
257
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Situaties waarin de functie voor verla-
ging van de bochtensnelheid mogelijk 
niet goed werkt
In situaties zoals de onderstaande, werkt de 
functie voor verlagi ng van de bochtensnel-
heid mogelijk niet goed:
●Wanneer met de auto in een bocht op een 
helling wordt gereden
●Wanneer de koers van de auto afwijkt van 
de vorm van de bocht
●Wanneer de rijsnelheid bij het ingaan van 
de bocht zeer hoog is
●Wanneer het stuurwiel plotseling wordt 
bediend
*: Indien aanwezig
BSM (Blind Spot Monitor)*
De Blind Spot Monitor is een sys-
teem dat radarsensoren aan de lin-
ker en rechter binnenzijde van de 
achterbumper gebruikt om de 
bestuurder te helpen de veiligheid 
te controleren bij het wisselen van 
rijstrook.
WAARSCHUWING
■Waarschuwingen met betrekking tot 
het gebruik van het systeem
De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor 
een veilig rijgedrag. Rijd altijd veilig en 
houd rekening met de omgeving.
De Blind Spot Monitor is een aanvullende 
functie die de bestuurder er attent op 
maakt dat er zich een auto in de dode 
hoek van de buitenspieg els bevindt of snel 
van achteren nadert richting de dode 
hoek. Vertrouw niet blindelings op de Blind 
Spot Monitor. De functie kan niet beoorde-
len of u veilig van r ijstrook kunt wisselen. 
Wanneer u alleen op de functie vertrouwt, 
kan dit leiden tot een ongeval met ernstig 
letsel tot gevolg.
Aangezien het systeem onder bepaalde 
omstandigheden mogelijk niet goed werkt, 
dient de bestuurder altijd zelf de veiligheid 
te controleren.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 257  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 

258
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Bedieningstoetsen instrumentenpa-
neel
In-/uitschakelen van de Blind Spot Monitor.
Indicatoren in buitenspiegel
Wanneer een auto wordt gesignaleerd in de 
dode hoek van de buitenspiegels of van ach-
teren snel de dode hoek nadert, gaat de 
indicator in de buitenspiegel aan die zijde 
branden. Als de richtingaanwijzerschake-
laar wordt bediend in de richting van de zijde 
waar een auto wordt gesignaleerd, gaat de 
indicator in de buitenspiegel knipperen.
■Zichtbaarheid van de indicatoren in de 
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de buitenspie-
gels bij fel zonlicht niet goed te zien.
■Wanneer “BSM Unavailable See 
Owner’s Manual” (BSM niet beschik-
baar, zie handleiding) wordt weergege-
ven op het multi-informatiedisplay
Er zit mogelijk ijs, sneeuw, modder, enz. rond 
de sensoren in de achterbumper. ( →Blz. 259) 
Na het verwijderen van het ijs, de sneeuw, de 
modder, enz. van de achterbumper moet het 
systeem weer normaal gaan werken. Ook 
werken de sensoren mogelijk niet normaal bij 
extreem warm of koud weer.
■Wanneer “Blind Spot Monitor Malfunc-
tion Visit Your Dealer” (Storing in Blind 
Spot Monitor. Ga naar uw dealer) op het 
multi-informatiedisplay wordt weerge-
geven
Er zit mogelijk een storing in de sensor of de 
sensor is niet goed uitgelijnd. Laat de auto 
nakijken door een erkende Toyota-dealer of 
hersteller/reparateur of een andere naar 
behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden aangepast 
aan de persoonlijke voorkeur. ( →Blz. 474)
■Ve r k l a r i n g
→ Blz. 561
Systeemonderdelen
A
B
WAARSCHUWING
■Ervoor zorgen dat het systeem goed 
werkt
Er zijn Blind Spot Monitor-sensoren 
geplaatst in respectievelijk de linker- en 
rechterzijde van de achterbumper. Houd u 
aan het volgende om ervoor te zorgen dat 
de Blind Spot Monitor goed werkt.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 258  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 

