29
Instrumentenpaneel
1– Aflezen van de laadtoestand en de actieradius
van de auto.
Installatieprocedure
► Download de app MyCitroën vanaf de voor
uw smartphone geschikte online store.
►
Maak een account aan.
►
V
oer het VIN van de auto in (de code op
het kentekenbewijs van de auto die met "VF"
begint).
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de identificatie.
Netwerkbereik
Zorg ervoor dat uw auto zich bevindt
in een gebied met dekking van een mobiel
netwerk wanneer u op afstand bedienbare
functies wilt gebruiken.
Wanneer deze dekking er niet is, kan uw
smartphone niet met de auto communiceren
(bijvoorbeeld in een ondergrondse
parkeergarage). De app geeft dan een
melding dat er geen verbinding met de auto
kan worden gemaakt.
Datum en tijd instellen
Zonder audiosysteem
Stel de datum en tijd in via het display van het
instrumentenpaneel.
► Houd dez e toets ingedrukt.
► Druk op een van deze toetsen om de
instelling te selecteren die u wilt wijzigen.
► Druk kort op deze toets om te
bevestigen.
► Druk op een van deze toetsen om de
instelling te wijzigen en bevestig dit
nogmaals om de nieuwe instelling op te slaan.
Met audiosysteem
► Druk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven. ►
Druk op de toets "
7" of "8" om het menu
"Persoonlijke instellingen - configuratie " te
selecteren en bevestig vervolgens uw keuze
door op de toets OK te drukken.
►
Druk op de toets "
5" of "6" om het menu
Configuratie display , te selecteren en bevestig
uw keuze door op de knop OK te drukken.
►
Druk op de toets "
5" of "6" en "7" of "8"
om de gewenste waarden voor de datum en de
tijd aan te passen en druk op de toets OK om uw
keuze te bevestigen.
Met CITROËN Connect
Radio
► Selecteer het menu Instellingen in de
bovenste balk van het touchscreen.
►
Selecteer "
Configuratie".
► Selecteer "Datum en tijd ".
►
Selecteer "
Datum:" of "Tijd:".
►
Selecteer het formaat van de weergave.
►
Wijzig de datum en/of de tijd met het
numerieke toetsenbord.
►
Bevestig met "
OK".
Met CITROËN Connect Nav
U kunt de tijd en de datum alleen instellen
wanneer "GPS-synchronisatie" is uitgeschakeld.
► Selecteer het menu Instellingen in de
balk van het touchscreen.
►
Druk op de toets "
OPTIES" om het
vervolgscherm weer te geven.
76
Ergonomie en comfort
USB-aansluiting
De aansluiting kan worden gebruikt om een
draagbaar apparaat of een USB-stick aan te
sluiten.
Via de aansluiting kunt u audiobestanden via de
luidsprekers van het audiosysteem van de auto
afspelen.
Deze bestanden kunnen worden beheerd
met de toetsen op het stuurwiel of van het
audiosysteem.
De USB-aansluiting kan ook
worden gebruikt om een
smartphone via Android Auto
® of CarPlay® te
verbinden, zodat u bepaalde apps van uw
smartphone via het touchscreen kunt gebruiken.
Gebruik voor de beste resultaten een kabel die is
gemaakt of goedgekeurd door de fabrikant van
het apparaat.
Deze apps kunnen met de schakelaars op en
rondom het stuurwiel of de bedieningselementen
van het audiosysteem worden beheerd.
► Gebruiken: beweeg het tafeltje zo ver
mogelijk naar beneden, tot het in de laagste
stand vergrendeld is.
►
U kunt het opbergen door het tafeltje omhoog
te klappen, tot voorbij het weerstandspunt.
Vergeet niet het tafeltje aan
passagierszijde in te klappen alvorens de
stoel in de "tafelstand" te zetten.
Plaats geen zware of harde voorwerpen op
het tafeltje. Ze kunnen bij een noodstop of
een aanrijding veranderen in gevaarlijke
projectielen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de voorstoelen en in het
bijzonder het plaatsen van de rugleuning in
de tafelstand.
12V-accessoire-
aansluiting(en)
Afhankelijk van de uitvoering.
► Wanneer u een 12V-accessoire (maximaal
vermogen: 120 watt) wilt aansluiten, til het kapje
op en sluit een geschikte adapter aan.
