17
Instrumentenpaneel
1Groene verklikkerlampjes
Dodehoekbewaking
Permanent.
De functie is geactiveerd.
Hill Assist Descent ControlBrandt permanent.
De functie is geactiveerd, maar er wordt
niet voldaan aan alle voorwaarden voor de
regeling (hellingspercentage, ingeschakelde
versnelling).
Knippert.
De functie regelt de snelheid van de auto.
De auto wordt afgeremd; de remlichten gaan
branden tijdens de afdaling.
Stop & StartBrandt permanent.
Wanneer de auto stopt, zet het Stop &
Start-systeem de motor in de STOP-stand.
Knippert tijdelijk.
De STOP-stand is momenteel niet
beschikbaar of de START-stand wordt
automatisch geactiveerd.
Raadpleeg de rubriek Rijden voor meer
informatie.
Auto is klaar om te rijden (plug-in hybride)Brandt permanent, in combinatie met een
geluidssignaal als het gaat branden.
De auto is klaar om te rijden.
Het lampje gaat uit wanneer er een snelheid van
ongeveer 5 km/h is bereikt en gaat weer branden
als de auto tot stilstand komt. Het lampje gaat uit als u de motor afzet en uit de
auto stapt.
Lane Positioning AssistBrandt permanent.
De functie is geactiveerd.
Er is aan alle voorwaarden voldaan: het systeem
is in werking.
Raadpleeg de rubriek Rijden voor meer
informatie.
Automatische ruitenwissersBrandt permanent.
De automatische stand van de
ruitenwissers vóór is geactiveerd.
RichtingaanwijzersKnippert, met geluidssignaal.
De richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
ParkeerlichtPermanent.
De lampen zijn ingeschakeld.
DimlichtPermanent.
De lampen zijn ingeschakeld.
GrootlichtassistentBrandt permanent.
De functie is via het touchscreen
geactiveerd (menu Rijverlichting/Auto).
De lichtschakelaar staat in de stand "AUTO".
Raadpleeg de rubriek Verlichting en zicht voor
meer informatie.
Blauwe verklikkerlampjes
Grootlicht
Permanent.
De lampen branden.
Zwarte/witte waarschuwingslampjes
Automatische transmissie of elektrische
automatische transmissie (e-EAT8)
(plug-in hybride)
Brandt permanent.
De automatische transmissie is
vergrendeld.
U moet op de toets Unlock drukken om deze te
ontgrendelen.
eSave-functie (plug-in hybride)Permanent, samen met de gereserveerde
actieradius.
De
eSave-functie is geactiveerd.
Meters
Onderhoudsindicator
De informatie over onderhoudsbeurten wordt
aangegeven in afstand (kilometer of mijl) en tijd
(maanden of dagen).
Er wordt een waarschuwing gegeven zodra een
van deze waarden wordt bereikt.
De informatie over onderhoudsbeurten wordt
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Afhankelijk van de uitvoering van de auto:
28
Toegang tot de auto
en de instapverlichting in de buitenspiegels gaan
gedurende 30 seconden branden.
Wanneer u nogmaals op de knop drukt voordat
de tijd is verstreken, wordt de verlichting
onmiddellijk uitgeschakeld.
Advies
Afstandsbediening
De afstandsbediening is een gevoelig
apparaat dat met hoge frequentie werkt; zit
niet aan de afstandsbediening terwijl u deze
in uw zak hebt, omdat u dan per ongeluk de
auto kunt ontgrendelen.
Druk niet op de toetsen van de
afstandsbediening wanneer u buiten het
bereik van de auto bent, omdat dat ervoor
kan zorgen dat de afstandsbediening
niet meer werkt. In dat geval moet de
afstandsbediening worden gereset.
Diefstalbeveiliging
Pas de elektronische startblokkering
niet aan, omdat er dan storingen kunnen
ontstaan.
Vergeet niet om aan het stuurwiel te draaien
om het stuurslot te activeren.
Vergrendelen van de auto
Wanneer de portieren onder het rijden
zijn vergrendeld, kunnen hulpdiensten in
noodgevallen lastig in de auto komen.
Selectief ontgrendelen en openen van
de achterklep
Selectief ontgrendelen van de achterklep
is standaard uitgeschakeld en elektrische
bediening is standaard ingeschakeld.
► Houd dez e toets ingedrukt.om de
bagageruimte te ontgrendelen en
automatisch openen van de achterklep te
activeren.