259
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
Gebruik de bedieningstoetsen van het 
instrumentenpaneel om de functie in/uit 
te schakelen. ( →Blz. 114)
1 Druk op   of   om   te 
selecteren.
2 Druk op  of  om  BSM te 
selecteren en druk vervolgens op 
.
Wanneer de BSM-functie wordt uitgescha-
keld, gaat het controlelampje BSM OFF 
branden. (Telkens wanneer het contact UIT 
en weer AAN wordt gezet, wordt de Blind 
Spot Monitor automatisch ingeschakeld.)
WAARSCHUWING
●Houd de sensoren en de omgeving 
ervan op de achterbumper te allen tijde 
schoon.
Als een sensor of de omgeving ervan op 
de achterbumper vuil is of bedekt is met 
sneeuw, werkt de Blind Spot Monitor 
mogelijk niet en wordt er een waarschu-
wingsmelding ( →Blz. 258) weergegeven. 
Veeg in dat geval het vuil of de sneeuw 
weg en rijd gedurende ongeveer 10 minu-
ten met de auto terwijl aan de bedrijfscon-
dities voor de BSM-functie ( →Blz. 261) 
wordt voldaan. Laat de auto nakijken door 
een erkende Toyota-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar behoren 
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige 
wanneer de waarschuwingsmelding niet 
verdwijnt.
●Bevestig geen accessoires, (doorzich-
tige) stickers, aluminium tape, enz. op 
een sensor of het omliggende gebied op 
de achterbumper.
●Stel de sensor en de omgeving ervan 
op de achterbumper niet bloot aan 
krachtige schokken.
Als een sensor ook maar iets wordt ver-
plaatst, werkt het systeem mogelijk niet 
goed meer en worden auto's mogelijk 
niet meer correct gesignaleerd. Laat in 
de volgende gevallen uw auto nakijken 
door een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar 
behoren gekwalificeerde en uitgeruste 
deskundige.
• Een sensor of de omgeving ervan is  blootgesteld aan krachtige schokken.
• Als er krassen op of deuken in de omge- ving van de sensor aanwezig zijn of als 
een deel van de sensoren is losgeko-
men.
●Neem de sensor niet uit elkaar.
●Breng geen wijzigingen aan de sensor 
of de omgeving ervan op de achterbum-
per aan.
●Neem contact op met een erkende 
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of 
een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige als 
een sensor of de achterbumper moet 
worden verwijderd/geplaatst of vervan-
gen.
●Breng geen andere kleur lak dan een 
officiële Toyota-kleur aan op de achter-
bumper.
In-/uitschakelen van de Blind 
Spot Monitor
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 259  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 

260
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■Auto's die kunnen worden gesignaleerd door de Blind Spot Monitor
De Blind Spot Monitor maakt gebruik van radarsensoren opzij achter om de vol-
gende soorten auto's te signaleren di e in een aangrenzende rijstrook rijden en 
brengt de bestuurder hiervan op de hoogte via de indicatoren in de buitenspiegels.
Auto's die in het gebied rijden dat niet  in de buitenspiegels te zien in (de dode 
hoek)
Auto's die snel van achteren naderen in het  gebied dat niet in de buitenspiegels 
te zien in (de dode hoek)
■Detectiegebieden Blind Spot Monitor
Hieronder staan de gebieden aangegeven waarin auto's kunnen worden gesigna-
leerd.
Het detectiegebied reikt tot:
Ongeveer 0,5 m - 3,5 m vanaf de zijkanten van de auto*1
Ongeveer 1 m vóór de achterbumper
Ongeveer 3 m achter de achterbumper
Ongeveer 3 m - 60 m achter de achterbumper
*2
Werking Blind Spot Monitor
A
B
A
B
C
D
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 260  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 

