16
Instrumentenpaneel
geluidssignaal en een melding die aangeeft dat de
motor niet kan worden gestart.
De startonderbreker voorkomt dat de motor weer start
(de toegestane rijlimiet is overschreden na bevestiging
van een storing van het emissieregelsysteem).
Start de motor en zie (2).
Automatische functies uitgeschakeld
(elektrische parkeerrem)
Brandt permanent.De functies "automatisch aantrekken" (bij het
afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" (bij
het wegrijden) zijn uitgeschakeld.
Als automatisch aantrekken / vrijzetten niet meer
mogelijk is:
►
Start de motor
.
►
Gebruik de hendel om de elektrische parkeerrem
aan te trekken.
►
Laat het rempedaal volledig los.
►
Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de richting
voor het vrijzetten.
►
Laat de hendel of lus los.
►
T
rap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
►
T
rek de hendel 2 seconden in de richting voor het
aantrekken.
►
Laat de hendel en het rempedaal los.
Storing (met elektrische parkeerrem)Permanent, in combinatie met de melding "Storing parkeerrem".
De auto kan niet stil blijven staan terwijl de motor draait.
Als de parkeerrem niet handmatig kan worden in- en
uitgeschakeld, dan is de hendel van de elektrische
parkeerrem defect. De automatische functies moeten te allen tijde worden
gebruikt: ze worden automatisch weer geactiveerd bij
een storing in de hendel.
Zie (2).
Permanent, in combinatie met
de melding "Storing
parkeerrem".
De elektrische parkeerrem is defect; de handmatige en
elektrische bediening werken mogelijk niet meer.
Om de auto bij stilstand op zijn plaats te houden:
►
T
rek aan de elektrische parkeerrem en houd
deze 7 tot 15 seconden aangetrokken, totdat het
controlelampje op het instrumentenpaneel gaat
branden.
Als deze procedure niet werkt, beveilig uw auto dan op
de volgende wijze tegen wegrollen:
►
Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
►
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
►
Bij auto's met een automatische transmissie of
selectiehendel (elektrisch): selecteer P en plaats het
meegeleverde wielblok tegen een van de wielen.
Zie (2).
Collision Risk Alert/Active Safety BrakeBrandt permanent, in combinatie met de weergave van een melding.
Het systeem is via het touchscreen uitgeschakeld
(menu Rijverlichting/ Auto).
Knippert.
Het systeem activeert en remt de auto kort af
om de snelheid te verlagen.
Raadpleeg de rubriek Rijden voor meer informatie.
Permanent, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Brandt permanent. Er is een storing in het systeem.
Als deze waarschuwingslampjes gaan branden nadat
de motor is uitgeschakeld en opnieuw is gestart, zie (3).
Antiblokkeersysteem (ABS)Brandt permanent. Een storing in het antiblokkeersysteem.
De auto kan normaal remmen.
Rijd voorzichtig met matige snelheid en zie (3).
StuurbekrachtigingPermanent. Er is een storing in de stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig met matige snelheid en zie (3).
Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) /
antispinregeling (ASR)
Permanent. De functie is uitgeschakeld.
De functie DSC/ASR wordt automatisch weer
ingeschakeld als de motor opnieuw wordt gestart en
vanaf een snelheid van ongeveer 50 km/h.
Bij een snelheid lager dan 50 km/h kan het handmatig
weer worden ingeschakeld.
Knippert. De regeling van het DSC- / ASR-systeem wordt
ingeschakeld bij minder grip of afwijken van de rijbaan.
Brandt permanent. Een storing in het DSC- / ASR-systeem.
Zie (3).
68
Veiligheid
Bovendien verbetert dit systeem de koersstabiliteit van
de auto.
Als er een verschil is tussen de koers van de auto
en de door de bestuurder gewenste koers, grijpt de
dynamische stabiliteitsregeling automatisch in op het
motorkoppel en remt een of meerdere wielen af zodat
de auto weer de juiste koers volgt, in zoverre dit binnen
de natuurkundige wetten mogelijk is.
