85
Verlichting en zicht
4instrumentenpaneel is beschikbaar (functie
"Nachtzicht" actief).
Zolang het omgevingslicht te sterk is of de
dimlichten niet zijn ingeschakeld, zijn de
waarschuwingen niet beschikbaar.
Het detectiebereik van de camera ligt tussen
15 m (voor voetgangers) en 200 m, afhankelijk
van het zicht.
Het camerabeeld wordt in grijstinten op het
instrumentenpaneel weergegeven, waarbij
warme objecten lichter zijn dan koude objecten.
Wanneer er voetgangers of dieren worden
waargenomen, verschijnen deze in gele kaders.
Wanneer het systeem de kans op
een aanrijding met een voetganger
of een dier waarneemt, geeft het een
waarschuwing: op het instrumentenpaneel wordt
een van deze symbolen weergegeven. Het
betreffende silhouet wordt rood omkaderd.
Als de functie "Nachtzicht" niet is geselecteerd,
verschijnt de waarschuwing in een tijdelijk
venster.
Bij een waarschuwing kan de bestuurder direct
ingrijpen via een uitwijkmanoeuvre of door te
remmen.
Werkingslimieten
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
–
Bij slecht zicht (bij sneeuwval, zware regenval
of dichte mist).
–
De camera wordt bedekt door sneeuw
,
modder of stof.
–
De camera is bekrast door het herhaaldelijk
wassen van de auto in een wasstraat met
draaiende borstels.
–
Zeer hoge buitentemperatuur
.
–
Aan de top of de voet van een steile helling.
–
Op zeer bochtige wegen.
–
In een bocht.
–
Na een aanrijding waardoor de instellingen
van de camera verstoord zijn of de camera
beschadigd is.
–
Als de grille opnieuw is gespoten, maar niet
door het PEUGEOT
-dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Onderhoudstips
De infraroodcamera beschikt over een
ruitensproeierkop die is aangesloten op het
ruitensproeiersysteem aan de voorzijde van de
auto.
Deze ruitensproeierkop werkt bij elk 5e gebruik
van de ruitensproeiers.
Controleer regelmatig of de camera schoon is.
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
camera niet bedekt raakt met modder, ijs of
sneeuw.
Storing
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel oranje branden en wordt er
een melding weergegeven.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Ruitenwisserschakelaar
Voordat u de ruitenwissers onder
winterse omstandigheden gaat
gebruiken, moet u sneeuw en ijs van de
voorruit en rondom de ruitenwisserarmen en
-bladen verwijderen.
Schakel de ruitenwissers niet in op een
droge voorruit. Bij zeer hoge of lage
temperaturen moet u controleren of de
191
Praktische informatie
7van de auto en het wegdek dan beschadigd
raken. Als de auto lichtmetalen velgen heeft,
controleer dan of geen enkel deel van de
kettingen of bevestigen de velg raakt.
Plug-in hybride-uitvoeringen
Er mogen alleen sneeuwkettingen op de
voorwielen worden gemonteerd.
De rijkeuzeschakelaar moet in de stand 4WD
staan (afhankelijk van de uitvoering).
Sneeuwscherm
(Afhankelijk van het land waar de auto is
verkocht)
Deze afneembare voorziening voorkomt
opeenhoping van sneeuw rond de koelventilateur
van de radiateur.
Het bestaat uit twee delen die op de voorbumper
moeten worden bevestigd.
Bij problemen met monteren/
verwijderen
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voordat u begint of de motor
is uitgeschakeld en de koelventilator is
gestopt.
Het is belangrijk dat u ze verwijdert bij:
– een buitentemperatuur hoger dan 10
°C.
–
het trekken van een aanhanger
.
–
een snelheid hoger dan 120
km/h.
Bevestigen
► Houd het rooster voor de ondergrille van de
bumper .
►
Plaats eerst de bevestigingsbeugels aan de
boven- en zijkant in de bumper
.►
Kantel het rooster naar beneden om het
onderste deel van het rooster in de bumper vast
te zetten.
►
Controleer of de eenheid goed is bevestigd
door op de hoeken ervan te drukken.
V
erwijder het andere scherm op dezelfde wijze.