261
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
*1: Het gebied tussen de zijkanten van de auto en 0,5 m vanaf de zijkant van de auto kan niet 
worden gesignaleerd.
*2: Hoe groter het snelheidsverschil is tuss en uw auto en de gesignaleerde auto, hoe verder 
weg de auto wordt gesignaleerd, waardoor de  indicator in de buitenspiegel gaat branden of 
knipperen.
■De Blind Spot Monitor werkt wanneer
De Blind Spot Monitor werkt wanneer aan 
alle onderstaande voorwaarden wordt vol-
daan:
●De Blind Spot Monitor is ingeschakeld.
●De schakelstand een andere stand dan R 
is.
●De rijsnelheid is hoger dan ongeveer 16 
km/h.
■De Blind Spot Monitor signaleert een 
auto wanneer
De Blind Spot Monitor signaleert in de vol-
gende situaties een auto in het detectiege-
bied:
●Een auto in een aangrenzende rijstrook uw 
auto inhaalt.
●U haalt een auto in een aangrenzende rij-
strook langzaam in.
●Een andere auto binnen het detectiege-
bied komt wanneer deze van rijstrook wis-
selt.
■Situaties waarin het systeem geen auto 
signaleert
De Blind Spot Monitor is niet ontworpen om 
de volgende typen voertuigen en/of objecten 
te signaleren:
●Kleine motorfietsen, fietsen, voetgangers, 
enz.*
●Tegemoetkomende auto's
●Vangrails, muren, bebording, geparkeerde 
auto's en vergelijkbare stilstaande objec-
ten
*
●Auto's achter u die op dezelfde rijstrook rij-
den*
●Auto's die 2 rijstroken van uw auto verwij-
derd zijn*
●Auto's die snel door uw auto worden inge-
haald*
*
: Afhankelijk van de omstandigheden wordt  er mogelijk een auto en/of object gesigna-
leerd.
■Omstandigheden waaronder het sys-
teem mogelijk niet goed werkt
●Onder de volgende omstandigheden sig-
naleert de Blind Spot Monitor auto's moge-
lijk niet correct:
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd door- dat de sensor of de omgeving ervan is 
blootgesteld aan hevige schokken
• Wanneer de sensor of de omgeving ervan  op de achterbumper is bedekt door mod-
der, sneeuw of ijs of wanneer er een stic-
ker op is geplakt
• Bij het rijden op een nat wegdek als gevolg  van slecht weer, zoals zware regenval, 
sneeuw, of mist
• Wanneer meerdere auto's naderen met  slechts weinig ruimte tussen elke auto
• Wanneer er slechts weinig ruimte zit tus- sen uw auto en een auto achter u
• Bij een duidelijk verschil in snelheid tussen  uw auto en de auto die binnen het detectie-
gebied komt
• Wanneer het snelheidsverschil tussen uw  auto en een andere auto verandert
• Wanneer een auto het detectiegebied bin- nenkomt met ongeveer dezelfde snelheid 
als uw auto
• Wanneer uw auto vanuit stilstand wegrijdt,  blijft een auto in het detectiegebied
• Bij het op- en afrijden van opeenvolgende  steile hellingen, zoals  heuvels, dalingen in 
de weg, enz.
• Bij het rijden op wegen met scherpe boch- ten, opeenvolgende bochten of oneffenhe-
den
• Wanneer de rijstroken breed zijn of wan- neer op de rand van een rijstrook wordt 
gereden en de auto op een aangrenzende 
rijstrook ver van uw auto vandaan is
• Wanneer een accessoire (zoals een fiet- sendrager) op de achterzijde van de auto 
is gemonteerd
• Bij een duidelijk verschil in hoogte tussen  uw auto en de auto die binnen het detectie-
gebied komt
• Direct nadat de Blind Spot Monitor is inge- schakeld
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 261  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 

262
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
●Onder de volgende omstandigheden is de 
kans dat de Blind Spot Monitor onnodig 
een auto en/of object signaleert groter:
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd door- dat de sensor of de omgeving ervan is 
blootgesteld aan hevige schokken
• Wanneer de afstand tussen uw auto en  een vangrail, muur, enz. die het detectie-
gebied binnenkomt kort is
• Bij het op- en afrijden van opeenvolgende  steile hellingen, zoals heuvels, dalingen in 
de weg, enz.
• Wanneer de rijstroken smal zijn of wan- neer op de rand van een rijstrook wordt 
gereden en een auto die op een andere 
dan de aangrenzende rijstroken rijdt het 
detectiegebied binnenkomt
• Bij het rijden op wegen met scherpe boch- ten, opeenvolgende bochten of oneffenhe-
den
• Als de banden slippen of spinnen
• Wanneer er slechts weinig ruimte zit tus- sen uw auto en een auto achter u
• Wanneer een accessoire (zoals een fiet- sendrager) op de achterzijde van de auto 
is gemonteerd
*: Indien aanwezig
■Soorten sensoren
Hoeksensoren voor
Binnenste sensoren voor
Hoeksensoren achter
Binnenste sensoren achter
Zijsensoren voor (auto's met Advan-
ced Park)
Zijsensoren achter (auto's met 
Advanced Park)
Toy o t a  Pa r k i n g  
Assist-sensor*
De afstand van uw auto tot objec-
ten, zoals een muur, bij het filepar-
keren en inparkeren in een garage 
wordt gemeten door sensoren en 
wordt doorgegeven via het multi-
media-display en een zoemer. 
Controleer bij gebruik van dit sys-
teem ook altijd zelf de omgeving.
Systeemonderdelen
A
B
C
D
E
F
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 262  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 

