
221
3
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Voordat u gaat rijden
COROLLA_TMUK_EE
●Wanneer de elektronische sleutel in de 
buurt van een batterijlader of elektronische 
apparaten wordt gehouden
●Wanneer de auto op een parkeerplaats 
voor betaald parkeren 
staat waar radiogol-
ven worden verzonden
Vergrendel/ontgrendel de portieren op een 
van de volgende manieren als de portieren 
niet vergrendeld/ontgrendeld kunnen worden 
met het Smart entry-systeem met startknop:
●Houd de elektronische sleutel dicht bij een 
van de voorportiergrepen en activeer de 
instapfunctie.
●Bedien de afstandsbediening.
Gebruik de mechanische sleutel als de por-
tieren niet kunnen worden vergrendeld/ont-
grendeld met de bovenstaande methoden. 
( → Blz. 696)
Raadpleeg Blz. 696 als de motor niet kan 
worden gestart met het Smart entry-systeem 
met startknop.
■Aanwijzing voor de instapfunctie
●Zelfs als de elektronis che sleutel zich bin-
nen het detectiegebied bevindt, werkt het 
systeem in de volgende gevallen mogelijk 
niet juist:
• De elektronische sleut el bevindt zich te 
dicht bij de ruit of buitenportiergreep, te 
dicht bij de grond of te hoog als de portie-
ren worden vergrendeld of ontgrendeld.
• De elektronische sleut el ligt op het dash-
board, de bagageafdekking of de vloer, of 
in een portiervak of het dashboardkastje 
als de motor wordt gestart of de stand van 
de startknop wordt gewijzigd.
●Laat de elektronische sleutel niet boven op 
het dashboard of in de buurt van de por-
tiervakken liggen wanneer u de auto ver-
laat. Afhankelijk van de ontvangst van de 
radiogolven wordt door de antenne moge-
lijk waargenomen dat de sleutel zich buiten 
de auto bevindt en kunnen de portieren 
worden vergrendeld vanaf de buitenzijde, 
waardoor de elektronische sleutel moge-
lijk in de auto wordt opgesloten.
●Zolang de elektronisc he sleutel zich bin-
nen het detectiegebied bevindt, kunnen de 
portieren door een willekeurige persoon 
worden vergrendeld en ontgrendeld. De 
auto kan echter alleen worden ontgrendeld 
via de portieren die  de elektronische sleu-
tel signaleren.
●Zelfs als de elektronische sleutel zich bui-
ten de auto bevindt, kan de motor mogelijk 
gestart worden als de elektronische sleutel 
zich in de buurt van de ruit bevindt.
●Als de sleutel zich binnen het ontvangstge-
bied bevindt en er een grote hoeveelheid 
water op de portiergreep terechtkomt (bij-
voorbeeld tijdens een zware regenbui of 
het wassen van de auto), kunnen de por-
tieren worden ontgrendeld of vergrendeld. 
(Als de portieren niet worden geopend en 
gesloten, worden deze na ongeveer 30 
seconden automatisch weer vergrendeld.)
●Als de afstandsbediening wordt gebruikt 
om de portieren te vergrendelen terwijl de 
elektronische sleutel  zich in de nabijheid 
van de auto bevindt, bestaat de mogelijk-
heid dat de portieren niet ontgrendeld wor-
den door de instapfunctie. (Gebruik de 
afstandsbediening om de portieren te ont-
grendelen.)
●Wanneer u de vergrendel- of ontgrendel-
sensor aanraakt terwijl u handschoenen 
draagt, worden de portieren mogelijk niet 
vergrendeld of ontgrendeld.
●Sommige uitvoeringen: Wanneer de ver-
grendelactie is uitgevoerd met de vergren-
delsensor, worden maximaal tweemaal 
achter elkaar identificatiesignalen getoond. 
Vervolgens worden geen identificatiesig-
nalen gegeven.
●Als de portiergreep nat wordt terwijl de 
elektronische sleutel zich binnen het werk-
zame gebied bevindt, kan het portier her-
haaldelijk worden vergrendeld en 
ontgrendeld. Volg in dat geval de correctie-
procedure hieronder bij het wassen van de 
auto:
• Plaats de elektronische sleutel op een  afstand van ten minste 2 meter van de 
auto. (Zorg ervoor dat de sleutel niet 
gestolen wordt.)
