47
Toegang
2knipperen van de richtingaanwijzers in
combinatie met een geluidssignaal.
De bewegingsrichting wordt omgekeerd als
tijdens de beweging van de schuifdeur de
voetbeweging nogmaals wordt gemaakt.
Afhankelijk van de uitvoering van de
auto worden de buitenspiegels bij het
vergrendelen/ontgrendelen elektrisch
ingeklapt/uitgeklapt.
Automatische vergrendeling
De auto wordt automatisch vergrendeld nadat de
schuifdeur via de handsfree-functie is gesloten.
Als uw auto niet is uitgerust met het alarmsysteem, wordt het vergrendelen
bevestigd door het gedurende ongeveer 2
seconden blijven branden van de
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering van de
auto worden gelijktijdig de buitenspiegels
ingeklapt.
Activeren/Deactiveren
Met audiosysteem of touchscreen
De handsfree-functie is standaard ingeschakeld.De functie "Handsfree toegang" of
automatisch vergrendelen van de
auto wanneer de schuifdeur wordt gesloten,
wordt geactiveerd en gedeactiveerd via het
configuratiemenu van de auto.
Storing
Als u een geluidssignaal bestaande uit drie
piepjes hoort tijdens het gebruik van de functie,
is er een storing in het systeem.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Als in het menu Auto de optie ""Toegang ""handen vol"" automatische
vergrendeling"" is geselecteerd, controleer
dan na het sluiten van de deur of de auto
goed is vergrendeld.
De auto wordt niet vergrendeld:
–
als het contact aan staat,
–
als een van de portieren/deuren of de
achterklep geopend of niet goed gesloten is,
–
als een "Keyless entry and start"-
afstandsbediening zich in de auto bevindt.
Als meerdere, opeenvolgende
voetbewegingen geen effect hebben gehad,
wacht dan enkele seconden alvorens weer
een voetbeweging te maken.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
bij zware neerslag of opeenhoping van
sneeuw
.
Als de functie niet werkt, controleer dan of de
werking van de afstandsbediening niet wordt
gehinderd door elektromagnetische straling
(smartphone enz.).
De functie werkt bij een beenprothese
mogelijk minder goed.
Ook als er een trekhaakkogel is gemonteerd,
werkt de functie mogelijk niet correct.
De schuifdeur kan mogelijk onverwacht
worden geopend of gesloten als:
–
er een trekhaakkogel is gemonteerd.
–
er een aanhanger wordt aan- of
losgekoppeld.
–
er een fietsendrager wordt gemonteerd of
verwijderd.
–
er fietsen op de fietsendrager worden
geplaatst of van de fietsendrager worden
gehaald.
–
iets achter de auto wordt neergezet of
opgepakt.
–
een dier de bumper nadert,
–
de auto wordt gewassen.
–
er onderhoud aan de auto wordt
uitgevoerd.
–
een wiel wordt verwisseld.
W
e raden aan om de sleutel buiten het
detectiebereik te houden (en buiten de
bagageruimte) of de functie uit te schakelen
via het configuratiemenu van de auto om
te voorkomen dat deze functie plotseling in
werking treedt.
76
Ergonomie en comfort
USB-aansluiting
De aansluiting kan worden gebruikt om een
draagbaar apparaat of een USB-stick aan te
sluiten.
Via de aansluiting kunt u audiobestanden via de
luidsprekers van het audiosysteem van de auto
afspelen.
Deze bestanden kunnen worden beheerd
met de toetsen op het stuurwiel of van het
audiosysteem.
De USB-aansluiting kan ook
worden gebruikt om een
smartphone via Android Auto
® of CarPlay® te
verbinden, zodat u bepaalde apps van uw
smartphone via het touchscreen kunt gebruiken.
Gebruik voor de beste resultaten een kabel die is
gemaakt of goedgekeurd door de fabrikant van
het apparaat.
Deze apps kunnen met de schakelaars op en
rondom het stuurwiel of de bedieningselementen
van het audiosysteem worden beheerd.