263
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Display
Wanneer de sensoren een object, zoals 
een muur, signaleren, wordt er een 
afbeelding weergegeven op het multi-
media-display overeenkomstig de posi-
tie van en de afstand tot het object. (Als 
de afstand tot het object klein wordt, 
gaan de afstandssegmenten mogelijk 
knipperen.)
Multimedia-display (auto's zonder 
Advanced Park)
Multimedia-display (auto's met 
Advanced Park)
Signalering hoeksensoren voor
Signalering binnenste sensor voor
Signalering hoeksensoren achter
Signalering binnenste sensor achter
Zijsensoren voor
Zijsensoren achter Gebruik de bedienin
gstoetsen van het 
instrumentenpaneel om de Toyota Par-
king Assist-sensor  in  of uit te schake-
len. ( →Blz. 114)
1 Druk op   of   om   te 
selecteren.
2 Druk op   of   om   te 
selecteren en druk vervolgens op 
.
Wanneer de Toyota Parking Assist-sensor 
wordt uitgeschakeld, gaat het controlelampje 
Toyota Parking Assist-sensor OFF 
(→ Blz. 108) branden.
Als het systeem is ui tgeschakeld en u het 
weer wilt inschakelen, selecteer dan   op 
het multi-informatiedisplay, selecteer   
en vervolgens “On” ( aan). Als  het  systeem 
door middel van deze methode is uitgescha-
keld, wordt het niet automatisch weer inge-
schakeld nadat het contact UIT en weer 
AAN is gezet.
A
B
C
D
E
F
Toyota Parking Assist-sensor 
in-/uitschakelen
WAARSCHUWING
■Waarschuwingen met betrekking tot 
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het systeem, 
aangezien er een grens is aan de mate 
van nauwkeurigheid bij de herkenning en 
de ondersteunende mogelijkheden die dit 
systeem kan bieden. Het is altijd de ver-
antwoordelijkheid van de bestuurder om 
de omgeving van de auto in de gaten te 
houden en veilig te rijden.
■Ervoor zorgen dat het systeem goed 
werkt
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen 
in acht.
Anders kan een ongeval het gevolg zijn.
●Beschadig de sensoren niet en houd ze 
altijd schoon.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 263  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 

264
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■Het systeem kan worden geactiveerd 
wanneer
●Het contact AAN staat.
●De Toyota Parking Assist-sensor is inge-
schakeld.
●De rijsnelheid is lager dan ongeveer 10 
km/h.
●Een andere schakelstand dan P is gese-
lecteerd.
■Als “Clean Parking Assist Sensor” (rei-
nig Parking Assist-sensor) wordt weer-
gegeven op het multi-informatiedisplay
Mogelijk is een van de sensoren bedekt met 
bijvoorbeeld waterdruppels, ijs, sneeuw of 
vuil. Verwijder dit van de sensor om te zorgen 
dat het systeem weer normaal werkt.
Ook wordt er bij lage temperaturen mogelijk 
een waarschuwingsmelding weergegeven 
doordat zich ijs vormt op een sensor en een 
sensor daardoor mogel ijk geen obstakels sig-
naleert. Zodra het ijs smelt, zal het systeem 
weer normaal werken.
Als er een waarschuwingsmelding wordt 
weergegeven terwijl de sensor schoon is, is 
er mogelijk een storing aanwezig in de sen-
sor. Laat de auto nakijken door een erkende 
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een 
andere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige.
WAARSCHUWING
●Plaats geen stickers of elektronische 
onderdelen zoals een kentekenplaat 
met achtergrondverlichting (met name 
fluorescerende), een mistlamp, een 
spatbordantenne of een draadloze 
antenne in de buurt van een radarsen-
sor.
●Stel de radarsensor en de omgeving 
van de sensor niet bloot aan krachtige 
schokken. Laat de auto nakijken door 
een erkende Toyota-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste 
deskundige als de radarsensor, de grille 
of de voorbumper is blootgesteld aan 
krachtige schokken. Neem contact op 
met een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar 
behoren gekwalificeerde en uitgeruste 
deskundige als een sensor of de achter-
bumper moet worden verwij-
derd/geplaatst of vervangen.
●Wijzig, demonteer of spuit de sensoren 
niet.
●Bevestig geen afdekking op de kente-
kenplaat.
●Houd de bandenspanning op de juiste 
waarde.
■Wanneer moet de functie uitgescha-
keld worden
Schakel in de volgende situaties de functie 
uit, omdat deze anders mogelijk zelfs 
werkt als er geen kans op een aanrijding 
is.
●Het niet in acht nemen van boven-
staande waarschuwingen.
●Als een niet-originele Toyota-wielop-
hanging (bijvoorbeeld verlaagde wielop-
hanging) is gemonteerd.
■Opmerkingen bij het wassen van de 
auto
Stel de omgeving van de sensoren niet 
bloot aan sterke waterstralen of stoom.
Anders kan de sensor defect raken.
●Spuit bij het wassen van de auto met 
een hogedrukreiniger niet rechtstreeks 
op de sensoren, omdat dit er toe kan lei-
den dat een sensor niet meer goed 
werkt.
●Richt bij het wassen van de auto met 
stoom de stoom niet rechtstreeks op de 
sensoren, omdat dit er toe kan leiden 
dat een sensor niet meer goed werkt.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 264  Friday, November 6, 2020  11:27 AM