• Schakel de energiebespaarmodus van de  elektronische sleutel in om het Smart 
entry-systeem met startknop uit te schake-
len. ( →Blz. 220)
●Als de elektronische sl eutel zich in de auto 
bevindt en een portiergreep wordt nat tij-
dens het wassen van de auto, wordt er 
mogelijk een melding weergegeven op het 
multi-informatiedisplay en klinkt er een 
zoemer buiten de auto. Vergrendel alle 
portieren om het alarm uit te schakelen.
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12P46E.book  Page 221  Tuesday, August 25, 2020  1:58 PM 

2223-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
COROLLA_TMUK_EE
●De vergrendelsensor werkt mogelijk niet 
goed wanneer deze in contact komt met 
ijs, sneeuw, modder, enz. Maak de ver-
grendelsensor schoon en probeer deze 
nogmaals te bedienen.
●Het plotseling bedienen van de handgreep 
of het bedienen van de handgreep direct 
nadat u het effectieve bereik bent binnen-
gestapt, kan ontgrendeling van de portie-
ren belemmeren. Raak de 
ontgrendelsensor van het portier aan en 
controleer of de portieren worden ontgren-
deld voordat u opnieuw aan de portier-
greep trekt.
●Als er zich een andere elektronische sleu-
tel binnen het detectiegebied bevindt, is de 
reactietijd voor het ontgrendelen van de 
portieren nadat een portiergreep is vastge-
pakt, mogelijk langer.
■Als er gedurende langere tijd niet met 
de auto wordt gereden
●Bewaar, om diefstal van de auto te voorko-
men, de elektronische sleutel niet binnen 
een afstand van 2 m van de auto.
●Het Smart entry-systeem met startknop 
kan vooraf worden uitgeschakeld. 
( → Blz. 719)
●Het inschakelen van de energiebespaar-
modus van de elektroni sche sleutel helpt 
te voorkomen dat de sleutelbatterij leeg-
raakt. ( →Blz. 220)
■Voor een juiste bediening van het sys-
teem
Zorg ervoor dat u de elektronische sleutel bij 
u hebt als u het systeem bedient. Houd de 
elektronische sleutel niet te dicht bij de auto 
als u het systeem van buitenaf bedient.
Afhankelijk van de positie en de conditie 
waarin de elektronische sleutel wordt 
bewaard, wordt de sleutel mogelijk niet cor-
rect door het systeem gesignaleerd, waar-
door het systeem we llicht niet juist 
functioneert. (Het alarm kan per ongeluk 
afgaan of de functie die voorkomt dat de por-
tieren per ongeluk worden vergrendeld, werkt 
wellicht niet.)
■Als het Smart entry-systeem met start-
knop niet goed werkt
●Vergrendelen en ontgrendelen van de por-
tieren:  →Blz. 696
●Starten van de motor: → Blz. 696
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden aangepast 
aan de persoonlijke voorkeur. ( →Blz. 719)
■Als het Smart entry-systeem met start-
knop is uitgeschakeld via de persoon-
lijke voorkeursinstellingen
●Vergrendelen en ontgrendelen van de por-
tieren: Gebruik de afstandsbediening of de 
mechanische sleutel. ( →Blz. 201, 696)
●Starten van de motor en wijzigen van de 
standen van het contact:  →Blz. 696
●Uitzetten van de motor:  →Blz. 311
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12P46E.book  Page 222  Tuesday, August 25, 2020  1:58 PM 

2803-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
COROLLA_TMUK_EE
■Voorkomen van een onjuiste werking 
van de sensoren (auto's met binnen-
spiegel met automatische antiverblin-
dingsstand)
Raak de sensoren niet aan en bedek ze ook 
niet, omdat hierdoor de werking van de sen-
soren in negatieve zin beïnvloed kan worden.
1 Draai de schakelaar om een buiten-
spiegel te selecteren.
Links
Rechts
Buitenspiegels
De positie van de binnenspiegel 
kan worden afgesteld zodat de 
bestuurder voldoende zicht naar 
achteren heeft.
WAARSCHUWING
■Belangrijke punten tijdens het rijden
Neem tijdens het rijden de volgende voor-
zorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kunt u de macht over 
het stuur verliezen en een ongeval veroor-
zaken, waardoor ernstig letsel kan ont-
staan.
●Verstel de spiegels niet tijdens het rij-
den.
●Rijd niet met de auto als de spiegels zijn 
ingeklapt.
