148
Rijden
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe
met het motortoerental.
►
V
erlaag de snelheid en het motortoerental
zodat er minder warmte wordt gegenereerd.
Let altijd goed op de koelvloeistoftemperatuur.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de
auto een langere remweg. Vermijd langdurig
gebruik van de remmen om te voorkomen dat de
remmen oververhit raken. Dan is het beter om
op de motor af te remmen.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer
last heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
In de afstandsbediening is een chip met
een specifieke code aangebracht. Om te
kunnen starten moet bij het aanzetten van het
contact deze code worden herkend door de
startblokkering. Enkele seconden na het uitschakelen van
het contact vergrendelt dit systeem het
motormanagementsysteem om te voorkomen
dat de motor na een eventuele inbraak in de
auto gestart kan worden.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk.
Starten/afzetten van de
motor
Starten
De parkeerrem moet zijn aangetrokken.
►
Zet bij een
handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand, trap het koppelingspedaal volledig
in en houd het pedaal ingetrapt totdat de motor
start.
►
Zet bij een automatische transmissie de
keuzeschakelaar van de transmissie in stand P
en trap het rempedaal in.
Met de conventionele sleutel/Met de
sleutel met afstandsbediening
1. Stand Stop.
2. Stand Contact AAN.
3. Stand Starten.
►
Steek de sleutel in het contactslot. Het
systeem herkent de code van de startblokkering.
►
Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan
het stuurwiel en de sleutel te draaien.
Onder bepaalde omstandigheden moet u
veel kracht uitoefenen om het stuurwiel
te kunnen draaien (bijvoorbeeld als de auto
met de wielen tegen het trottoir staat).
►
Draai de sleutel in de stand 2
(contact aan)
om de motor te laten voorgloeien.
► Activeer, zodra dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel is gedoofd, de
startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen; geef daarbij
149
Rijden
6geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor is
aangeslagen.
Het lampje gaat niet branden als de
motor al op bedrijfstemperatuur is.Bij
sommige weersomstandigheden wordt
aanbevolen de volgende voorschriften te
volgen:
–
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg zonder de motor veel toeren te
laten draaien.
–
W
acht onder winterse omstandigheden na
het aanzetten van het contact met starten tot
het verklikkerlampje voorgloeien uit is.
–
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperatuur lager dan
-23
°C) de motor gedurende 4 minuten
stationair draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goede werking
en de duurzaamheid van de mechanische
onderdelen van de auto, motor en
versnellingsbak ten goede.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans
op vergiftiging met dodelijke afloop!
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet dan het contact uit.
Wacht een paar seconden alvorens opnieuw
te starten. Als de motor ook na een aantal
pogingen niet aanslaat, probeer dan niet
langer de motor te starten: de startmotor en
de motor zouden beschadigd kunnen raken.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Met Keyless entry and start
► Zorg ervoor dat de afstandsbediening zich in
de auto bevindt, in het detectiegebied.
► Druk op de knop " ST ART/STOP".
Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor start
vrijwel direct.
Het waarschuwingslampje gaat niet
branden als de motor al op
bedrijfstemperatuur is. Bij sommige
weersomstandigheden wordt aanbevolen om
de volgende voorschriften te volgen:
–
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd meteen
weg zonder de motor veel toeren te laten
maken.
–
Als het contact onder winterse
omstandigheden wordt ingeschakeld, blijft
het controlelampje voor voorgloeien langer
branden. Wacht totdat het lampje uit is
voordat u de motor start.
–
Laat de motor
onder extreem koude
omstandigheden (temperatuur lager dan
-23 °C) gedurende 4 minuten stationair
draaien voordat u wegrijdt. Dit zorgt ervoor
dat de mechanische onderdelen van de auto
(motor en versnellingsbak) goed werken en
langer meegaan.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans
op vergiftiging met dodelijke afloop!
Als, bij een auto met dieselmotor, de temperatuur
onder nul is, start de motor alleen wanneer
het waarschuwingslampje voor het
voorgloeien uit is.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden
nadat u op de toets "START/STOP"
hebt gedrukt, moet u het rem- of het
koppelingspedaal ingetrapt houden totdat het
lampje dooft. Druk niet nogmaals op de toets
"START/STOP" voordat de motor draait.
