Uconnect™-systeem kunt uitschakelen wan-
neer u een privégesprek wilt voeren.
De Uconnect™ Phone wordt aangestuurd via
het BluetoothHandsfree Profiel van uw mo-
biele telefoon. De Uconnect™ Phone is voor-
zien van Bluetooth-technologie, de wereld-
wijde standaard waarmee verschillende
elektronische toestellen zonder draden of
dockstation aan elkaar kunnen worden gekop-
peld. De Uconnect™ Phone werkt dan ook
ongeacht de plaats waar uw mobiele telefoon
zich bevindt (handtas, zak of aktetas), op voor-
waarde dat uw telefoon is ingeschakeld en aan
de Uconnect™ Phone van de auto is gekop-
peld. Met de Uconnect™ Phone kunnen maxi-
maal zeven mobiele telefoons op het systeem
worden aangesloten. Met de Uconnect™
Phone kan slechts één aangesloten (of gekop-
pelde) mobiele telefoon tegelijk worden ge-
bruikt. De Uconnect™ Phone is verkrijgbaar in
de talen Engels, Nederlands, Frans, Duits, Ita-
liaans of Spaans (zoals aanwezig).WAARSCHUWING!
Elk systeem waarmee u mondeling opdrach-
ten geeft mag alleen gebruikt worden als de
rij-omstandigheden veilig zijn en in overeen-
stemming met plaatselijke wetgeving en tele-
foongebruik. Alle aandacht moet gericht blij-
ven op de weg vooruit. Als u dit niet doet, kan
een botsing met ernstig of dodelijk letsel ont-
staan.
Toets voor Uconnect™Phone
De twee toetsen (de toets voor
Uconnect™Phone
en de toets
voor gesproken opdrachten
) waarmee u toegang hebt
tot het systeem, bevinden zich bij
de bedieningselementen op de radio of op het
stuurwiel (indien aanwezig). Wanneer u op de
toets drukt, hoort u het woord Uconnecten
vervolgens een pieptoon. De pieptoon is het
teken dat u een opdracht moet geven.Toets voor gesproken opdrachten
De plaats van de toets kan afhan-
kelijk van de radio verschillen. De
afzonderlijke toetsen worden be-
schreven in het hoofdstukBedie-
ning.
De Uconnect™ Phone kan worden gebruikt in
combinatie met mobiele telefoons met
BluetoothHandsfree Profiel. Het is mogelijk
dat sommige telefoons niet alle functies van de
Uconnect™ Phone ondersteunen. Raadpleeg
de leverancier van uw mobiele telefoon of de
telefoonfabrikant voor nadere bijzonderheden.
De Uconnect™ Phone is volledig geïntegreerd
in het audiosysteem van de auto. De geluids-
sterkte van de Uconnect™ Phone kan worden
ingesteld met de volumeregelaar van de radio
of, indien aanwezig, via de radiotoetsen op het
stuurwiel.
Het display van de radio wordt gebruikt voor
visuele meldingen van de Uconnect™ Phone,
zoalsCELL(GSM) of Beller-ID bij bepaalde
radio’s.
67
•U krijgt een prompt om de naam van de
gewenste persoon in te spreken.
•Na de promptGereeden de daaropvol-
gende pieptoon zegt u de naam van de
persoon die u wilt bellen. U kunt bijvoorbeeld
Jan Jansenzeggen, waarbij Jan Jansen
een eerder opgeslagen naam is in het
Uconnect™ Phoneboek of in het gedown-
loade telefoonboek. RaadpleegNamen toe-
voegen aan uw Uconnect™ Phoneboekom
te leren hoe u een naam opslaat in het
telefoonboek.
•De Uconnect™ Phone bevestigt de naam en
kiest vervolgens het bijbehorende telefoon-
nummer, dat bij sommige radio’s mogelijk
ook op het display wordt weergegeven.
Namen toevoegen aan uw Uconnect™
Phoneboek
OPMERKING:
Het is niet raadzaam namen aan het
Uconnect™ Phoneboek toe te voegen terwijl
de auto rijdt.
