170
Rijden
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
1. Weergave van de snelheidslimiet
Weergave van de snelheid
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt
ontvangen, geeft het systeem de waarde weer.
De bestuurder kan, als hij dat wil, zijn
snelheid aanpassen op basis van de door
het systeem geleverde gegevens.
Werkingslimieten
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
–
Slecht weer (regen, sneeuw).
–
Luchtvervuiling.
– Trekken van een aanhanger.
– Rijden met een noodreservewiel of
sneeuwkettingen.
–
Rijden met een band die met de
bandenreparatieset is gerepareerd.
–
Beginnende bestuurders.
Het systeem geeft de snelheidslimiet mogelijk
niet weer wanneer binnen een vooraf ingestelde
tijd geen bord met snelheidslimiet wordt
gedetecteerd, en in de volgende gevallen:
–
V
erkeersborden die afgeschermd, beschadigd
of vervormd zijn, of die niet aan de norm
voldoen.
–
V
erouderde of onjuiste kaartgegevens.
De ingestelde snelheid
opslaan
Naast de Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem kan de bestuurder
de weergegeven snelheid als snelheidsinstelling
voor de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
gebruiken met behulp van de toets voor
het opslaan van instellingen voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Zie de betreffende hoofdstukken voor
meer informatie over de
snelheidsbegrenzer, de snelheidsregelaar
of de adaptieve snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar
2. De ingestelde snelheid opslaan
Informatie op het instrumentenpaneel
171
Rijden
6snelheidsbegrenzer, de snelheidsregelaar
of de adaptieve snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar
2. De ingestelde snelheid opslaan
Informatie op het instrumentenpaneel
Head-up display
3. Weergave van de snelheidslimiet.
4. Verzoek om de snelheid op te slaan.
5. Huidige ingestelde snelheid.
De ingestelde snelheid opslaan
► Schakel de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij de detectie van een verkeersbord met
een andere snelheidslimiet geeft het systeem
de waarde aan en knippert " MEM
" enkele
seconden; u kunt deze snelheid vervolgens als
nieuwe snelheid opslaan.
Bij een verschil van minder dan 9 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door
de Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem weergegeven
snelheid wordt het symbool " MEM
" niet
weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
►
Druk
één keer op toets 2 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Er wordt een bericht weergegeven om het
verzoek te bevestigen.
►
Druk toets
2nogmaals in om te bevestigen
en deze snelheid als nieuwe snelheid op te
slaan.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
Snelheidsbegrenzer
Lees de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door
de bestuurder ingestelde snelheid
overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden
is 30
km/h.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
172
Rijden
Zie het betreffende hoofdstuk voor
meer informatie over deze toets
en de adaptieve snelheidsregelaar.
Zie het betreffende hoofdstuk voor
meer informatie over het opslaan
van snelheden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de
snelheidslimietherkenning en in het
bijzonder het opslaan van de weergegeven
snelheidslimiet.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand LIMIT )/OFF (stand 0) 2.
Ingestelde snelheid verlagen
3. Ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsbegrenzer onderbreken/hervatten
met de eerder opgeslagen ingestelde
snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen snelheden met
behulp van de functie Opslaan van snelheden
of
De snelheid gebruiken die
wordt weergegeven door het
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
6. Weergeven en instellen van de opgeslagen
afstand tot de voorligger
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het opslaan van snelheden
of over het Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
6. Snelheidsbegrenzer ingeschakeld/
onderbroken.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (pauze).
►
Als de ingestelde snelheidslimiet (de
recentste in het systeem opgeslagen snelheid)
geschikt is, druk dan op toets
4 om de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
►
Druk nogmaals op toets 4
om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken.
Instellen van de
snelheidslimiet
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen
uitgaande van de huidige snelheid van de auto:
► Druk kort op toets 2 of 3 om de waarde in
stappen van + of - 1 km/h te wijzigen.
► Houd toets 2 of 3 ingedrukt om de waarde in
stappen van + of - 5 km/h te wijzigen.
De snelheidslimiet wijzigen met behulp van
de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
► druk op de toets 5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven.
► Druk op de touchscreen-toets voor de
gewenste snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt de nieuwe ingestelde
snelheidslimiet.