De afstandsbediening van het "Keyless
entry and start"-systeem moet zich
binnen het detectiegebied bevinden.
Verlaat de auto nooit bij draaiende motor
terwijl u de afstandsbediening op zak hebt.
150
Rijden
Als de afstandsbediening zich buiten het
detectiegebied bevindt, wordt er een melding
weergegeven.
Als u dan de motor wilt starten, moet u ervoor
zorgen dat de afstandsbediening zich binnen
het gebied bevindt.
Als er niet aan alle voorwaarden voor het starten wordt voldaan, wordt er een
melding op het instrumentenpaneel
weergegeven. In sommige gevallen moet het
stuurwiel heen en weer worden bewogen
terwijl de toets "START/STOP" wordt
ingedrukt om het stuurslot te ontgrendelen. Er
wordt een melding weergegeven.
Uitschakelen
Met de conventionele sleutel/Met de
sleutel met afstandsbediening
► Beveilig de auto tegen wegrollen.
► Draai de sleutel volledig naar stand 1 (Stop)
en verwijder deze vervolgens uit het contact.
►
Draai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
► Controleer of de parkeerrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Als de
motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de
auto kunnen verliezen.
Verlaat om veiligheidsredenen de auto
nooit, zelfs niet voor een korte tijd,
zonder de afstandsbediening mee te nemen.
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen met het contactslot
veroorzaken.
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het
openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact) van het contactslot blijft staan, zal
het contact na een uur automatisch worden
afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en
vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact)
om het contact weer aan te zetten.
Met Keyless entry and start
► Zet de auto stil.
► Druk op de toets " START/STOP" terwijl de
afstandsbediening zich in het detectiegebied
bevindt.
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet afgezet.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
–
gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen; het
gebruik van deze bevestigingen is verplicht,
–
leg nooit meerdere matten boven op elkaar
.
Bij gebruik van niet door CITROËN
goedgekeurde matten kunnen de bediening
van de pedalen en de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer worden
gehinderd.
De door CITROËN goedgekeurde matten
zijn voorzien van twee bevestigingen onder
de stoel.
Starten/afzetten van de
elektromotor
Starten
De keuzehendel moet in stand P staan.
► Wanneer u een gewone sleutel of de sleutel
met afstandsbediening gebruikt, trap het
rempedaal in en draai de sleutel naar stand 3.
► Wanneer u Keyless entry and start gebruikt,
trap het rempedaal in en druk kort op de toets
"START/STOP".
► Houd uw voet op het rempedaal totdat
het lampje READY gaat branden en u een
geluidssignaal hoort om aan te geven dat u met
de auto kunt gaan rijden.
► Trap het rempedaal in en selecteer stand D
of R.
► Laat het rempedaal los en geef gas.
Bij het starten gaan de lampjes van het
instrumentenpaneel branden, slaat de naald van
de vermogensmeter één keer volledig uit en gaat
dan naar de neutraalstand. De stuurkolom wordt
automatisch ontgrendeld (u kunt een geluid
horen en voelen dat het stuurwiel beweegt).
Afzetten
► Wanneer u een gewone sleutel of sleutel met
afstandsbediening. gebruikt, draai de sleutel
helemaal in stand 1 (Stop).
► Als u Keyless entry and start gebruikt, druk
op de toets "START/STOP".
Controleer voordat u uit de auto stapt of:
– De transmissie in stand P staat.
151
Rijden
6Starten/afzetten van de
elektromotor
Starten
De keuzehendel moet in stand P staan.
► W anneer u een gewone sleutel of de sleutel
met afstandsbediening gebruikt, trap het
rempedaal in en draai de sleutel naar stand 3.
►
W
anneer u Keyless entry and start gebruikt,
trap het rempedaal in en druk kort op de toets
"START/STOP".
►
Houd uw voet op het rempedaal totdat
het lampje READY
gaat branden en u een
geluidssignaal hoort om aan te geven dat u met
de auto kunt gaan rijden.
►
T
rap het rempedaal in en selecteer stand D
of R.
►
Laat het rempedaal los en geef gas.