●Beide buitenspiegels dienen in de nor-
male stand te staan en goed te zijn 
ingesteld alvorens met de auto wordt 
gereden.
Procedure voor het verstellen
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12P46E.book  Page 280  Tuesday, August 25, 2020  1:58 PM 

4
291
4
Rijden
COROLLA_TMUK_EE
Rijden
.4-1. Voordat u gaat rijdenRijden met de auto ................ 292
Lading en bagage .................. 299
Rijden met een  aanhangwagen.................... 301
4-2. Rijprocedures
Contactslot (auto's zonder Smart entry-systeem en 
startknop) ............................ 308
Startknop (auto's met  Smart entry-systeem en 
startknop) ............................ 310
Multidrive CVT ....................... 314
Handgeschakelde  transmissie .......................... 317
Richtingaanwijzer- schakelaar ........................... 320
Parkeerrem ............................ 321
Brake Hold ............................. 324
4-3. Bedienen van verlichting  en ruitenwissers
Lichtschakelaar...................... 326
Automatic High  Beam-systeem .................... 329
AHS (Adaptive High  Beam-systeem) ................... 332
Schakelaar mistlampen ......... 335
Ruitenwissers en -sproeiers .. 336
Achterruitenwisser en  -sproeier .............................. 339
4-4. Tanken Openen van de tankdop ........ 3414-5. Gebruik van de 
ondersteunende systemen
Toyota Safety Sense .............. 343
PCS (Pre-Crash  Safety-systeem) . ..................354
LTA (Lane Tracing Assist)....... 361
LDA (Lane Departure Alert  met stuurregeling) ................ 370
Dynamic Radar Cruise  Control met volledig 
snelheidsbereik .................... 378
Dynamic Radar Cruise  Control ................................. 389
Cruise control ......................... 399
Snelheidsbegrenzer ............... 402
RSA (Road Sign Assist) ......... 405
Stop & Start-systeem ............. 409
BSM (Blind Spot Monitor)....... 417
Toyota Parking  Assist-sensor ....................... 432
RCTA (Rear Crossing  Traffic Alert).......................... 441
PKSB (Parking  Support Brake)..................... 446
Parking Support Brake-functie  (voor stilstaande objecten)... 453
Parking Support Brake- functie (voor voertuigen 
die achterlangs rijden) ......... 459
S-IPA (Simple Intelligent  Parking Assist-systeem) ...... 463
Rijmodusselectieschakelaar... 491
Uitlaatgasfilter systeem
 ...........492
Ondersteunende systemen .... 492
4-6. Rijtips
Rijden in de winter.................. 497
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12P46E.book  Page 291  Tuesday, August 25, 2020  1:58 PM 

3264-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
COROLLA_TMUK_EE
4-3.Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Bedien de schakelaar   om de 
verlichting als volgt in te schakelen:
1  De koplampen, de dagrijver-
lichting ( →Blz. 326) en alle verlich-
ting die hieronder genoemd is, 
worden automatisch in- en uitge-
schakeld.
2  De parkeerlichten voor, achter-
lichten, kentekenplaat- en dash-
boardverlichting gaan branden.
3  De koplampen en alle hierbo-
ven genoemde lichten gaan bran-
den.
■De AUTO-modus kan worden gebruikt 
als
Het contact AAN staat.
■Dagrijverlichting
Om uw auto overdag beter zichtbaar te 
maken voor andere weggebruikers, wordt de 
dagrijverlichting autom atisch ingeschakeld 
als de motor wordt gestart en de parkeerrem 
wordt gedeactiveerd met de lichtschakelaar 
in de stand  . (Brandt helderder dan de 
parkeerlichten voor.) Dagrijverlichting is niet 
ontworpen voor gebruik in het donker.
■Sensor koplampregeling
De werking van de sensor kan in negatieve 
zin beïnvloed worden als er iets over de sen-
sor heen geplaatst wordt of als er iets op de 
ruit wordt aangebracht waardoor de sensor 
wordt afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste 
manier de hoeveelheid  omgevingslicht signa-
leren, waardoor het automatische koplamp-
systeem mogelijk onjuist functioneert.
■Automatisch uitschakelsysteem ver-
lichting
●Wanneer de lichtschakelaar in de stand 
 of   staat: De koplampen en mist-
lampen voor (indien aanwezig) worden 
automatisch uitgeschak eld als het contact 
in stand ACC of UIT wordt gezet en het 
bestuurdersportier wordt geopend.