► Gebruiken: beweeg het tafeltje zo ver
mogelijk naar beneden, tot het in de laagste
stand vergrendeld is.
►
U kunt het opbergen door het tafeltje omhoog
te klappen, tot voorbij het weerstandspunt.
Vergeet niet het tafeltje aan
passagierszijde in te klappen alvorens de
stoel in de "tafelstand" te zetten.
Plaats geen zware of harde voorwerpen op
het tafeltje. Ze kunnen bij een noodstop of
een aanrijding veranderen in gevaarlijke
projectielen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de voorstoelen en in het
bijzonder het plaatsen van de rugleuning in
de tafelstand.
12V-accessoire-
aansluiting(en)
Afhankelijk van de uitvoering.
► Wanneer u een 12V-accessoire (maximaal
vermogen: 120 watt) wilt aansluiten, til het kapje
op en sluit een geschikte adapter aan.
Houd u aan dit vermogen om te
voorkomen dat het accessoire
beschadigd raakt.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door CITROËN is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de
werking van de elektrische systemen van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
77
Ergonomie en comfort
3USB-aansluiting
De aansluiting kan worden gebruikt om een
draagbaar apparaat of een USB-stick aan te
sluiten.
Via de aansluiting kunt u audiobestanden via de
luidsprekers van het audiosysteem van de auto
afspelen.
Deze bestanden kunnen worden beheerd
met de toetsen op het stuurwiel of van het
audiosysteem.
De USB-aansluiting kan ook
worden gebruikt om een
smartphone via Android Auto
® of CarPlay® te
verbinden, zodat u bepaalde apps van uw
smartphone via het touchscreen kunt gebruiken.
Gebruik voor de beste resultaten een kabel die is
gemaakt of goedgekeurd door de fabrikant van
het apparaat.
Deze apps kunnen met de schakelaars op en
rondom het stuurwiel of de bedieningselementen
van het audiosysteem worden beheerd.
Tijdens het gebruik van de USB- aansluiting wordt het draagbare apparaat
automatisch opgeladen.
Tijdens het laden wordt er een melding
weergegeven als het stroomverbruik van de
draagbare apparatuur hoger is dan de door
de auto geleverde stroomsterkte.
Zie de hoofdstukken over de audio- en
telematicasystemen voor meer informatie
over het gebruik van deze apparatuur.
220V-aansluiting
Afhankelijk van de uitvoering bevindt er zich
een aansluiting van 220 V/50 Hz (maximaal
vermogen: 150
W) onder de voorstoel rechts, die
toegankelijk is vanaf de 2e zitrij.
Deze aansluiting werkt als de motor draait,
maar ook in de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem.
► Beweeg het klepje omhoog.
► Controleer of het groene controlelampje
brandt.
►
Sluit uw elektrische apparaat (zoals
telefoonlader
, laptop, cd-/dvd-speler of
flessenwarmer) aan.
Bij een storing gaat het groene lampje
knipperen.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Sluit slechts één apparaat per keer aan
op de aansluiting (gebruik geen
verlengsnoer of verdeelstekker) en sluit alleen
apparaten met isolatieklasse II aan (dit wordt
op het apparaat aangegeven).
Gebruik geen apparaten met een metalen
behuizing.
De stroomtoevoer naar deze aansluiting
wordt bij overbelasting automatisch
onderbroken; dit gebeurt ook als er andere
91
Ergonomie en comfort
3automatische airconditioning met gescheiden
regeling.
► Druk op deze toets om de bediening
achterin in of uit te schakelen.
Extra verwarmings-/
ventilatiesysteem
Verwarming
Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem dat
het interieur voorverwarmt en de ruiten sneller
ontdooit.
Dit lampje brandt permanent als het
systeem is geprogrammeerd of met de
afstandsbediening in werking is gesteld.
Het lampje knippert tijdens de
verwarmingscyclus en gaat uit aan het
einde ervan of als de verwarming met de
afstandsbediening wordt uitgeschakeld.
