
3784-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■Auto's die kunnen worden gesig-
naleerd door de Blind Spot Moni-
tor
De BSM-functie maakt gebruik van 
radarsensoren om de volgende soorten 
auto's te signaleren die op een aan-
grenzende rijstrook rijden en brengt de 
bestuurder hiervan op de hoogte via de 
indicatoren in de buitenspiegels.
Auto's die in het gebied rijden dat 
niet in de buitenspiegels te zien in 
(de dode hoek)
Auto's die snel van achteren nade-
ren in het gebied dat niet in de bui-
tenspiegels te zien in (de dode 
hoek)
■Detectiegebied en BSM-functie
Hieronder staan de gebieden aange-
geven waarin auto's kunnen worden 
gesignaleerd.
Het detectiegebied reikt tot:
Ongeveer 0,5 m - 3,5 m vanaf de 
zijkanten van de auto
Het gebied tussen de zijkanten van de auto 
en 0,5 m vanaf de zijkant van de auto kan 
niet worden gesignaleerd.
Ongeveer 1 m vóór de achterbum-
per
Ongeveer 3 m achter de achter-
bumper
Ongeveer 3 m - 60 m achter de ach-
terbumper
Hoe groter het snelheidsverschil is tussen 
uw auto en de gesignaleerde auto, hoe ver-
der weg de auto wordt gesignaleerd, waar-
door de indicator in de buitenspiegel gaat 
branden of knipperen.
De Blind Spot 
Monitor-functie
A
B
A
B
C
D
pM_RAV4-HV_OM_OM42D32E_(EE).book  Page  378  Wednesday, July 29, 2020  9:01 AM 

379
4
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■De BSM-functie werkt wanneer
De BSM-functie werkt wanneer aan alle 
onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
●De BSM-functie is ingeschakeld.
●De selectiehendel staat in een andere 
stand dan R.
●De rijsnelheid is hoger dan ongeveer 16 
km/h.
■De BSM-functie signaleert een auto 
wanneer
De BSM-functie signaleert in de volgende 
situaties een auto in het detectiegebied:
●Een auto in een aangrenzende rijstrook uw 
auto inhaalt.
●U haalt een auto in een aangrenzende rij-
strook langzaam in.
●Een andere auto binnen het detectiege-
bied komt wanneer deze van rijstrook wis-
selt.
■Omstandigheden waaronder de BSM-
functie een auto niet signaleert
De BSM-functie is niet ontworpen om de vol-
gende typen voertuigen en/of objecten te sig-
naleren:
●Kleine motorfietsen, fietsen, voetgangers, 
enz.*
●Tegemoetkomende auto's
●Vangrails, muren, bebording, geparkeerde 
auto's en vergelijkbare stilstaande objec-
ten
*
●Auto's achter u die op dezelfde rijstrook rij-
den*
●Auto's die 2 rijstroken van uw auto verwij-
derd zijn*
●Auto's die snel door uw auto worden inge-
haald
*: Afhankelijk van de omstandigheden wordt  er mogelijk een auto en/of object gesigna-
leerd.
■Omstandigheden waaronder de BSM-
functie mogelijk niet goed werkt
●Onder de volgende omstandigheden sig-
naleert de BSM-functie auto's mogelijk niet 
correct:
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd door- dat de sensor of de omgeving ervan is 
blootgesteld aan hevige schokken
• Wanneer de sensor of de omgeving ervan  op de achterbumper is bedekt door mod-
der, sneeuw of ijs of wanneer er een stic-
ker op is geplakt
• Bij het rijden op een nat wegdek als gevolg  van slecht weer, zoals zware regenval, 
sneeuw, of mist
• Wanneer meerdere auto's naderen met  slechts weinig ruimte tussen elke auto
• Wanneer er slechts weinig ruimte zit tus- sen uw auto en een auto achter u
• Bij een duidelijk verschil in snelheid tussen  uw auto en de auto die binnen het detectie-
gebied komt
• Wanneer het snelheidsverschil tussen uw  auto en een andere auto verandert
• Wanneer een auto het detectiegebied bin- nenkomt met ongeveer dezelfde snelheid 
als uw auto
• Wanneer uw auto vanuit stilstand wegrijdt,  blijft een auto in het detectiegebied
• Bij het op- en afrijden van opeenvolgende  steile hellingen, zoals  heuvels, dalingen in 
de weg, enz.