Deze systemen worden automatisch geactiveerd zodra
de motor wordt gestart.
Deze systemen worden geactiveerd bij een probleem met de grip of de koers van de auto
(het waarschuwingslampje knippert op het
instrumentenpaneel).
Uitschakelen/weer inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto bijvoorbeeld
vastzit in modder of sneeuw, of in mulle grond) kan het
nuttig zijn om het ASR-systeem uit te schakelen, zodat
de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer voldoende
grip is.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu Rijverlichting/
Auto van het touchscreen.
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er wordt een melding
weergegeven om het uitschakelen te bevestigen.
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld telkens als het contact wordt aangezet
of als er een snelheid van meer dan 50 km/h wordt
bereikt.
Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT- netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de
aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te
laten controleren en eventueel configureren. In een
meertalig land kunt u het systeem laten
configureren in de officiële landstaal van uw
voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de kwaliteit van
telematicadiensten voor klanten, behoudt de
fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig
moment het telematicasysteem in de auto te
wijzigen.
Indien uw auto is uitgerust met de Peugeot Connect Packs met het Pack SOS &
Assistance, beschikt u via uw persoonlijke pagina
op de landelijke website over aanvullende diensten.
Raadpleeg de algemene voorwaarden van deze
diensten voor informatie over het Pack SOS &
Assistance.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat de
volgende systemen:
–
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD).
–
Noodremassistentie (BAS).
– Antispinregeling (ASR).
– Dynamische stabiliteitsregeling (DSC).
–
Aanhangerstabiliteitscontrole (TSM).
Antiblokkeersysteem (ABS)/elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het
weggedrag van de auto tijdens het remmen en zorgen
ervoor dat u de auto beter onder controle hebt in
bochten, vooral op slechte of natte wegen.
Het ABS voorkomt dat de wielen bij een noodstop
blokkeren.
De elektronische remdrukregelaar (EBD) regelt de
remdruk op elk afzonderlijk wiel.
►
W
anneer er in een noodgeval moet worden
geremd, trap het pedaal dan stevig in en houd die
druk vast.
Als het ABS ingrijpt, kunt u trillingen in het rempedaal voelen; dit is normaal.
Als dit lampje blijft branden, duidt dit op een storing in het ABS.
De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig en met
een matige snelheid.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS gaat
branden, in combinatie met een melding en een
geluidssignaal, dan is er een storing in de EBD.
Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats
en zet het contact af.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de wielen (banden en velgen) moeten worden vervangen, zorg er dan voor
dat er wielen worden gemonteerd die voor uw auto
zijn goedgekeurd.
Na een aanrijding Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal
snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde
bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit
van het remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR) / Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
De antispinregeling (of tractieregeling) optimaliseert
de tractie door het motorkoppel te regelen en de
remmen van de aangedreven wielen te bedienen om te
voorkomen dat een of meerdere wielen gaan spinnen.
92
Rijden
► Gebruik de hendel om de parkeerrem aan te
trekken als deze is vrijgezet.
► Laat het rempedaal volledig los.
► Houd de hendel 10 tot maximaal 15 seconden
ingedrukt in de richting voor het vrijzetten.
► Laat de hendel los.
► Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
► Trek de hendel 2 seconden in de richting voor het
aantrekken.
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden om te bevestigen dat de
automatische functies zijn uitgeschakeld.
► Laat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen handmatig
met behulp van de hendel worden aangetrokken en
vrijgezet.
► Herhaal deze procedure voor het inschakelen van
de automatische werking (bevestigd door het doven
van het controlelampje op het instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Als de auto niet goed afremt met het rempedaal of
in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld als
de bestuurder onwel wordt of bij het geven van rijles
(indien toegestaan)) kan de auto worden afgeremd
door aan de hendel van de elektrische parkeerrem
te trekken. De auto blijft afremmen zolang de hendel
omhoog wordt getrokken; het afremmen stopt zodra de
hendel wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat de auto
stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is.