U kunt de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar aanpassen aan
de snelheid die wordt voorgesteld
door het Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel:
► Druk één keer op toets 5; er wordt een
melding weergegeven om het verzoek tot
opslaan te bevestigen.
► Druk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
174
Rijden
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid
U kunt tijdelijk harder rijden dan de
ingestelde snelheid door op het gaspedaal
te drukken (de geprogrammeerde snelheid
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren
naar de ingestelde snelheid (wanneer
deze snelheid weer wordt bereikt, stopt de
weergave van de snelheid met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de
volgende situaties:
–
In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers.
–
In druk verkeer (behalve in combinatie met
de functie Stop & Start).
–
Op bochtige of steile wegen.
–
Op gladde of overstroomde wegen.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Bij rijden op een racecircuit.
–
Op een testbank.
–
Bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen en het hoofdstuk
Snelheidsregelaar - specifieke adviezen:
Met behulp van dit systeem kan de
bestuurder met de ingestelde snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij een auto met een automatische transmissie
moet stand D of minimaal de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij een keuzeschakelaar moet stand
D
of B zijn
geselecteerd.
Bij een auto met het Stop & Start-
systeem blijft de snelheidsregelaar na
het schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF (stand 0)
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid/ingestelde snelheid verlagen
3. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid/ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met eerder opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen
snelheidslimieten met de functie Opslaan van
de snelheden
of
Gebruiken van de snelheid
die wordt voorgesteld door het
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het opslaan van snelheden
of over het Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
6. Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid.
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
175
Rijden
6Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
6. Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid.
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
► Druk op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar in te schakelen en een
snelheid op te slaan als de auto de gewenste
snelheid heeft bereikt; de huidige snelheid van
de auto wordt de opgeslagen als de ingestelde
snelheid.
►
Laat het gaspedaal los.
►
Druk nogmaals op toets 4
om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken.
►
Druk nogmaals op toets 4
om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
De snelheidsregelaar kan ook tijdelijk
worden onderbroken:
–
door het rempedaal in te trappen.
–
door bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak het
koppelingspedaal in te trappen (afhankelijk
van de motor).
–
automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
U kunt de ingestelde snelheid als volgt
aanpassen, uitgaande van de huidige snelheid
van de auto:
►
Druk kort op toets
2 of 3 om de waarde in
stappen van +
of - 1 km/h te wijzigen.
►
Houd toets
2 of 3 ingedrukt om de waarde in
stappen van +
of - 5 km/h te wijzigen.
Wanneer toets 2 of 3 ingedrukt wordt
gehouden, kan de snelheid van de auto
snel veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de
actuele wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onverwacht gaat accelereren of vaart
minderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden en het
touchscreen:
►
druk op de toets
5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven.
►
Druk op de touchscreen-toets voor de
gewenste snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
U kunt de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar aanpassen aan
de snelheid die wordt voorgesteld
door het Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel:
►
Druk één keer op toets
5; er wordt een
melding weergegeven om het verzoek tot
opslaan te bevestigen.
►
Druk nogmaals op toets 5
om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
De snelheid verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
178
Rijden
wordt de melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" kort
weergegeven zolang het niet mogelijk is om
de snelheidsregelaar weer in te schakelen
(niet voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
Met de
functie Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviessysteem
of de
functie voor het opslaan van op het
instrumentenpaneel weergegeven
snelheidslimieten om de ingestelde
snelheid aan te passen.
► Druk op 5 om de snelheid te accepteren
die het systeem op het instrumentenpaneel of
touchscreen heeft voorgesteld en druk daarna
nog een keer op de toets om te bevestigen.
Om plotseling accelereren of decelereren
van de auto te voorkomen is het
raadzaam een snelheid te selecteren die dicht
bij de actuele snelheid van uw auto ligt.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 6 om de drempelwaarden van de
afstandsinstelling ("Ver", "Normaal" of "Dichtb.")
weer te geven en druk nog een keer op de toets
om een drempelwaarde te selecteren.
Na enkele seconden wordt de instelling
geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde
snelheid
► Trap het gaspedaal in. De afstandsregeling
en de snelheidsregeling zijn gedeactiveerd
zolang u blijft accelereren. De snelheid knippert
op het instrumentenpaneel.