●Wanneer de lichtschakelaar in stand   
staat: De koplampen en alle overige ver-
lichting worden automat isch uitgeschakeld 
als het contact in stand ACC of UIT staat 
en het bestuurdersportier geopend wordt.
Zet, om de verlichting w eer in te schakelen, 
het contact AAN of zet de lichtschakelaar een 
keer in stand OFF en daarna terug in stand 
 of  .
■Zoemer verlichting
Er klinkt een zoemer als  het contact UIT of in 
stand ACC wordt gezet en het bestuurders-
portier wordt geopend terwijl de verlichting is 
ingeschakeld.
Lichtschakelaar
De koplampen kunnen handmatig 
of automatisch worden bediend.
Bedieningsinstructies
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12P46E.book  Page 326  Tuesday, August 25, 2020  1:58 PM 

329
4
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
COROLLA_TMUK_EE 
Wagon (auto's met achterruitenwis-
ser)
*: Indien aanwezig
1
Druk de Automatic High 
Beam-schakelaar in.
Aantal inzittenden en 
hoeveelheid bagage
Stand knop
InzittendenHoeveelheid 
bagage
BestuurderGeen0
Bestuurder 
en voorpas-
sagier
Geen0
Alle zitplaat-
sen bezetGeen1,5
Alle zitplaat-
sen bezetMaximale 
belading2,5
BestuurderMaximale 
belading3,5
Automatic High 
Beam-systeem*
Het Automatic High Beam-sys-
teem gebruikt een camerasensor 
aan de bovenzijde van de voorruit 
om de helderheid van de verlich-
ting van tegenliggers en voorlig-
gers, straatverlichting, enz. te 
beoordelen en schakelt, indien 
nodig, het grootlicht automatisch 
in en uit.
WAARSCHUWING
■Beperkingen van het Automatic High 
Beam-systeem
Vertrouw niet blindelings op het Automatic 
High Beam-systeem. Rijd altijd voorzichtig 
en houd hierbij de omgeving in de gaten 
en schakel indien nodig handmatig het 
grootlicht in of uit.
■Voorkomen van onjuiste werking van 
het Automatic High Beam-systeem
Voorkom overbelading van uw auto.
Inschakelen van het Automatic 
High Beam-systeem
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12P46E.book  Page 329  Tuesday, August 25, 2020  1:58 PM 

3304-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
COROLLA_TMUK_EE
2 Duw de hendel van u af terwijl de 
lichtschakelaar in de stand   of 
 staat.
Het controlelampje van het Automatic High 
Beam-systeem gaat branden als het sys-
teem werkt.
■Voorwaarden voor het automatisch in- 
en uitschakelen van het grootlicht
●Als aan alle onderstaande voorwaarden 
wordt voldaan, wordt het grootlicht auto-
matisch ingeschakeld (na ongeveer 1 
seconde):
• De rijsnelheid is ongeveer 40 km/h of  hoger.
• Het gebied voor de auto is niet verlicht.
• Er zijn geen tegenliggers of voorliggers  met ingeschakelde koplampen of achter-
lichten.
• Er bevinden zich weinig straatlantaarns op  de weg voor u.
●Als aan een van onderstaande voorwaar-
den wordt voldaan, wordt het grootlicht 
automatisch uitgeschakeld:
• De rijsnelheid is lager dan ongeveer 30  km/h.
• Het gebied voor de auto is verlicht.
• Tegenliggers of voorliggers hebben de  koplampen of achterli chten ingeschakeld.
• Er bevinden zich veel straatlantaarns op  de weg voor u.
■Informatie werking camerasensor
●In de volgende situaties wordt het groot-
licht mogelijk niet automatisch uitgescha-
keld:
• Als plotseling een tegenligger uit een bocht  opdoemt
• Als plotseling een andere auto voor de  eigen auto invoegt
• Als tegenliggers of voorliggers niet kunnen  worden gesignaleerd als gevolg van een 
reeks bochten, wegafscheidingen of 
bomen langs de weg
• Wanneer tegenliggers opdoemen in de  rechter tegemoetkomende rijstrook op een 
brede weg
• Wanneer de verlichting van tegenliggers of  voorliggers niet is ingeschakeld
●Het grootlicht wordt mogelijk uitgeschakeld 
als een tegenligger wordt gesignaleerd die 
zijn mistlampen aan heeft terwijl de kop-
lampen uit zijn.