• Bij het rijden op wegen met scherpe boch- ten, opeenvolgende bochten of oneffenhe-
den
• Wanneer de rijstroken breed zijn of wan- neer op de rand van een rijstrook wordt 
gereden en de auto op een aangrenzende 
rijstrook ver van uw auto vandaan is
• Wanneer een accessoire (zoals een fiet- sendrager) op de achterzijde van de auto 
is gemonteerd
• Bij een duidelijk verschil in hoogte tussen  uw auto en de auto die binnen het detectie-
gebied komt
• Direct nadat de BSM-functie/RCTA is inge- schakeld
• Bij het rijden met een aanhangwagen
●Onder de volgende omstandigheden is de 
kans dat de BSM-functie onnodig een auto 
en/of object signaleert groter:
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd door- dat de sensor of de omgeving ervan is 
blootgesteld aan hevige schokken
• Wanneer de afstand tussen uw auto en  een vangrail, muur, enz. die het detectie-
gebied binnenkomt kort is
pM_RAV4-HV_OM_OM42D32E_(EE).book  Page  379  Wednesday, July 29, 2020  9:01 AM 

381
4
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Detectiegebieden RCTA
Hieronder staan de gebieden aange-
geven waarin auto's kunnen worden 
gesignaleerd.
De zoemer kan de bestuurder waarschuwen 
voor snellere auto's die van verder weg 
naderen.
Bijvoorbeeld:
■De RCTA werkt wanneer:
De RCTA werkt wanneer aan alle onder-
staande voorwaarden wordt voldaan:
●De RCTA is ingeschakeld.
●De selectiehendel staat in stand R.
●De rijsnelheid is lager dan ongeveer 8 
km/h.
●De rijsnelheid van de naderende auto ligt 
tussen ongeveer 8 km/h en 28 km/h.
■Instellen van het zoemervolume
Het zoemervolume kan worden aangepast 
op het multi-informatiedisplay. ( Blz. 138)
■Omstandigheden waaronder de RCTA 
een auto niet signaleert
De RCTA is niet ontworpen om de volgende 
typen voertuigen en/of objecten te signale-
ren.
●Voertuigen die van direct achter de auto 
naderen
●Voertuigen die achteruit inparkeren in een 
parkeerruimte naast uw auto
●Voertuigen die niet kunnen worden gesig-
naleerd door de sensoren als gevolg van 
obstakels
●Vangrails, muren, bebording, geparkeerde 
auto's en vergelijkbare stilstaande objec-
ten
*
●Kleine motorfietsen, fietsen, voetgangers, 
enz.*
●Voertuigen die van de auto af bewegen
●Voertuigen die naderen vanuit parkeer-
ruimtes naast uw auto*
*
: Afhankelijk van de omstandigheden wordt  er mogelijk een auto en/of object gesigna-
leerd.
■Omstandigheden waaronder de RCTA 
mogelijk niet goed werkt
●Onder de volgende omstandigheden sig-
naleert de RCTA auto's mogelijk niet cor-
rect:
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd door- dat de sensor of de omgeving ervan is 
blootgesteld aan hevige schokken
• Wanneer de sensor of de omgeving ervan  op de achterbumper is bedekt door mod-
der, sneeuw of ijs of wanneer er een stic-
ker op is geplakt
• Bij het rijden op een nat wegdek als gevolg  van slecht weer, zoals zware regenval, 
sneeuw, of mist
• Wanneer meerdere auto's naderen met  slechts weinig ruimte tussen elke auto
• Wanneer een auto met hoge snelheid  nadert
Naderende 
autoSnelheid
 Afstand 
waarschu-
wing
(bij benade- ring)
Snel28 km/h20 m
Langzaam8 km/h5,5 m
A
pM_RAV4-HV_OM_OM42D32E_(EE).book  Page  381  Wednesday, July 29, 2020  9:01 AM 

3824-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
• Bij het parkeren op een steile helling, zoals  op een heuvel, een daling in de weg, enz.