•Druk op de
toets om te beginnen.•Na de promptGereeden de daaropvol-
gende pieptoon zegt uTelefoonboek
nieuwe invoer.
•Na de prompt zegt u de naam van de nieuwe
invoer. Het is raadzaam lange, niet-afgekorte
namen te gebruiken, omdat hierdoor de
spraakherkenning wordt vergemakkelijkt.
Zeg bijvoorbeeldRobert SmitofRobertin
plaats vanRob.
•Na de prompt voert u de aanduiding van het
nummer in (bijvoorbeeldThuis,Werk,
GSMofOverig). Op die manier kunt u
meerdere nummers voor elke persoon in het
telefoonboek opslaan, indien gewenst.
•Na de prompt spreekt u het telefoonnummer
in dat u aan het telefoonboek wilt toevoegen
.
Nadat u een naam of nummer aan het telefoon-
boek heeft toegevoegd, heeft u de mogelijk-
heid om hier nog meer telefoonnummers aan
toe te voegen of naar het hoofdmenu terug te
keren.
De Uconnect™ Phone biedt u de mogelijkheid
maximaal 32 namen aan het telefoonboek toete voegen, waarbij aan iedere naam maximaal
vier telefoonnummers en aanduidingen kunnen
worden gekoppeld. Elke taal bevat een apart
telefoonboek met 32 namen dat alleen in die
taal toegankelijk is. Bovendien downloadt de
Uconnect™Phone automatisch het telefoon-
boek van uw mobiele telefoon, indien dit aan-
wezig is en de mobiele telefoon deze functie
ondersteunt.
Telefoonboek downloaden – telefoonboek
van mobiele telefoon automatisch
overbrengen
De Uconnect™ Phone downloadt automatisch
de namen (in tekstvorm) en telefoonnummers
uit het telefoonboek van uw mobiele telefoon,
indien deze aanwezig zijn en de mobiele tele-
foon deze functie ondersteunt. Deze functie is
mogelijk met bepaalde mobiele telefoons met
Bluetooth, die PBAP (Phone Book Access
Profile) ondersteunen. Raadpleeg de
Uconnect™-website voor een overzicht van de
compatibele telefoons.
•Als u een naam uit het gedownloade tele-
foonboek (of uit het Uconnect™ Phoneboek)
wilt bellen, volgt u de procedure in het ge-
deelteBellen door een naam te zeggen.
70
te gebruiken kiest u het nummer dat u wilt
bellen en drukt u vervolgens op detoets
en zegtZenden. Het systeem geeft u een
prompt voor de naam of het nummer en u zegt
de naam uit het telefoonboek die u wilt zenden.
De Uconnect™ Phone zal vervolgens het tele-
foonnummer dat aan deze naam is gekoppeld,
via de telefoon verzenden als tonen.
OPMERKING:
•Het is mogelijk dat u wegens de netwerk-
configuratie van de mobiele telefoon niet
alle tonen kunt horen, dit is echter nor-
maal.
•Sommige leveranciers van pieper- en
voicemaildiensten hebben een uitscha-
keltijd die te kort is waardoor deze functie
niet bruikbaar is.
Onderbreken – Prompt overschrijven
De toetsSpraakherkenningkan worden ge-
bruikt als u een deel van een prompt wilt
overslaan en de gesproken opdracht onmid-
dellijk wilt geven. Als bijvoorbeeld de prompt
Wilt u een telefoon koppelen, annule,klinkt,
kunt u de toets
indrukken en zeggenEen telefoon koppelenom die optie te selec-
teren zonder dat u naar de rest van de prompt
hoeft te luisteren.
Bevestigingsprompts aan-/uitzetten
Als u de bevestigingsprompts uitschakelt, be-
vestigt het systeem uw keuzen niet meer (de
Uconnect™ Phone zal bijvoorbeeld het tele-
foonnummer niet herhalen voordat u een op-
roep activeert).
•Druk op de
toets om te beginnen.