●Door de aanwezigheid van huisverlichting, 
straatverlichting, verkeerslichten of ver-
lichte billboards en andere reflecterende 
objecten wordt mogelijk geschakeld van 
grootlicht naar dimlicht  of blijft het dimlicht 
mogelijk ingeschakeld.
●De volgende factoren kunnen van invloed 
zijn op de reactietijd voor het in- of uitscha-
kelen van het grootlicht:
• De helderheid van koplampen, mistlampen  en achterlichten van tegenliggers en voor-
liggers
• De beweging en richting van tegenliggers  en voorliggers
• Als de verlichting van een tegenligger of  voorligger slechts aan één kant werkt
• Als een tegenligger of voorligger een voer- tuig op twee wielen betreft
• De toestand van de weg (stijgingspercen- tage, bochten, toestand van het wegdek, 
enz.)
• Het aantal inzittenden en de hoeveelheid  bagage in de auto
●Het grootlicht wordt mogelijk onverwacht 
in- of uitgeschakeld.
●Fietsen of vergelijkbare voertuigen worden 
mogelijk niet gesignaleerd.
●In de volgende situaties kan het systeem 
de helderheid van het omgevingslicht 
mogelijk niet juist signaleren. Hierdoor blij-
ven de dimlichten mogelijk branden of gaat 
het grootlicht knipperen of worden voet-
gangers, tegenliggers of voorliggers ver-
blind. Als dat het geval is, moet handmatig 
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12P46E.book  Page 330  Tuesday, August 25, 2020  1:58 PM 

331
4
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
COROLLA_TMUK_EE geschakeld worden tussen grootlicht en 
dimlicht.
• Bij rijden in slecht weer (zware regenval,  mist, sneeuw, zandstormen, enz.)
• Als het zicht door de voorruit wordt belem- merd door damp, wasem, ijs, vuil, enz.
• Als de voorruit gebarsten of beschadigd is
• Als de camerasensor vervormd of vuil is
• Als de temperatuur van de camerasensor  extreem hoog is
• Als de helderheid van het omgevingslicht  overeenkomt met die van koplampen, ach-
terlichten of mistlampen
• Als de koplampen of achterlichten van  tegenliggers of voorli ggers zijn uitgescha-
keld, vuil zijn, een andere kleur hebben of 
niet correct zijn afgesteld
• Als de auto wordt geraakt door water,  sneeuw, stof, enz. van een voorligger
• In gebieden waar lichte en donkere stuk- ken elkaar afwisselen.
• Als geregeld en herhaal delijk over stij-
gende en dalende wegen wordt gereden, 
of over wegen met een slecht of oneffen 
wegdek (zoals klinkerwegen, grindwegen, 
enz.)
• Als geregeld en herhaaldelijk over boch- tige wegen wordt gereden.
• Als er zich een st erk spiegelend voorwerp, 
zoals een verkeersbord of spiegel, voor de 
auto bevindt
• Als de achterzijde van een voorligger sterk  spiegelend is, zoals een container op een 
truck
• Als de koplampen van de auto beschadigd  of vuil zijn, of niet correct zijn afgesteld
• Als de auto naar één kant overhelt door bij- voorbeeld een lekke band, of aan de ach-
terzijde wat lager ligt doordat een 
aanhangwagen is aangekoppeld, enz.
• Als herhaaldelijk op een abnormale manier  wordt geschakeld tussen grootlicht en dim-
licht
• Als de bestuurder meent dat het grootlicht  mogelijk knippert of voetgangers of andere 
bestuurders verblindt
■Dimlicht inschakelen
Trek de hendel in de oorspronkelijke 
stand.
Het controlelampje van het Automatic High 
Beam-systeem dooft.
Duw de hendel van u af om het Automatic 
High Beam-systeem weer in te schakelen.
■Grootlicht inschakelen
Druk de Automatic High Beam-schake-
laar in.
Het controlelampje van het Automatic High 
Beam-systeem dooft en het controlelampje 
van het grootlicht gaat branden.
Druk de schakelaar in om het Automatic 
High Beam-systeem weer in te schakelen.
Handmatig in- en uitschakelen 
van het grootlicht
COROLLA(TMUK)_OM_Europe_OM12P46E.book  Page 331  Tuesday, August 25, 2020  1:58 PM