Ventilatie
Dit systeem ventileert het interieur
met buitenlucht, zodat onder zomerse omstandigheden bij het instappen een
aangenamere temperatuur in het interieur
heerst.
Programmeren
Gebruik bij een auto met CITROËN Connect
Nav de afstandsbediening om de extra
verwarming in en uit te schakelen.
Gebruik bij een auto met een Bluetooth
®-
audiosysteem of een CITROËN Connect
Radio de afstandsbediening om de extra
verwarming in en uit te schakelen en/of de
voorverwarmingstijden in te stellen.
Met Bluetooth®-audiosysteem
► Druk op de toets MENU om het
hoofdmenu te openen.
►
Selecteer "
Voorverw./Voorventil".
►
V
ink "Activering" aan en selecteer voor het
programmeren indien nodig " Parameters",
►
Selecteer "
Verwarm." om de motor en het
interieur te verwarmen of " Ventilatie" om het
interieur te ventileren.
► Selecteer:
• het 1e klokje om het inschakeltijdstip te
programmeren/op te slaan waarbij de
voorverwarmingstemperatuur wordt bereikt,
•
het 2e klokje om het tweede inschakeltijdstip
te programmeren/op te slaan waarbij de
voorverwarmingstemperatuur wordt bereikt,
Met de twee klokjes kunt u, bijvoorbeeld
afhankelijk van het seizoen, een keuze
maken uit twee inschakeltijdstippen.
Via een melding op het scherm wordt uw
keuze bevestigd.
Met CITROËN Connect Radio
Druk op Applicaties om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk vervolgens op " Programmeerbare
verwarming/ventilatie".
►
Selecteer het tabblad " Status
" om het
systeem in/uit te schakelen.
►
Selecteer het tabblad " Overige instellingen"
voor het kiezen van " V
erwarming" om de motor
en het interieur te verwarmen of " Ventilatie" om
het interieur te ventileren.
►
Stel vervolgens het inschakeltijdstip
(vooraf) in waarbij voor elke selectie de
voorverwarmingstemperatuur wordt bereikt.
Druk op deze toets om op te slaan.
Met CITROËN Connect Nav
In het menu Connect-App >
V oertuig-apps:
94
Ergonomie en comfort
Achter
Programmeren
Met Bluetooth®-audiosysteem
Voorverwarming/-koeling is niet beschikbaar met
het Bluetooth®-audiosysteem.
Met CITROËN Connect Radio of CITROËN
Connect Nav
Het programmeren kan ook met een
smartphone worden uitgevoerd, met de
app MyCitroën.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de op afstand bedienbare
functies.
Met CITROËN Connect Nav
In het menu Connect-App:
Druk op "Voertuig-apps" om de startpagina van
de apps te openen.
Selecteer Temperatuur conditionering .
►
Druk op
+ om een programmering toe te
voegen.
►
Selecteer het tijdstip waarop u in de auto
stapt en de gewenste dagen. Druk op OK
.
►
Druk op
ON om dit programma te activeren.
De voorverwarming/-koeling begint ongeveer 45
minuten vóór de geprogrammeerde tijd wanneer
de auto op een laadpunt is aangesloten (20
minuten wanneer dat niet het geval is) en blijft
daarna nog 10 minuten ingeschakeld.
U kunt meerdere programma's instellen.
Elk programma wordt in het systeem
opgeslagen.
Voor een optimale actieradius raden wij aan
om een programma te starten terwijl de auto
op een laadpunt is aangesloten.
Het is normaal dat de ventilator tijdens
het voorverwarmen/-koelen geluid maakt.
Werkingsvoorwaarden
– De functie wordt alleen geactiveerd als het
contact is afgezet en de auto is vergrendeld.
–
Als de auto niet op een laadpunt is
aangesloten, dan wordt de functie alleen
geactiveerd als de laadtoestand van de
tractiebatterij meer dan 50% is.