Bij het starten gaan de lampjes van het
instrumentenpaneel branden, slaat de naald van
de vermogensmeter één keer volledig uit en gaat
dan naar de neutraalstand. De stuurkolom wordt
automatisch ontgrendeld (u kunt een geluid
horen en voelen dat het stuurwiel beweegt).
Afzetten
► Wanneer u een gewone sleutel of sleutel met
afstandsbediening. gebruikt, draai de sleutel
helemaal in stand 1 (Stop).
►
Als u
Keyless entry and start gebruikt, druk
op de toets "START/STOP".
Controleer voordat u uit de auto stapt of:
–
De transmissie in stand P
staat.
– Het lampje READY niet brandt.
De transmissie wordt automatisch in
stand P gezet wanneer de motor wordt
afgezet of wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend.
Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl er niet aan de vereiste
voorwaarden voor het afzetten is voldaan,
hoort u een geluidssignaal en wordt er een
waarschuwingsmelding weergegeven.
Bijzonderheid Keyless entry
and start
Contact inschakelen zonder de motor
te starten
Wanneer de elektronische sleutel van het
"Keyless entry and start"-systeem zich in
de auto bevindt, kunt u op de toets "START/
STOP" drukken zonder een van de pedalen in
te trappen om het contact aan te zetten.
►
Druk nogmaals op deze toets om het contact
af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een
noodsleutellezer waarmee de motor kan
worden gestart als het systeem de sleutel niet
waarneemt in de detectiezone of als de batterij
van de elektronische sleutel leeg is.
► Houd de afstandsbediening tegen de lezer .
► Zet de versnellingspook bij een auto met
een handgeschakelde versnellingsbak
in
de neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
►
Selecteer bij een auto met een
automatische transmissie of
selectiehendel
(elektrisch) stand P en trap
vervolgens het rempedaal in.
►
Druk op de toets "
START/STOP".
De motor wordt gestart.
Afstandsbediening niet herkend
Als de afstandsbediening zich niet meer in het
detectiegebied bevindt, verschijnt er een melding
op het instrumentenpaneel als een portier wordt
gesloten of bij een poging om de motor af te
zetten.
►
Druk ongeveer 3 seconden op de toets
"
START/STOP" om het afzetten van de motor
te bevestigen en neem dan contact op met
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
152
Rijden
Geforceerd afzetten (ook wel
noodprocedure voor afzetten
genoemd)
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden uitgeschakeld (zelfs tijdens
het rijden).
►
Houd daarvoor de toets " ST
ART/STOP"
ongeveer 5 seconden ingedrukt.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
Modus "Key off"
Met de modus "Key off" kunt u de auto
vergrendelen terwijl u de motor laat draaien
als de sleutel of de
Keyless entry and start
-afstandsbediening niet in de auto aanwezig is.
In deze modus blijven elektrische voorzieningen
werken, zodat ze thermisch comfort en veiligheid
kunnen blijven bieden en bepaalde systemen
van de auto kunnen blijven werken.
KEY OFF
► U kunt deze modus in- of uitschakelen door
op deze toets te drukken (het controlelampje
van de toets gaat branden wanneer de modus is
ingeschakeld).
Bij een auto met elektromotor blijft deze
modus ongeveer 10 minuten actief nadat
de auto is vergrendeld.
Handbediende
parkeerrem
Aantrekken
► Trap het rempedaal in en trek de hefboom
van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten.
Vrijzetten (op vlakke
ondergrond)
► Houd het rempedaal ingetrapt, trek de
hefboom van de parkeerrem iets omhoog, druk
de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel
omlaag.
Als tijdens het rijden dit lampje brandt in combinatie met een geluidssignaal en een
melding, geeft dit aan dat de parkeerrem nog
(iets) is aangetrokken.
Stuur bij het parkeren op een helling,
zeker wanneer de auto zwaar is beladen,
de voorwielen in de richting van het trottoir en
trek vervolgens de parkeerrem aan.
Door het rempedaal in te trappen kan de
handbediende parkeerrem gemakkelijker
worden aangetrokken en vrijgezet.
Schakel bij een handgeschakelde
versnellingsbak een versnelling in en zet
het contact uit.
Selecteer bij een automatische
transmissie de stand P en zet vervolgens
het contact uit.