•Na de promptGereeden de daaropvol-
gende pieptoon zegt u:
“Aanzetten bevestigingsprompts instel-
len”
“Uitzetten bevestigingsprompts instellen”
Indicatielampjes status telefoon en netwerk
De Uconnect™ Phone meldt de status van uw
telefoon en netwerk wanneer u probeert een
oproep tot stand te brengen via Uconnect™,
indien uw mobiele telefoon, de radio en/of een
display van hoge kwaliteit, zoals het instrumen-
tenpaneel, deze functie ondersteunen. De status
wordt aangeduid voor de signaalsterkte van het
netwerk, de status van de telefoonaccu, etc.
Kiezen via de toetsen van de mobiele
telefoon
U kunt via uw mobiele telefoon een nummer
kiezen en tegelijkertijd de Uconnect™ Phone
gebruiken (wanneer u de toetsen van de mo-
biele telefoon gebruikt, moet u echter behoed-
zaam te werk gaan en zorgen dat u de veilig-
heid niet in gevaar brengt). Als u een nummer
kiest via de gekoppelde Bluetoothmobiele
telefoon, wordt het geluid hoorbaar via het
audiosysteem van uw auto. De Uconnect™
Phone werkt op dezelfde wijze als wanneer u
het nummer kiest via een gesproken opdracht.
OPMERKING:
Sommige merken mobiele telefoons verzen-
den de kiestoon niet naar de Uconnect™
Phone om te worden afgespeeld via het
audiosysteem. In dat geval zult u de kies-
toon dus niet horen. In dit geval heeft de
gebruiker ook als het nummer goed ge-
draaid is, wellicht het gevoel dat het gesprek
niet tot stand is gebracht ook al wordt er op
dat moment gebeld. Zodra het gesprek
wordt beantwoord, hoort u de audio.
77
4
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN
KENNEN
•INSTRUMENTENPANEEL..................... 122
•INSTRUMENTENGROEP — BENZINE.............. 123
•INSTRUMENTENPANEEL — DIESEL............... 124
•BESCHRIJVING INSTRUMENTENGROEP............ 125
•KOMPAS EN MINIRITCOMPUTER (CMTC) — INDIEN
AANWEZIG.............................. 133
•Bedieningsknoppen...................... 133
•Kompas/temperatuur display................. 134
•ELEKTRONISCH VOERTUIGINFORMATIECENTRUM (EVIC)
— INDIEN AANWEZIG....................... 136
•IndicatiesysteemMotorolie verversen— indien
aanwezig............................. 138
•Compass/Temperature/Audio
(Kompas/Temperatuur/Audio)................. 138
•Average Fuel Economy
(Gemiddeld brandstofverbruik)................ 139
11 9
Uw voertuig is ook uitgerust met een indicatie-
lampje voor TPMS-storingen dat aangeeft wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het indica-
tielampje voor TPMS-storingen werkt in
combinatie met het bandenspanningsverklik-
kerlampje. Als het systeem een storing be-
merkt, knippert het verklikkerlampje ongeveer
één minuut lang en blijft daarna aanhoudend
verlicht. Zolang er sprake van een defect blijft,
vindt deze reeks handelingen plaats telkens als
het voertuig daarna wordt gestart. Als het fout-
meldingslampje verlicht is, is het mogelijk dat
lage bandenspanning niet wordt gedetecteerd
of gemeld. Storingen van het TPMS kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen op het voertuig waar-
door de juiste werking van het TPMS wordt
verhinderd. Controleer altijd het verklikker-
lampje voor TPMS-storingen nadat één of
meerdere banden of wielen van het voertuig
zijn vervangen om te verzekeren dat de vervan-
gende of alternatieve banden en wielen de
juiste werking van het TPMS niet verhinderen.LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimaliseerd voor de
standaard geleverde banden en wielen.
TPMS-druk en -waarschuwing zijn ingesteld
op de bandenmaat waarmee uw auto is uitge-
rust. Het gebruik van vervangingsonderdelen
van een afwijkend formaat of type kan leiden
tot een onjuiste systeemwerking of sensor-
schade. Wielen van andere makelij kunnen
schade aan de sensors veroorzaken. Gebruik
geen bandenafdichtingsmiddelen of balans-
gewichtjes die u later koopt als het voertuig is
uitgerust met een TPMS omdat dit schade
aan de sensors kan veroorzaken.