–
Als de auto niet op een laadpunt is
aangesloten, er een herhaald programma
is geactiveerd (bijvoorbeeld van maandag
tot en met vrijdag) en er twee cycli voor
voorverwarmen/-koelen zijn uitgevoerd
zonder dat de auto is gebruikt, dan wordt het
programma gestopt.
Plafonnier(s)
Voor: gaat branden als een van de
voorportieren of deuren achter (schuifdeur
en afhankelijk van het uitrustingsniveau
achterdeur links of achterklep) wordt geopend. Achterin of 2e en 3e zitrij: gaat branden zodra
een van de deuren achter (schuifdeur en
afhankelijk van de uitvoering de achterdeur links
of de achterklep) wordt geopend.
Brandt altijd, contact aan.
Altijd uit.
Voor
98
Verlichting en zicht
Verlichting overdag /
Parkeerlichten
Bij het starten van de motor wordt deze
verlichting (indien aanwezig) automatisch
ingeschakeld als de lichtschakelaar in de stand
"0" of "AUTO" staat.
Automatisch inschakelen verlichting
Met behulp van een lichtsensor worden de
kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is. Bij
neerslag kan de verlichting gelijktijdig met het
automatisch inschakelen van de ruitenwissers
vóór worden ingeschakeld.
De verlichting schakelt automatisch uit als
er voldoende omgevingslicht is of nadat de
ruitenwissers zijn uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing in de regen-/lichtsensor
gaat de verlichting van de auto branden
en gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden in combinatie met
een geluidssignaal en/of een melding.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dek de regen-/lichtsensor midden aan de
bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel niet af. De aan de sensor
gekoppelde functies worden dan niet meer
geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de regen-/
lichtsensor ten onrechte voldoende licht
waarnemen. De verlichting wordt dan niet
automatisch ingeschakeld.
De binnenkant van de voorruit kan
beslaan en ervoor zorgen dat de regen-/
lichtsensor niet goed werkt.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Follow me home- en
instapverlichting
Follow me home-verlichting
Handmatig
In-/uitschakelen
► Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar om de functie in/uit te
schakelen.
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatisch
Als de functie "Automatische verlichting" is
ingeschakeld (lichtschakelaar in de stand
"AUTO"), wordt het dimlicht bij weinig
omgevingslicht automatisch ingeschakeld zodra
u het contact uitschakelt.
Met de ring in de stand " AUTO" en bij weinig
licht gaat het dimlicht automatisch branden als
het contact wordt afgezet.
Met audiosysteem of touchscreen
U kunt de functie in- en
uitschakelen en de tijdsduur van
de "follow me home"-verlichting instellen via het
configuratiemenu van de auto.
Instapverlichting buitenzijde
De instapverlichting is bedoeld om op
donkere plaatsen het lokaliseren van de auto
en het instappen te vergemakkelijken. De
instapverlichting is actief als de lichtschakelaar in
de stand "AUTO" staat en de lichtsensor weinig
omgevingslicht detecteert.
Inschakelen
Druk op deze toets op de
afstandsbediening of op een van de
portierhandgrepen bij een auto met het "Keyless
entry and start"-systeem.
Het dimlicht en de parkeerlichten gaan branden
en uw auto wordt ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de buitenzijde gaat
na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat
uit na het aanzetten van het contact of het
vergrendelen van de auto.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
Het in- of uitschakelen van de
functie en de tijdsduur van de
99
Verlichting en zicht
4Met audiosysteem of touchscreen
U kunt de functie in- en
uitschakelen en de tijdsduur van
de "follow me home"-verlichting instellen via het
configuratiemenu van de auto.
Instapverlichting buitenzijde
De instapverlichting is bedoeld om op
donkere plaatsen het lokaliseren van de auto
en het instappen te vergemakkelijken. De
instapverlichting is actief als de lichtschakelaar in
de stand "AUTO" staat en de lichtsensor weinig
omgevingslicht detecteert.
Inschakelen
Druk op deze toets op de
afstandsbediening of op een van de
portierhandgrepen bij een auto met het "Keyless
entry and start"-systeem.