• Wanneer een accessoire (zoals een fiet- sendrager) op de achterzijde van de auto 
is gemonteerd
• Bij het achteruitrijden op een helling met  een grote verandering in het hellingsper-
centage
• Bij het onder een kleine hoek achteruit uit- rijden van een parkeerplaats
• Direct nadat de RCTA is ingeschakeld
• Direct nadat het hybridesysteem is gestart  terwijl de RCTA-functi e is ingeschakeld
• Bij het rijden met een aanhangwagen
• Als de sensoren een voertuig niet kunnen  signaleren als gevolg van obstakels
●Onder de volgende omstandigheden is de 
kans dat de RCTA onnodig een voertuig 
en/of object signaleert groter:
• Wanneer een voertuig uw auto van opzij  passeert
• Wanneer de parkeerplaats uitkijkt op een  straat en er auto's over die straat rijden
• Wanneer de afstand tussen uw auto en  metalen objecten, zoals een vangrail, 
muur, verkeersbord of geparkeerde auto, 
die mogelijk elektrisc he golven richting de 
achterzijde van de auto reflecteren, kort is
• Wanneer een accessoire (zoals een fiet- sendrager) op de achterzijde van de auto 
is gemonteerd
pM_RAV4-HV_OM_OM42D32E_(EE).book  Page  382  Wednesday, July 29, 2020  9:01 AM 

383
4
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
*: Indien aanwezig
■Locatie en soorten sensoren
Hoeksensoren voor (indien aanwe-
zig)
Binnenste sensoren voor (indien 
aanwezig)
Hoeksensoren achter
Binnenste sensoren achter
■Display (multi-i nformatiedisplay)
Wanneer de sensoren een object, zoals 
een muur, signaleren, wordt er een 
afbeelding weergegeven op het multi-
informatiedisplay overeenkomstig de 
positie van en de afstand tot het object.
Signalering hoeksensor voor (indien 
aanwezig)
Signaleren binnenste sensor voor 
(indien aanwezig)
*1
Signaleren hoeksensor achter*2
Signaleren binnenste sensor ach-
ter
*2
*1: Weergegeven als de selectiehendel in een rijpositie staat
*2: Weergegeven als de selectiehendel in 
stand R staat
■Display (scherm audiosysteem)
Wanneer de sensoren een object, zoals 
een muur, signaleren, wordt er een 
afbeelding weergegeven op het scherm 
van het navigatiesysteem (indien aan-
wezig) of het scherm van het multime-
diasysteem (ind ien aanwezig) 
overeenkomstig de positie van en de 
afstand tot het object.
 Wanneer de Toyota Parking Assist-
monitor (indien aanwezig) wordt 
weergegeven
Toyota Parking Assist-
sensor*
De afstand van uw auto tot objec-
ten, zoals een muur, bij het filepar-
keren en inparkeren in een garage 
wordt gemeten door sensoren en 
wordt doorgegeven via het scherm 
van het navigatiesysteem of het 
scherm van het multimediasys-
teem en een zoemer. Controleer 
bij gebruik van dit systeem ook 
altijd zelf de omgeving.
Systeemonderdelen
A
B
C
D
A
B
C
D
pM_RAV4-HV_OM_OM42D32E_(EE).book  Page  383  Wednesday, July 29, 2020  9:01 AM 

3844-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Bij detectie van een obstakel verschijnt er in 
de bovenhoek van het scherm een vereen-
voudigde weergave.
 Wanneer de Panoramic View Moni-
tor-monitor (indien aanwezig) wordt 
weergegeven
Panoramabeeld*
Er wordt een afbeelding weergegeven wan-
neer de Panoramic View Monitor wordt 
weergegeven.
*: Bij detectie van een obstakel verschijnt er 
in de bovenhoek van het scherm een ver-
eenvoudigde weergave terwijl de vergrote 
weergave wordt getoond. 
Behalve panoramabeeld
Bij detectie van een obstakel verschijnt er in 
de bovenhoek van het scherm een vereen-
voudigde weergave.
De Toyota Parking Assist-sensor kan 
worden ingeschakeld/uitgeschakeld via 
het scherm   van het multi-informa-
tiedisplay. (
Blz. 138)
Wanneer de Toyota Parking Assist-sensor 
wordt uitgeschakeld, gaat het controlelampje 
Toyota Parking Assist-sensor OFF 
( Blz. 119) op het multi-informatiedisplay 
branden.
Als u het systeem weer wilt inschakelen, 
selecteer dan   op het multi-informatie-
display, selecteer   en zet het vervol-
gens aan.
Wanneer het systeem is  uitgeschakeld, blijft 
het uitgeschakeld, zelfs als het contact AAN 
wordt gezet nadat dit UIT was gezet.