Uitschakelen van het systeem
► Draai knop 1 omhoog naar stand 0 (OFF).
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
7. Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
8. Snelheidsregelaar geselecteerd of bijstelfase
van de wagensnelheid.
9. Ingestelde snelheid.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het head-up display.
Meldingen en
waarschuwingen
De weergave van deze meldingen of
waarschuwingen is niet sequentieel.
“Cruise control onderbroken” of “Cruise
control afgebroken” na een korte
acceleratie door de bestuurder.
“Snelheidsregelaar actief”, geen auto
gedetecteerd.
“Snelheidsregelaar actief”, auto
gedetecteerd.
“Snelheidsregelaar actief en snelheid
aangepast”, detectie van een voertuig dat
zich te dicht vóór de auto bevindt of waarvan de
snelheid lager ligt.
“Snelheidsregelaar actief en snelheid
aangepast”, binnenkort automatische
deactivering nadat een regelgevingslimiet is
bereikt.
“Snelheidsregelaar onderbroken”,
automatische deactivering nadat
snelheidslimietaanpassing is overschreden en
geen reactie van de bestuurder.
Werkingslimieten
Het regelingsbereik is beperkt tot een
verschil van maximaal 30 km/h tussen de
ingestelde snelheid en de snelheid van de
voorligger.
Als het verschil groter is, wordt de werking van
het systeem onderbroken als de afstand tot de
voorligger te klein wordt.
De adaptieve snelheidsregelaar vermindert de
rijsnelheid uitsluitend door af te remmen op de
motor. Daardoor neemt de snelheid langzaam
af, zoals dat ook gebeurt bij het loslaten van het
gaspedaal.
De werking van het systeem wordt automatisch
onderbroken:
– als de voorligger te sterk of te plotseling
afremt en u zelf niet remt,
256
Bluetooth®-audiosysteem
Menu's
Afhankelijk van de uitvoering."Multimedia": Parameters media,
Radio-instellingen.
"Telefoon": Bellen, Beheer index,
Instelling telefoon, Gespr. beëindigen.
"Boordcomputer".
"Onderhoud": Diagnose, Logboek
waarschuw., ... .
"Verbindingen": Beheer van de
verbindingen, apparaten zoeken.
"Persoonlijke instelling - configuratie ":
Parameters van de auto definiëren,
Taalkeuze, Configuratie beeldscherm, Keuze van
eenheden, Datum en tijd instellen.
Druk op de toets "MENU".
Scrollen tussen de menu's.
Toegang tot een menu.
Radio
Een radiozender selecteren
Druk herhaaldelijk op de toets SOURCE
om de radiofunctie te selecteren.
Druk op deze toets om het golfbereik te
selecteren (FM / AM / DAB).
Druk op een van de toetsen voor
automatisch zoeken naar een
radiozender.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar hogere/lagere frequenties
te zoeken.
Druk op deze toets voor een lijst van de
beschikbare zenders in het gebied waar u
zich bevindt.
Druk langer dan 2 seconden op de toets om
deze lijst bij te werken. Tijdens het bijwerken is
de geluidsweergave uitgeschakeld.
RDS
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de omgeving
(bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages,
enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet
op een storing in het audiosysteem.
Als de RDS-functie niet beschikbaar is, worden de letters RDS doorgestreept
weergegeven op het display.
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u ernaar
kunt blijven luisteren. Onder bepaalde
omstandigheden zijn sommige RDS-zenders
echter niet in het hele land te ontvangen
doordat de zenders niet het hele land dekken.
Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden
kan wegvallen.
Korte procedure
Druk in modus " Radio" op OK om de RDS-
functie direct in of uit te schakelen.
Lange procedure
Druk op de toets MENU.
Selecteer "Audiofuncties".
Druk op OK.
Selecteer de functie "Voorkeuze
FM-band".
Druk op OK.
Selecteer "Frequentie volgen (RDS)".
Druk op OK, RDS verschijnt op het
scherm.