Als het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de parkeerrem niet vrijgezet en wordt er een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:
► T rek kort aan de hendel.
Het controlelampje van de hendel gaat knipperen om
het verzoek te bevestigen.
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor draait en het
bestuurdersportier is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
►
T
rap het koppelingspedaal volledig in en schakel de
eerste versnelling of de achteruitversnelling in.
►
Geef gas en laat het koppelingspedaal opkomen.
Bij een automatische transmissie
►
T
rap het rempedaal in.
►
Selecteer stand
D, M of R .
►
Laat het rempedaal los en geef gas.
Met een keuzeschakelaar
►
T
rap het rempedaal in.
►
Selecteer stand
D, B of
R.
►
Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de parkeerrem bij een auto met een automatische transmissie of een
keuzeschakelaar voor de transmissie (elektrische
auto) niet automatisch wordt vrijgezet, controleer
dan of de voorportieren goed zijn gesloten.
Als de auto stilstaat met draaiende motor, trap dan niet onnodig het gaspedaal in. De
parkeerrem kan dan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem
automatisch aangetrokken als u de motor afzet.
De parkeerrem wordt niet automatisch aangetrokken als de auto afslaat of de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem wordt
ingeschakeld.
In de automatische stand kan de parkeerrem op elk moment handmatig met de hendel
worden aangetrokken of vrijgezet.
Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn plaats
houden
Trek kort aan de hendel om de auto met draaiende
motor op zijn plaats te houden.
De auto parkeren met vrijgezette
parkeerrem
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij u af om de parkeerrem aan te trekken.
Voorkom dat de auto wegrolt door de
versnellingsbak in een versnelling te zetten of
wielblokken tegen een van de wielen te plaatsen.
Bij een auto met een automatische transmissie of een keuzeschakelaar van de transmissie
(elektrische auto) wordt stand P automatisch
geselecteerd als het contact wordt afgezet. De
wielen zijn dan geblokkeerd.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
de vrijloop.
Bij een automatische transmissie of een selectiehendel (elektrisch): als u het
bestuurdersportier opent terwijl stand N is
ingeschakeld, dan klinkt er een geluidssignaal en
wordt stand P ingeschakeld. Het geluidssignaal
stopt wanneer het bestuurdersportier is gesloten.
Automatische werking uitschakelen
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld bij zeer
koud weer, bij het trekken van een aanhanger of bij
slepen, moet de automatische werking van het systeem
worden uitgeschakeld.
►
Start de motor
.
93
Rijden
6► Gebruik de hendel om de parkeerrem aan te
trekken als deze is vrijgezet.
►
Laat het rempedaal volledig los.
►
Houd de hendel 10 tot maximaal 15 seconden
ingedrukt in de richting voor het vrijzetten.
►
Laat de hendel los.
►
T
rap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
►
T
rek de hendel 2 seconden in de richting voor het
aantrekken.
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden om te bevestigen dat de
automatische functies zijn uitgeschakeld.
►
Laat de hendel en het rempedaal los.
V
anaf dit moment kan de parkeerrem alleen handmatig
met behulp van de hendel worden aangetrokken en
vrijgezet.
►
Herhaal deze procedure voor het inschakelen van
de automatische werking (bevestigd door het doven
van het controlelampje op het instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Als de auto niet goed afremt met het rempedaal of
in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld als
de bestuurder onwel wordt of bij het geven van rijles
(indien toegestaan)) kan de auto worden afgeremd
door aan de hendel van de elektrische parkeerrem
te trekken. De auto blijft afremmen zolang de hendel
omhoog wordt getrokken; het afremmen stopt zodra de
hendel wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat de auto
stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is.
Bij een storing in het systeem van de noodremfunctie
verschijnt de melding "Parkeerrem defect" op het
instrumentenpaneel.
Bij een storing in de ABS- en DSC-systemen, aangegeven door het
branden van een of beide waarschuwingslampjes op
het instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de auto
niet meer worden gegarandeerd.
