. Noodstopschakelaar “ / ”
2. Startknop “ ”ZAUM1583
1
2
3
ZAUM1584
1
2
UB5GD2D0.book Page 12 Monday, July 20, 2020 9:18 AM
Page 28 of 94

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-13
3
DAU54203
Dimlichtschakelaar/lichtsi gnaalschake-
laar “ / /PASS”
Zet deze schakelaar op “ ” voor groot-
licht en op “ ” voor dimlicht.
Als u een grootlichtsignaal wilt geven, drukt
u de schakelaar omla ag naar “PASS” terwijl
de koplampen op dimlicht staan.
DAU12461
Richtin gaanwijzerschakelaar “ / ”
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de rich-
tingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is terugge-
keerd in de middenstand.
DAU12501
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU12664
Noo dstopschakelaar “ / ”
Zet deze schakelaar op “ ” (run) alvorens
de motor te starten. Zet deze schakelaar
op “ ” (stop) om de motor uit te schakelen
in een noodgeval, zoals wanneer de machi-
ne omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12713
Startknop “ ”
Druk deze knop in om via de startmotor de
motor rond te draaien. Zie pagina 5-2 voor
startinstructies voordat u de motor start.
DAU12823
Koppelin gshen delTrek om de aandrijflijn te ontkoppelen van
de motor, bijvoorbeeld om te schakelen, de
koppelingshendel in. Laat de hendel los om
de koppeling te laten aangrijpen, zodat ver-
mogen wordt overgebracht op het achter-
wiel.OPMERKINGVoor soepel schakelen moet de hendel snel
worden ingetrokken en langzaam worden
losgelaten. (Zie pagina 5-3.)1. KoppelingshendelZAUM1585
1
UB5GD2D0.book Page 13 Monday, July 20, 2020 9:18 AM
Page 29 of 94
Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-14
3
DAU12876
Schakelped aalHet schakelpedaal bevindt zich aan de lin-
kerzijde van de motor. Beweeg het scha-
kelpedaal omhoog om te schakelen naar
een hogere versnelling. Beweeg het scha-
kelpedaal omlaag om te schakelen naar
een lagere versnelling. (Zie pagina 5-3.)
DAU12892
RemhendelDe remhendel bevindt aan de rechterzijde
van het stuur. Trek de hendel naar gas-
greep toe om de voorrem te bekrachtigen.
DAU12944
Rempe daalHet rempedaal bevindt zich aan de rechter-
zijde van de motorfiets. Trap op het rempe-
daal om de achterrem te bekrachtigen.
1. SchakelpedaalZAUM1586
1
1. RemhendelZAUM1587
1
1. RempedaalZAUM1588
1
UB5GD2D0.book Page 14 Monday, July 20, 2020 9:18 AM
Page 30 of 94

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-15
3
DAU63040
ABSHet Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitge-
voerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aan-
stuurt.
Gebruik de remmen met ABS net zoals
conventionele remmen. Bij activering van
het ABS-systeem kan een pulsatie worden
gevoeld in de remhendel of het rempedaal.
Ga in dat geval door met remmen en laat
het ABS-systeem het werk doen. Ga niet
“pompend” remmen, dit vermindert de re-
meffectiviteit.
WAARSCHUWING
DWA16051
Hou d altij d een veili ge afstan d tot voor-
li ggers, zelfs als uw voertui g is uitg erust
met ABS. Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lan ge remwe gen.
Op bepaal de oppervlakken, zoals
slechte weg en of grin dwe gen, kan
d e remafstan d met het ABS-sy-
steem lan ger zijn d an zonder ABS-
systeem.Het ABS-systeem wordt bewaakt door een
ECU die het systeem bij een storing laat te-
rugkeren naar conventioneel remmen.
OPMERKING Het ABS-systeem voert een zelfdiag-
nosetest uit telkens nadat de sleutel
op “ON” is gezet en het voertuig rijdt
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h)
of hoger. Tijdens deze test hoort u een
“klikkend” geluid van de hydraulische
regeleenheid en wanneer u de rem-
hendel of het rempedaal licht bedient,
kan een trilling in de hendel of het pe-
daal voelbaar zijn. Dit duidt niet op een
storing.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie waarbij de bestuurder pul-
saties kan voelen in de remhendel of
het rempedaal terwijl het ABS-sy-
steem actief is. Er is echter speciaal
gereedschap vereist, dus neem con-
tact op met uw Yamaha dealer.LET OP
DCA20100
Let op d at de wielsensor en d e rotor van
d e wielsensor niet beschad igd raken,
an ders kan het ABS-systeem niet meer
naar behoren werken.
1. Opneemring voorwielsensor
2. Voorwielsensor
1. Achterwielsensor
2. Opneemring achterwielsensorZAUM158912ZAUM1590
12
UB5GD2D0.book Page 15 Monday, July 20, 2020 9:18 AM
Page 31 of 94