Het dimlicht en de parkeerlichten gaan branden
en uw auto wordt ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de buitenzijde gaat
na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat
uit na het aanzetten van het contact of het
vergrendelen van de auto.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
Het in- of uitschakelen van de
functie en de tijdsduur van de instapverlichting zijn in te stellen via het
configuratiemenu op het scherm van de auto.
Statische bochtverlichting
Dit systeem zorgt ervoor dat de mistlamp
vóór tijdens het rijden met dim- of groot licht
wordt ingeschakeld om de binnenkant van
de bocht extra te verlichten bij snelheden tot
40
km/h (handig in de stad, op bochtige wegen,
kruispunten, parkeergarages enz).
Zonder/met statische bochtverlichting
Inschakelen / uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld:
– bij het inschakelen van een richtingaanwijzer
of
–
als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.
Het systeem wordt uitgeschakeld:
–
bij een geringe stuuruitslag.
–
bij snelheden boven 40
km/u.
–
als de achteruit is ingeschakeld.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
De instellingen van het systeem
kunnen via het configuratiemenu
van de auto worden aangepast.
Grootlichtassistent
Als de ring in de stand " AUTO” staat,
schakelt dit systeem automatisch tussen
dimlicht en grootlicht op basis van de licht- en
verkeersomstandigheden, met behulp van een
camera aan de bovenkant van de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het
rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk
voor de verlichting van zijn auto, voor de
aanpassing van de verlichting aan de
lichtsterkte van de omgeving, het zicht en
100
Verlichting en zicht
het verkeer, en voor het naleven van de
verkeersregels.
Het systeem wordt actief bij een
rijsnelheid hoger dan 25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt,
werkt deze functie niet meer.
Inschakelen/uitschakelen
Met/zonder audiosysteem
► U kunt het systeem in- of uitschakelen door
op deze toets te drukken.
Het controlelampje van de toets brandt
als de
functie is ingeschakeld.
Met touchscreen
De instellingen kunnen via het
configuratiemenu van de auto worden
aangepast.
►
Zet vervolgens de ring van de lichtschakelaar
in de stand "AUT
O" of "dimlicht/grootlicht".
Pauze
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
► Geef een lichtsignaal om de werking
van de functie te onderbreken; het
verlichtingssysteem schakelt over op de stand
"automatische verlichting":
–
Als de controlelampjes "AUT
O" en "Dimlicht"
branden, schakelt het systeem over op het
grootlicht.
–
Als de controlelampjes "AUT
O" en "Grootlicht"
branden, schakelt het systeem over op het
dimlicht.
►
U kunt de functie weer inschakelen door weer
handmatig tussen het dimlicht en grootlicht te
schakelen.
Bij het geven van een lichtsignaal wordt
het systeem niet uitgeschakeld.
De status van het systeem wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
In de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet
goed werken:
–
Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij
sneeuw of zware regen).
–
Als de voorruit voor de camera vuil of
beslagen is, of wordt afgedekt (bijvoorbeeld
door een sticker).
–
Als de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of reflecterende
panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als
het dichte mist detecteert.
Het systeem detecteert geen:
–
W
eggebruikers die geen verlichting voeren,
zoals voetgangers.
–
V
oertuigen waarvan de verlichting wordt
afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail
op de snelweg).
–
V
oertuigen die zich aan de top of de voet
van een steile helling, in een bocht of op een
zijweg bevinden.
Reinig de voorruit, met name het
gedeelte vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook
beslaan ter hoogte van de camera. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak
liggen, omdat de detectiecamera daardoor
kan worden afgedekt.
Hoogteafstelling van de
koplampen
Verstel de halogeenkoplampen op basis van
de belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
0 Leeg (eerste instelling)
1 Gedeeltelijke belading
2 Gemiddelde belading
3 Maximaal toegestane belading
4 5 6 Niet gebruikt
01 of 2 personen voorin (eerste instelling)
1 5 personen
2 6 - 9 personen
3 Bestuurder + maximaal toegestane
belading
4 5 6 Niet gebruikt