Wanneer de selectieve ontgrendeling van de
achterklep is geactiveerd, blijven de portieren en
de brandstofvulklep vergrendeld.
Als de selectieve ontgrendeling van de
achterklep is uitgeschakeld, wordt de auto bij het
indrukken van de toets volledig ontgrendeld.
Als de elektrische werking van de achterklep is uitgeschakeld, wordt de
achterklep bij het indrukken van de toets op
een kier gezet.
U moet de achterklep weer sluiten om de auto
te kunnen vergrendelen.
De auto vergrendelen
Normale vergrendeling
► Druk op de vergrendeltoets.
De vergrendeling en, afhankelijk van de
uitvoering, de inschakeling van het alarm
worden bevestigd door het branden van de
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt.
Als een van de portieren of de achterklep niet goed is gesloten, kan de auto niet
worden vergrendeld. Als de auto echter is
uitgerust met een alarmsysteem, dan wordt
dit na ongeveer 45 seconden ingeschakeld.
Als de auto wordt ontgrendeld maar
de portieren of de achterklep worden
vervolgens niet geopend, dan wordt de auto
automatisch na ongeveer 30 seconden weer
vergrendeld. Als de auto is uitgerust met een
alarmsysteem, dan wordt dit automatisch
weer ingeschakeld.
Supervergrendeling
Als de supervergrendeling is ingeschakeld, werken de
binnenportiergrepen niet. Ook wordt de toets
van de centrale vergrendeling uitgeschakeld.
De claxon blijft werken.
Schakel nooit de supervergrendeling in als
er zich iemand in de auto bevindt.
►
Druk binnen 5 seconden weer op de
vergrendeltoets om de supervergrendeling van
de auto in te schakelen (de richtingaanwijzers
gaan kort knipperen om dit te bevestigen).
Sluiten van de ruitenDe ruiten worden gesloten door de
vergrendeltoets langer dan 3 seconden in
te drukken.
Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten
niet door voorwerpen of personen wordt
gehinderd.
Als u bij een uitvoering met alarmsysteem
de ruiten op een kier wilt laten staan, moet u
eerst de interieurbeveiliging uitschakelen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het alarmsysteem.
Lokaliseren van de auto
Hiermee kunt u uw auto op afstand lokaliseren
terwijl de auto is vergrendeld:
–
De richtingaanwijzers knipperen ongeveer 10
seconden.
–
De lampen van de buitenspiegels gaan
branden.
–
De plafonniers gaan branden.
► Druk op deze toets.
Op afstand inschakelen van
de verlichting
De beschikbaarheid van deze functie is
afhankelijk van de uitvoering.
► Druk op deze knop. De parkeerlichten,
het dimlicht, de kentekenplaatverlichting
79
Verlichting en zicht
4Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Automatische verlichting / dagrijverlichting
Alleen parkeerlicht
Dimlicht of grootlicht
"Highway-functie"
Bij de uitvoeringen voorzien van
koplampen met Full LED-technologie
wordt het bereik van de lichtbundel van
de dimlichten automatisch vergroot bij een
rijsnelheid van 110
km/u en hoger.
"Foggy-functie "
Bij koplampen met "Full LED"-
technologie wordt, om het “whiteout”-effect
bij het rijden in de mist te beperken, de
lichtsterkte van de dimlichten automatisch
verminderd wanneer de mistachterlichten
ingeschakeld zijn.
Deze twee functies kunt u inschakelen/
uitschakelen via het menu Adaptieve
verlichting van het touchscreen.
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
► Trek de hendel naar u toe om over te
schakelen van dim- naar grootlicht en terug.
In de stand "AUTO" of als alleen de
parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een
lichtsignaal met het grootlicht geven door de
lichtschakelaar naar u toe te trekken.
Display
Het branden van het betreffende controlelampje
op het instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Wanneer een lamp defect is, dan gaat dit
waarschuwingslampje permanent
branden, wordt er een melding weergegeven en
klinkt er een geluidssignaal.
Mistlampen achter
Deze functie werkt alleen als het dimlicht
of het grootlicht is ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren / naar achteren om
deze functies in of uit te schakelen.
W
anneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (" AUTO"), blijven de mistlampen
en het dimlicht branden.
Het inschakelen van de mistverlichting is
verboden bij helder weer of regen, zowel
overdag als 's nachts. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend voor
medeweggebruikers. De mistverlichting mag
alleen worden ingeschakeld bij mist of
sneeuwval (de regels kunnen per land
verschillen).