Houd u aan dit vermogen om te
voorkomen dat het accessoire
beschadigd raakt.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door CITROËN is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de
werking van de elektrische systemen van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
87
Ergonomie en comfort
3– in de zomer de temperatuur in het interieur te
verlagen,
–
in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Aan/uit
► Druk op toets 5 om de airconditioning in of uit
te schakelen.
Om bij ingeschakelde airconditioning sneller
koele lucht te verkrijgen, kunt u gedurende enige
tijd de recirculatiestand inschakelen door op de
toets 4 te drukken. Schakel daarna de toevoer
van buitenlucht weer in.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Als de airconditioning is uitgeschakeld, kunnen onaangename verschijnselen
optreden (vocht, beslagen ruiten).
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
1. Temperatuur.
2.Luchtstroom.
3. Luchtverdeling.
4. Luchtrecirculatie in het interieur.
5. Airconditioning aan/uit.
6. Automatisch comfortprogramma.
7. Programma "Zicht".
8. Centrale regeling of verwarming en
airconditioning achter aan/uit (afhankelijk van
de uitvoering).
Automatisch
comfortprogramma
► Druk meerdere keren op de toets " AUT O" 6.
Het geactiveerde programma wordt zoals
hieronder beschreven weergegeven op het
display.
Voor een aangenaam comfort en een zo
laag mogelijk geluidsniveau, aangezien
de aanjagersnelheid beperkt wordt.
Voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag
geluidsniveau.
Voor een doeltreffende en dynamische
luchttoevoer.
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
ventilatie geleidelijk op het optimale niveau
gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht
uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de
voetenruimten verdeeld.
Handmatige bediening
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen. De
overige functies worden nog steeds automatisch
geregeld.
Zodra een instelling wordt gewijzigd, verdwijnt
het symbool "AUTO".
Uitschakelen van het
systeem
► Druk op de toets 2 "-" tot het symbool van de
propeller is verdwenen.
Alle functies van de airconditioning worden dan
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer geregeld.
Tijdens het rijden blijft er een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
►
Druk op de toets
2 "+" om het systeem weer
in te schakelen.
Temperatuur
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op een temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
►
Duw toets
1 omlaag om de waarde te
verlagen of omhoog om de waarde te verhogen.
Een waarde van rond de 21 zorgt voor
een optimaal comfort. Desgewenst kunt
148
Rijden
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe
met het motortoerental.
►
V
erlaag de snelheid en het motortoerental
zodat er minder warmte wordt gegenereerd.
Let altijd goed op de koelvloeistoftemperatuur.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de
auto een langere remweg. Vermijd langdurig
gebruik van de remmen om te voorkomen dat de
remmen oververhit raken. Dan is het beter om
op de motor af te remmen.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer
last heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
In de afstandsbediening is een chip met
een specifieke code aangebracht. Om te
kunnen starten moet bij het aanzetten van het
contact deze code worden herkend door de
startblokkering. Enkele seconden na het uitschakelen van
het contact vergrendelt dit systeem het
motormanagementsysteem om te voorkomen
dat de motor na een eventuele inbraak in de
auto gestart kan worden.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk.
Starten/afzetten van de
motor
Starten
De parkeerrem moet zijn aangetrokken.
►
Zet bij een
handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand, trap het koppelingspedaal volledig
in en houd het pedaal ingetrapt totdat de motor
start.
►
Zet bij een automatische transmissie de
keuzeschakelaar van de transmissie in stand P
en trap het rempedaal in.
Met de conventionele sleutel/Met de
sleutel met afstandsbediening
1. Stand Stop.
2. Stand Contact AAN.
3. Stand Starten.
►
Steek de sleutel in het contactslot. Het
systeem herkent de code van de startblokkering.
►
Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan
het stuurwiel en de sleutel te draaien.
Onder bepaalde omstandigheden moet u
veel kracht uitoefenen om het stuurwiel
te kunnen draaien (bijvoorbeeld als de auto
met de wielen tegen het trottoir staat).
►
Draai de sleutel in de stand 2
(contact aan)
om de motor te laten voorgloeien.
► Activeer, zodra dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel is gedoofd, de
startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen; geef daarbij
158
Rijden
Stuurwielflippers
► Trek de rechter flipper "+" of linker flipper "-"
naar u toe om op of terug te schakelen.
Met de flippers kunt u de neutraalstand
niet selecteren en de achteruitversnelling
niet in- en uitschakelen.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel verplaatst of op
toets M drukt, worden de betreffende versnelling
en het controlelampje op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Het symbool - wordt weergegeven bij een
ongeldige waarde.