23. Display kilometerteller/dagteller
Dit scherm geeft de totale afstand aan die het
voertuig heeft gereden.
Berichten kilometerteller
Bij de juiste omstandigheden verschijnen de
volgende berichten op de kilometerteller:deur................Portier open
Achterklep..........Achterklep open
gASCAP (benzinedop)....Fuel Cap Fault
(fout benzinedop)
CHAngE OIL
(olie verversen)....Olieverversing vereist
OPMERKING:
Als de auto is voorzien van het optionele
voertuiginformatiecentrum (EVIC) in het in-
strumentenpaneel, worden alle waarschu-
wingen zoalsDOOR AJAR(portier open)
enGATE AJAR(achterklep open) alleen
weergegeven op het EVIC-display. Zie voor
meer informatieElektronisch voertuiginfor-
matiecentrum — Indien aanwezig.
gASCAP (benzinedop)
Als het diagnosesysteem van het voertuig con-
stateert dat de brandstofvuldop los zit, niet
goed is vastgedraaid of beschadigd is, ver-
schijnt het bericht “gASCAP” (benzinedop) op
het weergavescherm kilometerteller. Draai de
brandstofvuldop stevig vast en druk op de
terugstelknop TRIP ODOMETER (rittellerknop)
om het bericht uit te schakelen. Als het pro-
130
RESET-toets
Om het weergegeven display terug te stellen,
zet u de contactsleutel in de stand ON; vervol-
gens houdt u de RESET-toets op het stuur
ingedrukt.
De volgende displays kunnen worden terugge-
steld of gewijzigd:
•Kompas/Temperatuur
•Trip A (Rit A)
•Trip B (Rit B)
Ritteller (ODO)
Geeft de afgelegde afstand aan sinds deze
functie het laatst op nul is teruggesteld. Druk
de STEP-toets op het instrumentenpaneel in en
laat weer los om tussen de kilometerteller, Trip
A (rit A) of Trip B (rit B) schakelen.
Trip A (Rit A)
Toont de totale afstand voor Trip A die werd
afgelegd sinds de laatste reset.
Trip B (Rit B)
Toont de totale afstand voor Trip B die werd
afgelegd sinds de laatste reset.Kompas/temperatuur display
OPMERKING:
Als de auto is voorzien van een Chrysler
Uconnect™ GPS-systeem (navigatieradio),
verzorgt het navigatiesysteem de kompas-
richting en zijn de menu’s voor kompasaf-
wijking en kalibratie niet beschikbaar. Het
kompas is zeer nauwkeurig, omdat het werkt
op basis van GPS-signalen en niet op het
magnetisch veld van de aarde.
Kompasafwijking
De kompasafwijking is het verschil tussen het
magnetische noorden en het geografische
noorden. Ter compensatie van de verschillen
moet de kompasafwijking aan de hand van de
zonekaart worden ingesteld voor de zone
waarin de auto wordt gebruikt. Nadat u het
kompas correct hebt ingesteld, worden de ver-
schillen automatisch gecompenseerd, zodat
de nauwkeurigheid van de kompasrichting op-
timaal is.OPMERKING:
•Voor juiste ijking is een vlak wegdek en
een omgeving zonder grote metalen voor-
werpen zoals gebouwen, bruggen, onder-
grondse kabels, spoorrails etc. vereist.
•Magnetische stoffen mogen niet op het
instrumentenpaneel worden gelegd. Daar
bevindt zich de kompassensor.
134
Om de afwijking in te stellen
Start de motor en laat de keuzehendel in de
stand PARK (Parkeren) staan. Houd de RESET
toets op het stuur (ongeveer tien seconden)
ingedrukt tot het cijfer van de huidige afwij-
kingszone wordt weergegeven. Om van zone
te veranderen drukt u de STEP toets in om de
afwijking in kleine stappen te wijzigen. Herhaal
indien nodig tot de gewenste afwijking is be-
reikt.
OPMERKING:
In de fabriek is Zone 8 ingesteld. Tijdens het
programmeren zal de waarde van de zone 15
tot zone 1 doorlopen.