Verwijderen
► Steek uw vinger in de uitsparing in het
bovenste gedeelte van het scherm.
►
T
rek het scherm naar u toe om het los te
maken.
Verwijder het andere scherm op dezelfde wijze.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur
van bepaalde functies bij afgezet contact om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, het dimlicht en de
215
In geval van pech
8Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Vervang de lampen per paar om onbalans in
de verlichting te voorkomen.
Terugplaatsen van de lampunits
Voer de handelingen voor het
terugplaatsen in de omgekeerde volgorde van
het verwijderen uit.
Koplampen en andere
verlichting met ledlampen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de betreffende
typen (kop)lampen:
–
Koplampen met ledtechnologie.
–
Koplampen met Full LED-technologie.
–
Zijrichtingaanwijzers.
–
V
erlichting zijkant.
–
Achterlichten met ledtechnologie.
–
Derde remlicht.
–
Kentekenplaatverlichting.
Als u dit type gloeilamp moet vervangen, neem dan contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raak koplampen met led- of Full LED-
technologie niet aan - gevaar van elektrocutie!
Verlichting vóór
Uitvoering met led-koplampen
1. Dimlicht / groot licht
2. Dagrijverlichting / parkeerlichten /
richtingaanwijzers
Uitvoering met koplampen met Full
LED-technologie
1.Dimlicht / groot licht
2. Statische bochtverlichting
3. Dagrijverlichting / parkeerlichten /
richtingaanwijzers
Achterlichten
281
Trefwoordenregister
Boordcomputer 23–24
Boordgereedschap
78, 204–206
Brandstof
7, 175
Brandstofadditief
195–196
Brandstofniveaumeter
175
Brandstoftank
175–176, 175–177
Brandstof tanken
176
Brandstoftank leeg (diesel)
203
Brandstofverbruik
7, 21
Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep
176
Buitenspiegels
50–51, 66, 162
Buitenverlichting
82
C
Carrosserie 201
Carrosserie-onderhoud
201
Centrale vergrendeling
31
CHECK
22
Claxon
90
Configuratie van de auto
24, 26
Connectiviteit
265
Contact
120, 273
Contact aangezet
120
Controlelampjes
11–12
Controle motorolieniveau ~ Motorolieniveau,
controle
18
Controlepaneel
179–180, 184
Controles
194, 196–198
D
DAB (Digital Audio Broadcasting) -
Digitale radio
244, 269
Dagteller
22
Dashboardkastje
67
Datum (instellen)
251, 275
Datum instellen
251, 275
Detectie obstakels
164
Detectie te lage bandenspanning ~
Bandenspanning, detectie
133, 207
De tractiebatterij laden
180
Dieselmotor
175, 194, 203, 234
Digitaal instrumentenpaneel
9–10
Digitale radio - DAB (Digital Audio
Broadcasting)
244, 269
Dimlicht
215
Dimmer dashboardverlichting ~
Dashboardverlichting (dimmer)
22
Dodehoekbewaking
162, 164
Draadloze lader
69
Drive Assist Plus
145
Dynamische noodrem
122–123
E
Eco-mode ~ Eco-modus 191
Eco-rijden (adviezen)
7
ECO-stand
130
Electronic Stability Program (ESC)
93, 95
Elektrisch bedienbare achterklep
35–36, 38
Elektrisch bediende handrem ~ Handrem,
elektrisch bediend
121–123, 197
Elektrische automatische transmissie
(hybride)
127
Elektrische ruitbediening
41
Elektrisch verstelbare stoelen
49
Elektromotor
130–131, 177, 236
Elektronische remdrukregelaar (REF)
92
Elektronische remdrukregelaar (REF) ~
Electronic Brake Force Distribution (EBD)
92
Elektronische sleutel
29–31
Elektronische startblokkering ~
Startblokkering, elektronische
11 8
Elektronisch Stabiliteits Programma
(ESP)
92, 94–95
Energiestromen
25
e-Save-functie (energiereserve)
26
ESP (Elektronisch Stabiliteits Programma)
92
F
Flacon AdBlue® 199
Follow me home-verlichting
28, 82
Follow me home verlichting ~
Follow-me-home-verlichting
28, 82
Frequentie (radio)
268–269
Functie i-Cockpit® Amplify
50