►
Zorg in dit geval ervoor dat de auto stabiel blijft door
de hendel van de elektrische parkeerrem herhaaldelijk
aan te trekken en los te laten totdat de auto volledig tot
stilstand is gekomen.
Handgeschakelde
5-versnellingsbak
Inschakelen van de
achteruitversnelling
► Trap het koppelingspedaal volledig in.
► Beweeg de versnellingspook helemaal naar rechts
en vervolgens naar achteren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken:
–
Zet de versnellingspook altijd in de neutraalstand.
–
T
rap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e of de 6e
versnelling
► Beweeg de selectiehendel zo ver mogelijk naar
rechts om de 5e of de 6e versnelling in te schakelen.
Wanneer u dit niet doet, dan kan de versnellingsbak permanent beschadigd raken
(per ongeluk schakelen naar de 3
e of 4e versnelling).
106
Rijden
op nat wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle
overgangen tussen schaduw en licht) kunnen ook
de detectieprestaties negatief beïnvloeden.
PEUGEOT Wanneer de voorruit wordt vervangen,
neem dan contact op met een dealer of
gekwalificeerde werkplaats om de camera opnieuw
te laten kalibreren; de werking van de bijbehorende
rijhulpsystemen kan anders worden verstoord.
Overige camera’sDe beelden van de camera('s) op het
touchscreen of het instrumentenpaneel kunnen door
het terrein worden vervormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones, bij zonnig
weer of bij onvoldoende omgevingslicht kan het
beeld donkerder en minder contrastrijk zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in
werkelijkheid zijn.
Sensoren De werking van de sensoren en de
bijbehorende functies kan worden verstoord door
omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld luidruchtige
voertuigen en machines (zoals vrachtwagens of
drilboren), door de ophoping van sneeuw of dode
bladeren op de weg, of bij beschadigde bumpers
en spiegels.
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft
een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de
sensoren mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van
de auto kan de sensorinstellingen verstoren, wat
niet altijd door het systeem wordt vastgesteld: de
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die te laag
(trottoirbanden, drempels) of te dun (bomen, palen,
draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden
gedetecteerd, worden mogelijk niet meer
gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het
detectiebereik van de sensoren bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven
absorberen: hierdoor worden voetgangers mogelijk
niet gedetecteerd.
Onderhoud Reinig de bumpers, de spiegels en het
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd het uiteinde van de hogedrukspuit tijdens het
wassen van de auto op minimaal 30
cm van de
radar, sensoren en camera's.
Matten Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de bediening
van de snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar
hinderen.
Voorkomt dat de pedalen blijven hangen:
–
Controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.
–
Leg nooit meerdere matten boven op elkaar
.
SnelheidseenhedenAls u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph of km/h),
overeenkomt met de in het land geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande auto de door
het instrumentenpaneel gebruikte eenheid van
snelheid zodat deze overeenkomt met de ter
plaatse geldende eenheid.
Neem bij twijfel contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Verkeersbordherkenning
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Dit systeem geeft de ter plaatse geldende
maximumsnelheid weer op het instrumentenpaneel met
behulp van:
–
Door de camera gedetecteerde verkeersborden met
een snelheidslimiet.
–
Informatie over snelheidslimieten uit de
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
128
Rijden
Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk
geval elke 2 uur.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden ingesteld via het menu Rijverlichting / Auto van het
touchscreen.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Driver Attention Warning
Het systeem geeft een waarschuwing zodra het detecteert dat de bestuurder langer dan twee
uur heeft gereden met een snelheid van meer dan
70 km/h zonder dat hij / zij een pauze heeft genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die de
bestuurder adviseert een pauze te nemen en een
geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt de
waarschuwing elk uur herhaald tot de auto wordt
stilgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
– De auto staat langer dan 15 minuten stil met
draaiende motor.
– Het contact is enkele minuten afgezet geweest.
– De veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Active Safety Brake
Deze functie wordt ook wel het automatische
noodremsysteem genoemd en het treedt in werking
wanneer de bestuurder na de waarschuwingen niet
snel genoeg reageert en niet remt.