Handmatige kompasijking
Als het kompas zich grillig, onjuist of abnor-
maal lijkt te gedragen, kunt u het kompas ijken.
Controleer voordat u het kompas ijkt of de juiste
zone is geselecteerd.1. Start de motor en laat de keuzehendel in de
stand P (Parkeren) staan.
2. Houd de RESET toets (ongeveer tien secon-
den) ingedrukt tot het cijfer van de huidige
afwijkingszone wordt weergegeven.
3. Laat de RESET toets los en houdt deze
vervolgens nogmaals ongeveer tien seconden
ingedrukt tot de richting wordt weergegeven
waarbij het indicatielampje “CAL” voortdurend
wordt weergegeven.
4. Om de ijking van het kompas te voltooien,
moet u met de auto één of meer complete
cirkels van 360 graden rijden met een snelheid
van minder dan 8 km/h, in een gebied zonder
elektriciteitsleidingen of grote metalen voorwer-
pen, totdat de CAL-indicator uitgaat. Het kom-
pas werkt nu normaal.ELEKTRONISCH
VOERTUIGINFORMATIECENTRUM
(EVIC) — INDIEN AANWEZIG
Het EVIC-systeem kent een interactieve display
voor de bestuurder. Het bevindt zich in de
instrumentengroep. Het EVIC bevat de vol-
gende onderdelen:
•Systeemstatus
•Beeldschermweergaven voor waarschu-
wingsmeldingen
ELEKTRONISCH
VOERTUIGINFORMATIECENTRUM (EVIC)
136
MENU-toets
Druk kort op de MENU-toets om
door de hoofdmenu’s te lopen
(Brandstofverbruik, Waarschuwin-
gen, Timer, Units, Systeem, Per-
soonlijke instellingen) of subme-
nu’s te verlaten.
Toets COMPASS (KOMPAS)
Druk kort op de Compass-toets
om één van de acht windrichtin-
gen en de buitentemperatuur te
weer te geven of om submenu’s te
verlaten.
ToetsSELECTEREN
Druk de toetsSELECTERENen
laat deze weer los voor toegang tot
hoofdmenu’s, submenu’s of per-
soonlijke instellingen in het menu
Instellingen.
ToetsOMLAAG
Druk kort op deOMLAAGtoets
om omlaag te bladeren door de
submenu’s.IndicatiesysteemMotorolie
verversen— indien aanwezig
Olieverversing vereist
Uw voertuig is uitgerust met een oliebeurt-
indicatielampje. De volgende geplande oliever-
versing wordt aangeduid door de melding “Oil
Change Required” (Olie verversen), die onge-
veer vijf seconden lang knippert op het EVIC-
display nadat er een geluidsignaal heeft ge-
klonken. Het indicatiesysteem voor motorolie
verversen is gebaseerd op de duty cycle. Dit
betekent dat de frequentie van het verversen
van de motorolie afhankelijk is van uw persoon-
lijke rijstijl.
Tenzij dit bericht opnieuw wordt ingesteld, ver-
schijnt het iedere keer als u de contactsleutel
inschakelt. Om de melding tijdelijk af te zetten,
drukt u de dagtellerknop op de instrumenten-
groep kort in. Om het oliebeurt-indicatielampje
(na het periodieke onderhoud) opnieuw in te
stellen, volgt u de volgende stappen:
1. Draai de contactsleutel in de ON-stand.Start de motor niet.
2. Trap binnen 10 seconden drie keer lang-
zaam het gaspedaal volledig in.
3. Draai de contactsleutel in de stand OFF/
LOCK.
OPMERKING:
Als het indicatiebericht aangaat wanneer u
de motor start, is het oliebeurt-
indicatielampje niet opnieuw afgesteld. Her-
haal deze procedure zonodig.
Compass/Temperature/Audio
(Kompas/Temperatuur/Audio)
Druk kort op de COMPASS toets om een van de
acht kompasweergaven weer te geven om de
huidige rijrichting, de buitentemperatuur en het
huidige radiostation aan te geven.
Zie voor meer informatie over het kompas de
paragraaf Persoonlijke instellingen (door de
klant te programmeren functies).
138