Toyota Parking Assist-sensor 
in-/uitschakelen
WAARSCHUWING
■Voorzorgsmaatregelen Toyota Par-
king Assist-sensor
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen 
in acht. 
Anders kan een ongeval het gevolg zijn.
●Rijd als het systeem is ingeschakeld 
niet harder dan 10 km/h.
pM_RAV4-HV_OM_OM42D32E_(EE).book  Page  384  Wednesday, July 29, 2020  9:01 AM 

385
4
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Het systeem kan worden geactiveerd 
wanneer
●Het contact AAN staat.
●De Toyota Parking Assist-sensor is inge-
schakeld.
●De rijsnelheid lager is dan ongeveer 10 
km/h.
●De selectiehendel in een andere stand dan 
P staat.
■Als “Parking Assist Unavailable Clean 
Parking Assist Sensor” (Parking Assist 
niet beschikbaar, reinig Parking Assist-
sensor) wordt weergegeven op het 
multi-informatiedisplay
Mogelijk is een van de sensoren bedekt met 
bijvoorbeeld ijs, sneeuw of  vuil. Verwijder dit 
van de sensor om te zorgen dat het systeem 
weer normaal werkt.
Ook wordt er bij lage temperaturen mogelijk 
een waarschuwingsmelding weergegeven 
doordat zich ijs vormt op een sensor en een 
sensor daardoor mogel ijk geen obstakels sig-
naleert. Zodra het ijs smelt, zal het systeem 
weer normaal werken.
WAARSCHUWING
●Het detectiegebied van de sensoren en 
de reactietijden zijn beperkt. Controleer 
tijdens het voor- of achteruitrijden of de 
omgeving (vooral naast  de auto) veilig is 
en rijd langzaam. Regel de snelheid met 
het rempedaal.
●Monteer geen accessoires in de buurt 
van de bumpers omdat deze gebieden 
binnen de detectiegebieden van de sen-
soren vallen.
●Objecten direct onder de bumper wor-
den niet waargenomen.
Smalle paaltjes of objecten die lager zijn 
dan de sensor worden mogelijk niet 
gesignaleerd wanneer u ze nadert, zelfs 
als ze eenmaal zijn gesignaleerd.
■Wanneer moet de functie uitgescha-
keld worden
Schakel in de volgende situaties de functie 
uit, omdat deze anders mogelijk zelfs 
werkt als er geen kans op een aanrijding 
is.
●De auto is uitgerust met een universele 
staafantenne, een draadloze antenne of 
mistlampen.
●De voor- of achterbumper of een sensor 
ondergaat een sterke schok.
●Als een niet-originele Toyota-wielop-
hanging (bijvoorbeeld verlaagde wielop-
hanging) is gemonteerd.
●Er zijn sleepogen geplaatst.
●Er is een kentekenplaat met achter-
grondverlichting gemonteerd.
■Bij gebruik van de Toyota Parking 
Assist-sensor
In de volgende gevallen werkt het systeem 
mogelijk niet goed als gevolg van een sto-
ring in een sensor, enz. Laat de auto nakij-
ken door een erkende Toyota-dealer of 
hersteller/reparateur of een andere naar 
behoren gekwalificeerde en uitgeruste 
deskundige.
●Het display van de Toyota Parking 
Assist-sensor knippert of wordt continu 
weergegeven en er klinkt een piepsig-
naal terwijl er geen objecten worden 
gesignaleerd.
●Als het gedeelte rond de sensor in aan-
raking komt met iets of wordt blootge-
steld aan een krachtige schok.
●Als de bumper of grille ergens tegenaan 
komt.
●Als het display knippert of continu wordt 
weergegeven en er geen zoemer klinkt, 
behalve wanneer het geluid is gedempt.
■Opmerkingen bij het wassen van de 
auto
Stel de omgeving van de sensoren niet 
bloot aan sterke waterstralen of stoom.
Anders kan de sensor defect raken.
●Spuit bij het wassen van de auto met 
een hogedrukreiniger niet rechtstreeks 
op de sensoren, omdat dit er toe kan lei-
den dat een sensor niet meer goed 
werkt.