Vergeet niet de mistverlichting uit te
schakelen zodra deze niet meer nodig is.
De verlichting uitschakelen na het
afzetten van het contact
Als het contact wordt afzet, worden alle
lichten automatisch uitgeschakeld, behalve
het dimlicht als de automatische "follow me
home"-verlichting is geactiveerd.
80
Verlichting en zicht
► Zet de lichtschakelaar in de middelste stand
om de parkeerlichten uit te schakelen.
Hoogteverstelling van de
koplampen
Handmatig aanpassen
van koplampen met
led-technologie
Stel de hoogte van de koplampen af op basis
van de belading van uw auto om verblinding van
andere weggebruikers te voorkomen.
0 (Basisinstelling) Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier
1 5 personen
2 Niet gebruikt
3 5 personen + lading in de bagageruimte
De verlichting inschakelen na het
afzetten van het contact
Als het bestuurdersportier is geopend, hoort u
een tijdelijk geluidssignaal dat de bestuurder
waarschuwt dat de lampen nog branden.
De verlichting gaat automatisch na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar de
eco-mode).
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht)
kan er een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele
minuten branden.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel
van ledlampen. U kunt daarbij ernstig
oogletsel oplopen!
Reizen naar het buitenland
Auto's met handmatige hoogteafstelling
van de koplampen:
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een
land waar het verkeer aan de andere kant
van de weg rijdt, moeten de dimlichten
worden afgesteld om te voorkomen dat
tegemoetkomend verkeer wordt verblind.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Dagrijverlichting/
Parkeerlichten
Deze ledlampen aan de voor- en achterzijde van
de auto gaan automatisch branden wanneer de
motor wordt gestart.
Ze hebben de volgende functies:
–
Dagrijverlichting (lichtschakelaar in stand
"
AUTO" bij voldoende omgevingslicht).
–
Parkeerlicht (lichtschakelaar in stand
"
AUTO" bij weinig omgevingslicht of in stand
"Parkeerlicht" of "Dim-/groot licht").
Richtingaanwijzers
► Links of rechts: beweeg de hendel omlaag of
omhoog, voorbij het zware punt.
Wanneer de richtingaanwijzers na meer
dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, neemt het knippergeluid bij
een snelheid van meer dan 80 km/h
automatisch toe.
Drie keer knipperen
► Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag,
zonder deze door de weerstand te drukken. De
betreffende richtingaanwijzers knipperen drie
keer
.
De ledverlichting van de richtingaanwijzers
achter werkt dynamisch.
Parkeerlichten
(Afhankelijk van de uitvoering)
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
►
Binnen één minuut na het afzetten van het
contact moet u de lichtschakelaar omhoog of
omlaag zetten, afhankelijk van de zijde van het
verkeer (wanneer u rechts parkeert, moet u de
lichtschakelaar bijvoorbeeld omlaag zetten om
de verlichting links in te schakelen).
Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een
geluidssignaal en gaat het controlelampje
van de betreffende richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel branden.
81
Verlichting en zicht
4► Zet de lichtschakelaar in de middelste stand
om de parkeerlichten uit te schakelen.
Hoogteverstelling van de
koplampen
Handmatig aanpassen
van koplampen met
led-technologie
Stel de hoogte van de koplampen af op basis
van de belading van uw auto om verblinding van
andere weggebruikers te voorkomen.
0 (Basisinstelling) Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier
1 5 personen
2 Niet gebruikt
3 5 personen + lading in de bagageruimte 4
Niet gebruikt
5 Alleen bestuurder + lading in de bagageruimte
6 Niet gebruikt
0 (Basisinstelling)
Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier
1 Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier + 3e zitrij
2 7 personen
3 7 personen + lading in de bagageruimte
4 Niet gebruikt
5 Alleen bestuurder + lading in de bagageruimte
6 Niet gebruikt
Automatische verstelling
van de koplampen met Full
LED-technologie
Dit systeem past automatisch de hoogte van de
koplampen aan de lading van de auto aan.
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Het systeem zet de koplampen in de laagste
stand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Raak koplampen met Full LED-
technologie niet aan - gevaar van
elektrocutie!
Automatische verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
"AUTO" staat en de regen- / zonnesensor
weinig buitenlicht detecteert, dan worden de
parkeerlichten en het dimlicht automatisch
ingeschakeld, onder dat de bestuurder iets hoeft
te doen. Ze kunnen ook gaan branden als er
regen wordt waargenomen; de ruitenwissers
worden dan ook automatisch ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat de ruitenwissers zijn gestopt.