Elektrische parkeerrem
In de automatische stand trekt dit systeem de
parkeerrem aan wanneer de motor wordt afgezet
en zet het de parkeerrem vrij wanneer de auto
wegrijdt.
Altijd met draaiende motor:
► T rek de parkeerrem aan door kort aan de
bedieningshendel te trekken.
►
Zet de parkeerrem vrij door kort tegen de
hendel te duwen terwijl u het rempedaal intrapt.
Standaard is de automatische werking
geactiveerd.
Deze automatische werking kan tijdelijk worden
uitgeschakeld.
Controlelampje
Dit controlelampje gaat branden op zowel
het instrumentenpaneel als de hendel om
te bevestigen dat de parkeerrem is
aangetrokken, in combinatie met de melding
"Parkeerrem aangetrokken ".
Het controlelampje gaat uit om te bevestigen dat
de parkeerrem is vrijgezet, in combinatie met de
melding " Parkeerrem vrijgezet ".
Het controlelampje knippert in reactie op een
verzoek om de parkeerrem handmatig aan te
trekken of vrij te zetten.
Bij een lege accu werkt de elektrische
parkeerrem niet meer.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken
bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak, moet u uit
veiligheidsoverwegingen een versnelling
inschakelen om te voorkomen dat de auto
wegrolt.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken
bij een auto met een automatische
transmissie of een keuzeschakelaar van de
transmissie (elektrische auto), moet u uit
veiligheidsoverwegingen het meegeleverde
wielblok tegen een van de wielen plaatsen om
te voorkomen dat de auto wegrolt.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
154
Rijden
► Trap het koppelingspedaal volledig
in en schakel de eerste versnelling of de
achteruitversnelling in.
►
Geef gas en laat het koppelingspedaal
opkomen.
Bij een automatische transmissie
►
T
rap het rempedaal in.
►
Selecteer stand D
, M of R.
►
Laat het rempedaal los en geef gas.
Met een keuzeschakelaar
►
T
rap het rempedaal in.
►
Selecteer stand
D
, B of R.
►
Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de parkeerrem bij een auto met een automatische transmissie of een
keuzeschakelaar voor de transmissie
(elektrische auto) niet automatisch wordt
vrijgezet, controleer dan of de voorportieren
goed zijn gesloten.
Als de auto stilstaat met draaiende motor, trap dan niet onnodig het gaspedaal in.
De parkeerrem kan dan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de
parkeerrem automatisch aangetrokken als u
de motor afzet.
De parkeerrem wordt niet automatisch
aangetrokken als de auto afslaat of de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem
wordt ingeschakeld.
In de automatische stand kan de
parkeerrem op elk moment handmatig
met de hendel worden aangetrokken of
vrijgezet.
Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn
plaats houden
Trek kort aan de hendel om de auto met
draaiende motor op zijn plaats te houden.
De auto parkeren met vrijgezette
parkeerrem
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij
u af om de parkeerrem aan te trekken.
Voorkom dat de auto wegrolt door de
versnellingsbak in een versnelling te zetten
of wielblokken tegen een van de wielen te
plaatsen.
Bij een auto met een automatische
transmissie of een keuzeschakelaar van
de transmissie (elektrische auto) wordt stand
P automatisch geselecteerd als het contact
wordt afgezet. De wielen zijn dan
geblokkeerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Bij een auto met een automatische
transmissie of een keuzeschakelaar van
de transmissie klinkt er een geluidssignaal als
het bestuurdersportier wordt geopend terwijl
stand N is geselecteerd. Dit stopt als het
bestuurdersportier weer wordt gesloten.
De automatische werking
uitschakelen
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen, moet de automatische
werking van het systeem worden uitgeschakeld.
► Start de motor .
► Gebruik de hendel om de parkeerrem aan te
trekken als deze is vrijgezet.
►
Laat het rempedaal volledig los.
► Houd de hendel 10 tot maximaal 15
seconden in de richting voor het vrijzetten.
► Laat de hendel los.
► Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
► Trek de hendel 2 seconden in de richting voor
het aantrekken.
Dit controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden om te
bevestigen dat de automatische functies zijn
uitgeschakeld.
► Laat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure voor het inschakelen
van de automatische werking (het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat ter bevestiging
uit).