TA-berichten beluisteren
De TA-functie (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar de
verkeersinformatie. Voor een correcte werking
van deze functie is een goede ontvangst van
een radiozender nodig die deze berichten
uitzendt. Zodra er een bericht wordt
uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat
moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...)
automatisch onderbroken en wordt de
verkeersinformatie doorgegeven. Zodra dit
bericht is afgelopen, wordt de weergave van
de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Wees voorzichtig met het verhogen van
het geluidsvolume tijdens het beluisteren
van verkeersinformatie. Als het systeem
terugkeert naar de oorspronkelijk geluidsbron
kan het geluidsvolume te hoog zijn.
Druk op TA om de weergave van
verkeersinformatie in- of uit te schakelen.
Verkeersberichten
ontvangen via de functie
INFO
De functie INFO geeft voorrang aan
verkeersberichten. Voor een correcte
werking van deze functie is een goede
ontvangst van een radiozender nodig die
deze berichten uitzendt. Zodra er een bericht
wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die
op dat moment wordt weergegeven (Radio,
CD, USB,...) automatisch onderbroken en
wordt het verkeersbericht doorgegeven.
Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de
weergave van de oorspronkelijke geluidsbron
hervat.
Houd deze toets lang ingedrukt voor een
overzicht van categorieën.
308
Trefwoordenregister
Bochtverlichting, statisch 99
Boordcomputer
25–26
Boordgereedschap
220
Brandstof
8, 192
Brandstofadditief
210–211
Brandstofniveaumeter
192–193
Brandstoftank
192, 192–193
Brandstof tanken
192–193
Brandstoftank leeg (diesel)
219
Brandstofverbruik
8
Brandstofvuldop ~ Brandstoftankdop
192–193
Brandstofvulklep ~
Brandstoftankklep
192–193
Buitenspiegels
57–58, 90, 185–186
C
Carrosserie 217
Carrosserie-onderhoud
217
CD
259
CD MP3
259–260
CD-/MP3 -speler
259–260
Centrale vergrendeling
31, 36, 40
Claxon
108
Configuratie van de auto
27–28
Connectiviteit
292
Contact
150–151, 300
Contact aangezet
151
Controlelampjes
12
Controle motorolieniveau ~ Motorolieniveau,
controle
20
Controlepaneel 196–197
Controles
208–209, 210–212
D
DAB (Digital Audio Broadcasting) -
Digitale radio
257–258, 271, 296
Dagteller
24
Dashboardkastje
75
Datum (instellen)
29, 278, 302
Datum instellen
29, 278, 302
Derde remlicht
232
Detectie obstakels
186
Detectie te lage bandenspanning ~
Bandenspanning, detectie
164–165, 223, 228
De tractiebatterij laden
197
Dieselmotor
192, 208, 219, 243
Digitale radio - DAB (Digital Audio
Broadcasting)
257, 271, 296
Dimlicht
96, 229–230
Dimmer dashboardverlichting ~
Dashboardverlichting (dimmer)
25
Display instrumentenpaneel
25
Dodehoekbewaking
185, 186
Dubbele cabine met vaste achterbank
72–73
Dubbele cabine met wegklapbare bank
73
Dynamische noodrem
153–155
E
Eco-mode ~ Eco-modus 204
Eco-rijden (adviezen)
8
ECO-stand
162
Eendelige vaste bank
63–64
Een lamp vervangen (achterdeuren)
231
Electronic Stability Program (ESC)
108–109, 111 – 11 2
Elektrisch bedienbare schuifdeur
36–37,
42–43, 45
Elektrisch bediende handrem ~ Handrem,
elektrisch bediend
152–155, 211
Elektrische ruitbediening
51–52
Elektrisch verstelbare stoelen
54–55
Elektromotor
5, 9, 28, 151, 194,
205, 208, 236, 240, 248
Elektronische remdrukregelaar (REF)
108
Elektronische remdrukregelaar (REF) ~
Electronic Brake Force Distribution (EBD)
108
Elektronische sleutel
31, 151–152
Elektronische startblokkering ~
Startblokkering, elektronische
148
Elektronisch Stabiliteits Programma
(ESP)
108, 110–112
Energiestromen
28
ESP (Elektronisch Stabiliteits
Programma)
108
Etiketten
6, 62
Extra verwarming
50, 91–92