●Richt bij het wassen van de auto met 
stoom de stoom niet rechtstreeks op de 
sensoren, omdat dit er toe kan leiden 
dat een sensor niet meer goed werkt.
pM_RAV4-HV_OM_OM42D32E_(EE).book  Page  385  Wednesday, July 29, 2020  9:01 AM 

3864-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Als er een waarschuwingsmelding wordt 
weergegeven terwijl de  sensor schoon is, is 
er mogelijk een storing aanwezig in de sen-
sor. Laat de auto nakijken door een erkende 
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een 
andere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige.
■Als “Parking Assist Unavailable” (Par-
king Assist niet beschikbaar) wordt 
weergegeven op het multi-informatie-
display (auto's met PKSB)
●Er kan continu water over de sensor stro-
men, zoals bij zware  regenval. Als het sys-
teem signaleert dat de toestand weer 
normaal is, zal het systeem weer normaal 
werken.
●Mogelijk is het systeem na het losnemen 
en weer aansluiten van een accuklem niet 
geïnitialiseerd. Initialiseer het systeem. 
(  Blz. 386)
Als deze melding na de initialisatie nog 
steeds wordt weergegeven, laat de auto 
dan controleren door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een 
andere naar behoren gekwalificeerde en 
uitgeruste deskundige.
■Als een accuklem is losgenomen en 
weer is aangesloten (auto's met PKSB)
Het systeem moet worden geïnitialiseerd. 
Rijd om het systeem te initialiseren gedu-
rende ten minste 5 seconden recht vooruit 
met een snelheid van ongeveer 35 km/h of 
hoger.
■Detectie-informatie sensoren
●Het detectiegebied van de sensoren is 
beperkt tot het gebied rond de voor- en 
achterbumper van de auto.
●Tijdens het gebruik kunnen zich de vol-
gende situaties voordoen:
• Afhankelijk van de vorm van het object en  andere factoren kan de detectieafstand 
korter worden of kan detectie niet mogelijk 
zijn.
• Als het stilstaande object zich te dicht bij  de sensor bevindt, is detectie wellicht niet 
mogelijk.
• Tussen het signaleren van een statisch  object en de weergave zit een kleine ver-
traging (geluid waarschuwingszoemer). 
Ook als er met lage snelheid wordt gere-
den, bestaat de mogelijkheid dat het object 
binnen 30 cm van de sensoren komt voor-
dat het display wordt weergegeven en de 
waarschuwingszoemer hoorbaar is. • Het kan moeilijk zijn om de zoemer te 
horen als het audiosysteem hard staat of 
als de luchtcirculati e van de airconditioning 
veel geluid produceert.
• Het kan moeilijk zijn om de geluidssignalen  te horen ten gevolge van geluiden van 
andere systemen.
■Omstandigheden waaronder de functie 
mogelijk niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving kunnen 
van invloed zijn op de capaciteit van de sen-
sor om objecten correct te signaleren. Speci-
fieke situaties waarin dit voor kan komen ziet 
u hieronder.
●De sensor is bedekt met vuil, sneeuw of ijs. 
(Het reinigen van de sensoren zal het pro-
bleem oplossen.)
●De sensor is bevroren. (Het ontdooien van 
de sensor zal het probleem oplossen.) 
Vooral bij lage buitentemperaturen kan het 
gebeuren dat er ten gevolge van een 
bevroren sensor een abnormaal beeld te 
zien is op het display of dat objecten, zoals 
een muur, niet worden gesignaleerd.
●Een sensor wordt ergens door afgedekt.
●Wanneer een sensor of de omgeving van 
een sensor zeer heet of koud is.
●De auto rijdt op een bijzonder hobbelige 
weg, op een helling, op grind of op gras.
●Er is veel omgevingslawaai rond de auto 
van claxons, motorfietsmotoren, luchtrem-
men van vrachtwagens of andere geluids-
bronnen die ultrasone geluidsgolven 
produceren.
●Er is een andere auto uitgerust met Par-
king Assist-sensoren in de nabije omge-
ving.
●Een sensor is bedekt met een waterfilm of 
er is sprake van zware regenval.
●Als een sensor wordt geraakt door een 
grote hoeveelheid water, zoals bij het rij-
den op een overstroomde weg.
●Als de auto sterk naar één kant helt.
●De auto nadert een hoge of gebogen 
stoeprand.
●Als het object zich te dicht bij de sensor 
bevindt.
pM_RAV4-HV_OM_OM42D32E_(EE).book  Page  386  Wednesday, July 29, 2020  9:01 AM