► Als de melding " V oet op het
rempedaal" op het instrumentenpaneel
wordt weergegeven, moet u het rempedaal
stevig indrukken.
De auto starten
► Trap het rempedaal in en selecteer
stand P.
►
Start de motor
.
Als er niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
►
Zet de parkeerrem vrij, tenzij deze in de
automatische stand staat (met elektrische
parkeerrem).
►
Selecteer stand R
, N of D.
Als u op een steile helling wegrijdt met een zwaar beladen auto, trap dan het
rempedaal in, selecteer stand D, zet de
parkeerrem vrij, tenzij deze in de
automatische stand staat (bij een elektrische
parkeerrem), en laat het rempedaal los.
►
Laat het rempedaal geleidelijk los.
Of
►
Accelereer geleidelijk om de elektrische
parkeerrem vrij te zetten (als deze in de
automatische stand staat).
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Als P wordt weergegeven op het instrumentenpaneel terwijl de
keuzeschakelaar in een andere stand staat,
dient u de keuzeschakelaar in stand P te
zetten om te kunnen starten.
Als stand N tijdens het rijden per ongeluk
wordt geselecteerd, laat het motortoerental
dan zakken tot stationair toerental, selecteer
stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en stand R, D of
M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in
beweging als het gaspedaal niet wordt
ingetrapt.
Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto
achter.
Verlaat om veiligheidsredenen nooit de auto,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel
of afstandsbediening mee te nemen.
Schakel de parkeerrem in en selecteer stand
P als er onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij een draaiende motor.
Probeer een auto met een automatische
transmissie nooit aan te duwen of te
slepen om de motor te starten.
Automatische werking
► Selecteer stand D om de transmissie
automatisch te laten schakelen.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve
stand; u hoeft zelf niet te schakelen. De
transmissie kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl,
het profiel van de weg en de belading van de
auto.
► Voor een maximale acceleratie
zonder de stand van de transmissie te
wijzigen trapt u het gaspedaal volledig in
(kickdown).
De transmissie schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de
motor het maximum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie
automatisch terug voor een betere
motorremwerking.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
transmissie niet naar een hogere versnelling als
u het gaspedaal plotseling loslaat.
Selecteer nooit stand N als de auto rijdt.
Selecteer nooit stand P of R als de auto
niet volledig stilstaat.
Tijdelijk handmatig
schakelen
U kunt tijdelijk zelf schakelen met de flippers " +"
en "-” aan het stuurwiel. Als het motortoerental
160
Rijden
Afhankelijk van de weg kunt u soms beter handmatig schakelen (bijvoorbeeld
op een bergweg).
De automatische stand is niet altijd geschikt
en bovendien kunt u dan niet op de motor
remmen.
Ongeldige waarde bij
handmatig schakelen
Dit symbool verschijnt als een versnelling
niet goed is ingeschakeld (de
keuzeschakelaar bevindt zich tussen twee
standen in).
►
Zet de keuzeschakelaar "goed" in de
gewenste stand.
De auto afzetten
Voordat u de motor afzet, moet u stand P
selecteren en daarna de parkeerrem aantrekken
(tenzij deze in de automatische stand staat
(met elektrische parkeerrem)) om de auto tegen
wegrollen te beveiligen.
Controleer of stand P inderdaad is geselecteerd
en of de elektrische parkeerrem automatisch is
aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan
handmatig aan.
De betreffende controlelampjes van de
selectiehendel of de keuzeschakelaar
van de transmissie en de hendel van de
elektrische parkeerrem, en de lampjes op het
instrumentenpaneel moeten branden.
U kunt bij het selecteren van stand P een
zwaar punt voelen.
Als stand P niet is geselecteerd, klinkt bij
het openen van het bestuurdersportier of
ongeveer 45 seconden na het afzetten van
het contact een geluidssignaal en verschijnt
er een melding op het display.
►
Zet de transmissie in stand
P; het
geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Als u op een steile helling staat met een zwaar beladen auto, trap dan het
rempedaal in, selecteer stand P, trek de
parkeerrem aan, tenzij deze in de
automatische stand staat (bij een elektrische
parkeerrem), en laat het rempedaal los.
Controleer voordat u uitstapt altijd of
stand P is geselecteerd.
Storing
Met het contact aan wordt er een melding op
het instrumentenpaneel weergegeven om een
storing in de transmissie aan te geven.
De transmissie werkt dan met een
noodprogramma en de 3
e versnelling blijft
ingeschakeld. Tijdens het schakelen van P
naar R en van N naar R is het mogelijk dat u
een behoorlijke schok voelt (deze heeft geen
gevolgen voor de transmissie).