Storing
Bij een storing in de regen-/lichtsensor
gaat de verlichting van de auto branden
en gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden in combinatie met
een geluidssignaal en/of een melding.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
82
Verlichting en zicht
De binnenkant van de voorruit kan ook
beslaan ter hoogte van de camera. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het
dak van de auto liggen omdat de camera
daardoor kan worden afgedekt.
Grootlichtassistent
Zie voor meer informatie de Algemene
aanbevelingen voor automatische
verlichtingssystemen .
Als de ring van de lichtschakelaar in de
stand "AUTO" staat en de functie op het
touchscreen is ingeschakeld, dan schakelt
dit systeem automatisch tussen dimlicht
en grootlicht, afhankelijk van de licht- en
verkeersomstandigheden, met behulp van een
camera boven aan de voorruit.
Dek de regen-/lichtsensor midden aan de
bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel niet af. De aan de sensor
gekoppelde functies worden dan niet meer
geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de regen-/
lichtsensor ten onrechte voldoende licht
waarnemen. De verlichting wordt dan niet
automatisch ingeschakeld.
De binnenkant van de voorruit kan
beslaan en ervoor zorgen dat de regen-/
lichtsensor niet goed werkt.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Follow me home- en
instapverlichting
"Follow me
home"-verlichting
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand
"AUTO" staat, wordt het dimlicht bij weinig
omgevingslicht automatisch ingeschakeld zodra
u het contact uitschakelt.
U kunt deze functie inschakelen /
uitschakelen en de duur van de "follow
me home"-verlichting aanpassen in het menu
Rijverlichting
/ Auto op het touchscreen.
Instapverlichting
Wanneer de auto wordt ontgrendeld, er weinig
licht is en de functie "Automatisch inschakelen
van de koplampen" is geactiveerd, schakelt dit
systeem automatisch bepaalde lampen aan de
buitenzijde en bepaalde lampen in het interieur
in.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en
de duur van de instapverlichting instellen
in het menu Rijverlichting / Auto van het
touchscreen.
Instapverlichting
buitenspiegels
Deze lampen verlichten de grond bij de
voorportieren zodat u gemakkelijker kunt
instappen.
Als de schakelaar van de plafonnier vóór in deze stand staat, wordt de
instapverlichting automatisch ingeschakeld:
–
als de auto wordt ontgrendeld.
–
als een van de portieren wordt geopend.
–
als er een verzoek van de afstandsbediening
wordt ontvangen voor het lokaliseren van de
auto.
Ongeacht de stand van de schakelaar van de
plafonnier vóór wordt de instapverlichting in de
buitenspiegels ook ingeschakeld in combinatie
met de instapverlichting en de "follow me
home"-verlichting.
De verlichting dooft na 30 seconden
automatisch.
Automatische verlichtingssystemen -
Algemene aanbevelingen
Automatische verlichtingssystemen gebruiken
een detectiecamera, die zich bovenaan de
voorruit bevindt.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed
werken:
–
Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij
sneeuw of zware regen).
–
Als de voorruit vóór de camera vuil,
beslagen of afgedekt (bijvoorbeeld door een
sticker) is.
–
Als er reflecterende borden of reflectoren
van veiligheidsbarrières vóór de auto staan.
Het systeem detecteert geen:
–
W
eggebruikers die geen verlichting voeren,
zoals voetgangers.
–
Auto's met verborgen verlichting (als u
bijvoorbeeld achter een veiligheidsbarrière op
de snelweg rijdt).
–
Auto's die zich aan de top of de voet van
een steile helling, in een bocht of op een
zijweg bevinden.
Onderhoud
Reinig de voorruit, met name het
gedeelte vóór de camera, regelmatig.
83
Verlichting en zicht
4De binnenkant van de voorruit kan ook
beslaan ter hoogte van de camera. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het
dak van de auto liggen omdat de camera
daardoor kan worden afgedekt.
Grootlichtassistent
Zie voor meer informatie de Algemene
aanbevelingen voor automatische
verlichtingssystemen .
Als de ring van de lichtschakelaar in de
stand "AUTO" staat en de functie op het
touchscreen is ingeschakeld, dan schakelt
dit systeem automatisch tussen dimlicht
en grootlicht, afhankelijk van de licht- en
verkeersomstandigheden, met behulp van een
camera boven aan de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het
rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk
voor de verlichting van zijn auto, voor de
aanpassing van de verlichting aan de
lichtsterkte van de omgeving, het zicht en
het verkeer, en voor het naleven van de
verkeersregels.