Noodremfunctie
Als de auto niet goed afremt met het rempedaal
of in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld
als de bestuurder onwel wordt of bij het geven
van rijles (indien toegestaan)) kan de auto
worden afgeremd door aan de hendel van de
elektrische parkeerrem te trekken. De auto blijft
afremmen zolang de hendel omhoog wordt
getrokken; het afremmen stopt zodra de hendel
wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat
de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie
actief is.
155
Rijden
6► Houd de hendel 10 tot maximaal 15
seconden in de richting voor het vrijzetten.
►
Laat de hendel los.
►
T
rap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
►
T
rek de hendel 2 seconden in de richting voor
het aantrekken.
Dit controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden om te
bevestigen dat de automatische functies zijn
uitgeschakeld.
►
Laat de hendel en het rempedaal los.
V
anaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure voor het inschakelen
van de automatische werking (het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat ter bevestiging
uit).
Noodremfunctie
Als de auto niet goed afremt met het rempedaal
of in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld
als de bestuurder onwel wordt of bij het geven
van rijles (indien toegestaan)) kan de auto
worden afgeremd door aan de hendel van de
elektrische parkeerrem te trekken. De auto blijft
afremmen zolang de hendel omhoog wordt
getrokken; het afremmen stopt zodra de hendel
wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat
de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie
actief is. Bij een storing in het systeem van
de noodremfunctie verschijnt de
melding "
Parkeerrem defect " op het
instrumentenpaneel.
Bij een storing in de ABS- en
DSC-systemen, aangegeven door
het branden van een of beide
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de
auto niet meer worden gegarandeerd.
►
Zorg in dit geval ervoor dat de auto stabiel
blijft door de hendel van de elektrische
parkeerrem herhaaldelijk aan te trekken en los
te laten totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief als aan de volgende
voorwaarden is voldaan:
–
De auto staat volledig stil met het rempedaal
ingedrukt.
–
Er is aan bepaalde hellingcondities voldaan.
–
Het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat het voertuig niet in de korte
periode dat de Hill Start Assist in werking
is.
Als iemand uit de auto moet stappen terwijl
de motor draait, schakel de parkeerrem
dan handmatig in. Controleer daarna of
het controlelampje van de parkeerrem en
het controlelampje
P
in de hendel van de
elektrische parkeerrem permanent branden.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem
wordt aangetrokken om de auto op zijn plaats
te houden, wordt de werking van de functie
onderbroken.
Wanneer uw auto is uitgerust met een
automatische transmissie en u met een
zwaar beladen auto moet wegrijden op een
steile helling (hellingopwaarts of -afwaarts),
houd dan het rempedaal ingetrapt ,
selecteer de stand D, zet de parkeerrem vrij
en laat vervolgens het rempedaal weer los.
156
Rijden
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
de bestuurder het rempedaal loslaat:
–
Als de eerste versnelling of de neutraalstand
is geselecteerd bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
–
Als stand
D of M is geselecteerd bij een
automatische transmissie.
–
Als stand
D of B is geselecteerd met de
keuzeschakelaar van de transmissie (elektrische
auto).
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als de
bestuurder het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e of de
6
e versnelling
► Beweeg de selectiehendel zo ver mogelijk
naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te
schakelen.
Wanneer u dit niet doet, dan kan de
versnellingsbak permanent beschadigd
raken (per ongeluk schakelen naar de 3
e of 4e
versnelling).
Inschakelen van de
achteruitversnelling
► Trek de ring onder de pookknop omhoog en
beweeg de versnellingshendel eerst naar links
en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in
als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken:
–
zet de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
–
trap het koppelingspedaal in.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motor.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te reduceren.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitvoering van de auto, kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen.
U bent echter niet verplicht om op te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van
het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij bepaalde BlueHDi-dieseluitvoeringen
met handgeschakelde versnellingsbak
kan het systeem u onder bepaalde
rijomstandigheden verzoeken om de
versnellingsbak in de neutraalstand te zetten
(weergave van de letter N op het
instrumentenpaneel), om het tijdelijk afzetten van
de motor mogelijk te maken (STOP-fase van het
Stop & Start-systeem).
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in
de handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl omhoog of omlaag op het
instrumentenpaneel weergegeven. Daarnaast