Het systeem is bedoeld om de snelheid van de
aanrijding te beperken of de aanrijding te voorkomen
wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
–
Bij
lagere snelheid in stedelijke gebieden, wanneer
er een stilstaand voertuig, voetganger of fietser wordt
gedetecteerd.
– De rijsnelheid ligt tussen 10 en 85 km/h (uitvoeringen
met uitsluitend een camera) of 140 km/h (uitvoeringen
met camera en radar) wanneer een rijdend voertuig
wordt gedetecteerd.
Dit waarschuwingslampje knippert (gedurende ongeveer 10 seconden) zodra de functie de
remmen van de auto bedient.
Bij een auto met een automatische transmissie of
keuzeschakelaar van de transmissie begint de auto
weer te rijden nadat deze door het automatische
noodremsysteem tot stilstand is gebracht. Houd het
rempedaal ingetrapt als u dit wilt voorkomen.
Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak
kan de motor afslaan als de auto door het automatische
noodremsysteem tot stilstand wordt gebracht.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de controle over de auto overnemen door een
ferme stuurbeweging te maken en / of het
gaspedaal stevig in te trappen.
Het rempedaal kan iets trillen als deze functie actief is.
Als de auto volledig tot stilstand is gekomen,
blijven de remmen automatisch 1 tot 2 seconden
geactiveerd.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als deze waarschuwingslampjes gaan branden nadat de motor is afgezet en
weer gestart, neem dan contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats
om het systeem te laten controleren.
Deze waarschuwingslampjes gaan op het instrumentenpaneel branden om
aan te geven dat de bestuurder en / of de
voorpassagier de veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt (afhankelijk van de uitvoering). Het
automatische remsysteem is uitgeschakeld totdat de
veiligheidsgordels zijn vastgemaakt.
Systeem voor detecteren van
onoplettendheid
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
De functie omvat het systeem "Driver Attention
Warning" en het systeem "Driver Attention Warning via
camera".
Deze systemen zijn absoluut niet bedoeld om de bestuurder wakker te houden of te
voorkomen dat de bestuurder achter het stuur in
slaap valt.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto aan de kant te zetten als hij
/ zij vermoeid is.
150
Praktische informatie
A. Vergrendelde stand (groene markeringen staan tegenover elkaar); de draaiknop maakt contact met
de kogel (geen speling).
B. Ontgrendelde stand (rode markering staat tegenover groene markering); de draaiknop maakt
geen contact met de kogel (speling van ongeveer
5
mm).
Bevestig het bijgevoegde label op een goed zichtbare plaats, in de buurt van de steun of in
de bagageruimte.
De bedrading van dit systeem is niet geschikt voor gebruik met aanhangers met
ledverlichting.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over veilig gebruik van de trekhaak.
Vóór elk gebruikControleer of de kogel goed is vergrendeld.
Doe dit door het volgende te controleren:
–
het groene merkteken van de draaiknop valt
samen met het groene merkteken van de kogel;
–
de draaiknop maakt contact met de kogel (stand
A );
–
het slot is vergrendeld en de sleutel is verwijderd;
de draaiknop kan niet meer worden bediend;
–
de kogel mag absoluut niet in de
bevestigingssteun kunnen bewegen: duw en trek
eraan om dit te controleren.
Als de kogel niet is vergrendeld, kan de aanhanger
loskomen. Kans op een ongeval!
Tijdens het gebruik Ontgrendel nooit het systeem terwijl een
aanhanger is aangekoppeld of een bagageplateau
op de trekhaakkogel is gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare
treingewicht van de auto.
Neem altijd de maximaal toegestane belasting
op de trekhaak in acht; als deze belasting wordt
overschreden, kan de trekhaak losraken van de
auto - kans op een ongeval!
Controleer voordat u gaat rijden de afstelling van de
koplampen en controleer of de verlichting van de
aanhanger correct functioneert.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de hoogteverstelling van de
koplampen.