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
De transmissie kan beschadigd raken:
– W anneer het gaspedaal en het
rempedaal tegelijkertijd worden ingetrapt.
–
W
anneer er een probleem met de accu is
waardoor de keuzeschakelaar geforceerd
vanuit stand P naar een andere stand wordt
bewogen.
Het aanduwen om de motor te starten is
bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Keuzeschakelaar
De keuzeschakelaar is een
impulsselectieschakelaar met een functie voor
regeneratief remmen.
167
Rijden
6vrachtwagens of drilboren), door de ophoping
van sneeuw of dode bladeren op de weg, of
bij beschadigde bumpers en spiegels.
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling geeft een geluidssignaal
(lange pieptoon) aan dat de sensoren
mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde
van de auto kan de sensorinstellingen
verstoren, wat niet altijd door het systeem
wordt vastgesteld: de afstandsmetingen
kunnen hierdoor incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die
te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun
(bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk niet
meer gedetecteerd als ze zich in de dode
hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
Onderhoud
Reinig de bumpers, de spiegels en het
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd het uiteinde van de hogedrukspuit
tijdens het wassen van de auto op minimaal
30
cm van de radar, sensoren en camera's.
Matten
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
bediening van de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar hinderen.
Voorkomt dat de pedalen blijven hangen:
–
Controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt.
–
Leg nooit meerdere matten boven op
elkaar
.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph
of km/h), overeenkomt met de in het land
geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande
auto de door het instrumentenpaneel
gebruikte eenheid van snelheid zodat deze
overeenkomt met de ter plaatse geldende
eenheid.
Neem bij twijfel contact op met een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een getint
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet van
de weg hoeft af te wenden.
Informatie die tijdens
gebruik wordt weergegeven
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
A. De rijsnelheid.
B. De informatie van de
snelheidsregelaar/-begrenzer.
C. Indien de auto met deze systemen is
uitgerust: informatie van de Distance Alert,
waarschuwingen van het automatische
noodremsysteem en aanwijzingen van het
navigatiesysteem.
D. Indien de auto met dit systeem is uitgerust:
informatie van de snelheidsbegrenzer.
Zie het hoofdstuk over Audio en
telematica voor meer informatie over
Navigatie.
168
Rijden
Keuzeschakelaars
1.Aan.
2. Uit (lang indrukken).
3. Lichtsterkte aanpassen.
4. Weergavehoogte aanpassen.
Inschakelen/uitschakelen
► Druk bij draaiende motor op toets 1 om het
systeem in te schakelen en het scherm uit te
klappen.
► Houd toets 2 ingedrukt om het systeem uit te
schakelen en het scherm in te klappen.
De status die het systeem bij het afzetten van
het contact had, blijft bij het weer starten van de
motor behouden.
In hoogte verstellen
► Stel het display bij draaiende motor op de
gewenste hoogte af met de knoppen 4
:
•
omhoog om het display hoger af te stellen,
•
omlaag om het display lager af te stellen.
Lichtsterkte instellen
► Regel de lichtsterkte van de weergegeven
informatie bij draaiende motor met de toetsen 3
:
•
"zon" om de lichtsterkte te verhogen,
•
"maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
scherm (of in de uitsparing) zodat het
uitklappen en de goede werking van het
scherm niet verhinderd worden.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer,
...) kan de informatie op het head-up display
tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van
de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microvezeldoekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge doek,
een schuurspons, of een schoonmaak-
of oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de anti-
reflecterende laag beschadigd raakt.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en
de instellingen worden opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Snelheden opslaan
Met deze functie kunt u snelheden
instellen en opslaan en daarna gebruiken
voor de volgende twee systemen: de
snelheidsbegrenzer (beperkt de rijsnelheid
van de auto) en de snelheidsregelaar (houdt
een kruissnelheid aan).
U kunt voor beide systemen 6 snelheden
opslaan.
Programmeren
De snelheidsdrempels kunnen worden
ingesteld via het configuratiemenu van de
auto met behulp van het touchscreen.
► Selecteer de functie waarvoor u nieuwe
snelheden wilt programmeren:
– snelheidsbegrenzer
of
– snelheidsregelaar.
► Druk op de toets van de snelheid die u wilt
wijzigen.
► Voer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
► Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
U kunt de opgeslagen snelheden
weergeven door op deze toets te
drukken.