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-16
3
DAU13077
Tank dopOpenen van de tankd op
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in en draai deze dan 1/4 slag
rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de
tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van d e tankdop
Duw de brandstoftankdop omlaag met de
sleutel nog ingestoken. Draai de sleutel 1/4
slag linksom, neem de sleutel uit en sluit
dan het slotplaatje.
OPMERKINGDe tankdop kan alleen worden gesloten
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de tank-
dop niet correct gesloten en vergrendeld is.
WAARSCHUWING
DWA11092
Na het tanken moet de tankd op goe d
wor den aan ged raai d. Door b randstof-
lekka ge ontstaat b randgevaar.
DAU13222
Bran dstofControleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10882
Benzine en b enzinedampen zijn zeer
b ran dbaar. Vol g de on derstaan de in-
structies om b rand en ontploffin g te
voorkomen en het letselrisico tij dens het
tanken te verla gen.1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbron-
nen zoals de waakvlammen van gei-
sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.ZAUM1591
2 1
UB5GD2D0.book Page 16 Monday, July 20, 2020 9:18 AM
Page 32 of 94

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-17
3
3. Veeg uitgestroomde brandstof on-
middellijk af. LET OP: Veeg g emors-
te bran dstof onmi ddellijk af met een
schone, dro ge, zachte doek, aan ge-
zien de bran dstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof d elen kan
aantasten.
[DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15152
Benzine is gifti g en kan letsel of overlij-
d en veroorzaken. Sprin g zor gvul dig om
met benzine. Pro beer nooit om benzine
via de mon d over te hevelen. Roep on-
mi ddellijk me dische hulp in na dat u b en-
zine heeft in geslikt, veel benzined amp
heeft in gead emd of b enzine in uw o gen
heeft gekreg en. Als b enzine op uw hui dterechtkomt, was
deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kle din g
morst, trek dan an dere kled ing aan.
DAU86072
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van normale loodvrije benzine met
een octaangetal van 95 of hoger. Als de
motor gaat kloppen (pingelen), gebruik dan
benzine van een ander merk of met een ho-
ger octaangetal.
OPMERKING Deze markering geeft de aanbevolen
brandstof voor dit voertuig aan zoals
gespecificeerd in de Europese voor-
schriften (EN228).
Controleer of het vulpistool van de
brandstofpomp dezelfde markering
heeft.Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol.
Gasohol met ethanol kan worden gebruikt,
mits het ethanolgehalte niet hoger is dan
10% (E10). Gasohol met methanol wordt
niet aangeraden door Yamaha aangezien
deze schade kan toebrengen aan het
brandstofsysteem of problemen kan ople-
veren met de voertuigprestaties.LET OP
DCA11401
Gebruik uitsluiten d loo dvrije benzine.
Loo dhou den de benzine veroorzaakt
ernsti ge schad e aan inwen dig e motor-
on der delen als kleppen en zui gerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
Aan bevolen bran dstof:
Loodvrije benzine (E10 acceptabel)
Octaan getal (RON):
95
Inhou d b ran dstoftank:
11 L (2.9 US gal, 2.4 Imp. gal)
Bran dstofreserve:
3.0 L (0.79 US gal, 0.66 Imp.gal)
E5
E10
UB5GD2D0.book Page 17 Monday, July 20, 2020 9:18 AM