Het systeem wordt actief bij een
rijsnelheid hoger dan 25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt,
werkt deze functie niet meer.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu
Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
De status van de functie blijft nadat het contact is
afgezet opgeslagen in het geheugen.
Werking
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
– Het groot licht gaat automatisch
branden: deze controlelampjes
gaan op het instrumentenpaneel branden.
Als de omgeving voldoende is verlicht
en / of gebruik van het grootlicht door de
verkeerssituatie niet mogelijk is:
– De dimlichten blijven b randen.
Op het instrumentenpaneel gaan
deze lampjes branden. De functie wordt uitgeschakeld als de
mistlampen worden ingeschakeld of het systeem
omstandigheden met slecht zicht detecteert
(zoals mist, zware regenval of sneeuw).
Wanneer de mistlampen worden uitgeschakeld
of wanneer het zicht verbetert, dan wordt de
functie automatisch weer ingeschakeld.
Dit lampje gaat uit als de functie wordt
uitgeschakeld.
Pauze
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
►
Schakel de koplampen handmatig
tussen dimlicht en grootlicht om de functie te
onderbreken.
Als de controlelampjes "AUT
O" en "Dimlicht"
branden, schakelt het systeem over op het
grootlicht.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Grootlicht"
branden, schakelt het systeem over op het
dimlicht.
►
U kunt de functie weer inschakelen door weer
handmatig tussen het dimlicht en grootlicht te
schakelen.
84
Verlichting en zicht
Statische bochtverlichting
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld,
zorgt deze functie ervoor dat de binnenkant van
de bocht met leds wordt verlicht.
De snelheid van de auto moet lager zijn dan
90 km/h.
Deze functie is alleen beschikbaar bij koplampen
met "Full LED"-technologie.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu
Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Inschakelen / uitschakelen
Deze functie wordt geactiveerd vanaf een
bepaalde stuuruitslag.
De verlichting werkt in de volgende gevallen niet:
–
bij een geringe stuuruitslag.
–
bij snelheden boven 90
km/h,
–
als de achteruit is ingeschakeld.
Night Vision
Het systeem identificeert en signaleert de
aanwezigheid van voetgangers en dieren in het
gezichtsveld van de bestuurder, bij zeer weinig
licht, met behulp van een infraroodcamera aan
de voorkant van de auto.
Selecteer de weergavemodus "Night Vision",
zodat het beeld van de infraroodcamera constant
op het instrumentenpaneel wordt weergegeven.
Wanneer er aan de voorwaarden wordt voldaan,
wordt er een waarschuwing gegeven bij een
kans op een aanrijding.
De permanente weergave verdwijnt nadat het
contract wordt afgezet of als er niet aan de
voorwaarden wordt voldaan.
Night Vision is een rijhulpsysteem voor
de bestuurder, maar hij of zij moet altijd
goed op het verkeer blijven letten.
Onder sommige omstandigheden zijn de
temperatuurcontrasten onvoldoende en kan
het systeem niet alle gevaren detecteren of,
omgekeerd, onjuiste waarschuwingen geven
(bijvoorbeeld door warme motoren van langs
de weg geparkeerde vrachtwagens).
Inschakelen/uitschakelen
Dit kan worden ingesteld via het menu
Rijverlichting/Auto van het touchscreen.
Werkingsvoorwaarden
– Bij draaiende motor en in de Stop-stand van
het Stop & Start-systeem.
–
Bij weinig licht met naar behoren werkend
dimlicht ingeschakeld.
–
T
emperatuur tussen -30 °C en +28 °C.
–
Snelheid lager dan 160
km/u.
–
Detectie van dieren groter dan 0,5 meter
.
Werking
Als de functie is geselecteerd, maar het display op het instrumentenpaneel en de
waarschuwingen zijn niet beschikbaar (functie
"Nachtzicht” actief), gaat het verklikkerlampje
grijs branden.
Als aan alle werkingsvoorwaarden is voldaan, gaat het verklikkerlampje groen
branden: de weergave op het
instrumentenpaneel (indien de functie
"Nachtzicht" is geselecteerd) en de activering
van waarschuwingen zijn beschikbaar.
Als aan bepaalde werkingsvoorwaarden (snelheid of temperatuur) niet wordt
voldaan, gaat het verklikkerlampje oranje
branden: alleen de weergave op het