Na het gebruik Wanneer u zonder aanhanger of
bagageplateau rijdt, verwijder dan de trekhaakkogel
en plaats de beschermdop op de steun, zodat de
kentekenplaat en/of de verlichting goed zichtbaar
zijn.
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon blijven.
Voordat de auto met een hogedrukreiniger wordt
schoongemaakt, moet de kogel worden verwijderd en
moet de beschermdop op de steun zijn aangebracht.
Werkzaamheden aan de trekhaak Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Monteren van de kogel
► Verwijder onder de achterbumper de beschermdop
( 2 ) van de steun (1 ).
►
Steek het uiteinde van de trekhaakkogel (
5) in de
steun (1 ) en beweeg deze omhoog; de kogel wordt
automatisch vergrendeld.
239
Trefwoordenregister
3D digitaal instrumentenpaneel 10
12V-accu
154, 159, 176, 176–178
A
Aanhanger 69, 148
Aanhangergewichten
182–183, 185
Aanraakgevoelige leeslampjes
54–55
Aansluiting 12 V
52
ABS
68
Accessoires
65
Accu laden
177–178
Achterbank
45
Achterlichten
174
Achterruitverwarming
51
Achteruitrijcamera
106, 131–132
Achteruitrijlicht
175
Actieradius AdBlue®
20, 158
Active Safety Brake
126, 128
Adaptieve cruise control met Stop-functie
108–109
Adaptieve snelheidsregelaar
113–114
AdBlue®
20, 160
AdBlue® bijvullen
162
AdBlue®-reservoir
162
Afmetingen
187
Afstandsbediening
30–33, 35
Afstellen van de koplamphoogte
59
Afzetten van de motor
87, 89
Airbags
72–74, 76
Airbags vóór
73–74, 76
Airconditioning
47, 49–50
Airconditioning (handbediend)
47
Alarmknipperlichten 65, 165
Alarmsysteem
38–39
Algemeen menu
27
Allesdragers
152
Android Auto verbinding
205, 223
Antiblokkeersysteem (ABS)
68
Antidiefstalsysteem/Startblokkering
31
Antispinregeling (ASR) ~ Antislipregeling
68–69
Apple®-speler
192, 204, 227
Apple CarPlay verbinding
205, 222
Apps
223
Audiokabel
227
Automatische airconditioning ~ Airconditioning,
automatische
48, 50
Automatische ruitenwissers
64
Automatische transmissie ~ Versnellingsbak,
automatische
94, 96–98, 101, 159, 177
Automatisch inschakelen verlichting
59
Automatisch noodremsysteem
126, 128
AUX-aansluiting
192, 204, 227
B
Bagageafdekking 56
Bagageruimte
37, 56
Banden
160, 187
Banden oppompen
160, 187
Bandenreparatieset
166
Bandenspanning
160, 167, 169, 187
Bandenspanningscontrole (met set)
167, 169
Bandenspanning te laag (detectie)
104
Batterij afstandsbediening ~ Afstandsbediening,
batterij
35–36
Batterij afstandsbediening vervangen ~
Afstandsbediening, batterij vervangen
35
Bediening autoradio aan stuurkolom ~ Autoradio,
bedieningen aan stuurkolom
188–189, 199, 212
Beladen
152
Benzinemotor
156, 183
Bijvullen AdBlue®
158, 162
Binnenspiegel
44
BlueHDi
20, 158, 165
Bluetooth (handsfree set)
193–194, 206, 228–229
Bluetooth (telefoon)
193–194, 206–207, 228–229
Bluetooth-verbinding
193–194, 206–207,
223–224, 228–229
Boordcomputer
24–25
Boordgereedschap
56, 165–167
Brandstof
7, 138
Brandstofadditief
159
Brandstofniveaumeter
138
Brandstoftank
138–139
Brandstof tanken
138–139
Brandstoftank leeg (diesel)
165
Brandstofverbruik
7
Brandstofvuldop ~ Brandstoftankdop
138
Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep
138–139
Buitenspiegels
43–44, 51, 124
Buitenverlichting
60
C
Carrosserie 164