14
Instrumentenpaneel
Zie (2).Brandt permanent, in
combinatie met de melding
"Storing parkeerrem".
De parkeerrem is defect; de handmatige en
elektrische bediening werken mogelijk niet meer.
Om de auto bij stilstand op zijn plaats te houden:
►
T
rek aan de hendel en houd deze ongeveer
7 tot 15 seconden aangetrokken tot het
controlelampje op het instrumentenpaneel gaat
branden.
Als deze procedure niet werkt, beveilig uw auto
dan op de volgende wijze tegen wegrollen:
►
Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
►
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
►
Bij auto's met een automatische transmissie
of selectiehendel (elektrisch): selecteer P
en
plaats het meegeleverde wielblok tegen een van
de wielen.
Zie (2).
Automatische functies uitgeschakeld
(elektrische parkeerrem)
Brandt permanent.
De functies "automatisch aantrekken"
(bij het afzetten van de motor) en "automatisch
vrijzetten" (bij het wegrijden) zijn uitgeschakeld.
Als automatisch aantrekken / vrijzetten niet meer
mogelijk is:
►
Start de motor
.
►
Gebruik de hendel om de elektrische
parkeerrem aan te trekken.
►
Laat het rempedaal volledig los. ►
Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
richting voor het vrijzetten.
►
Laat de hendel of lus los.
►
T
rap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
►
T
rek de hendel 2 seconden in de richting voor
het aantrekken.
►
Laat de hendel en het rempedaal los.
Antiblokkeersysteem (ABS)Brandt permanent.
EStoring in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid en voer
(3) uit.
StuurbekrachtigingPermanent.
Er is een storing in de stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig met matige snelheid en zie (3).
Zelfdiagnosesysteem motor (benzine of
diesel)
Knippert.
Een storing in het
motormanagementsysteem.
De katalysator kan onherstelbaar beschadigd
raken.
U moet (2) uitvoeren.
Brandt permanent.
Een storing in de emissieregeling.
Het waarschuwingslampje moet uit gaan als de
motor draait.
Voer direct (3) uit.
Brandt permanent.
Er is sprake van een kleine
motorstoring.
Voer (3) uit.
Dynamische stabiliteitscontrole (DSC)/
antispinregeling (ASR)
Knippert.
De DSC/ASR-regeling wordt ingeschakeld
bij minder grip of afwijken van de rijbaan.
Permanent.
Een storing in het DSC-/ASR-systeem.
Zie (3).
Storing noodremassistentie (met
elektrische parkeerrem)
Permanent, in combinatie met de
melding " Storing parkeerrem ".
De noodremassistentie werkt niet optimaal.
Als automatisch uitschakelen niet mogelijk is,
gebruik de handmatige uitschakeling of zie (3).
Hill Start AssistBrandt permanent, in combinatie
met de melding " Storing in
antiterugrolsysteem ".
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) /
antispinregeling (ASR)
Permanent.
De functie is uitgeschakeld.
De functie DSC/ASR wordt automatisch weer
ingeschakeld als de motor opnieuw wordt gestart
en vanaf een snelheid van ongeveer 50 km/h.
72
Veiligheid
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS
gaat branden, in combinatie met een melding en
een geluidssignaal, dan is er een storing in de
EBD.
Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats en zet het contact af.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de wielen (banden en velgen)
moeten worden vervangen, zorg er dan
voor dat er wielen worden gemonteerd die
voor uw auto zijn goedgekeurd.
Na een aanrijding
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Post Collision Safety Brake
(APCB)
Post Collision Safety BrakeBij het automatisch
remmen na een aanrijding activeert het ESP-
systeem automatisch de remmen om het
risico op extra aanrijdingen te verlagen als de
bestuurder niet reageert.
Pechhulpoproep met
lokalisering
► Houd bij pech toets 2 langer dan 2 seconden
ingedrukt om hulp in te roepen (dit wordt
bevestigd met een spraakbericht*).
►
W
anneer u deze toets meteen opnieuw
indrukt, wordt de oproep geannuleerd.
In de privacymodus kunt u instellen
hoeveel er wordt gedeeld (gegevens en/
of locatie) tussen uw auto en CITROËN.
U kunt dit instellen in het menu Instellingen
op het touchscreen.
Standaard (afhankelijk van de uitrusting) kunt
u de geolocalisatie uitschakelen/inschakelen
door gelijktijdig op de 2 toetsen te drukken en
vervolgens op de toets "Pechhulpoproep met
lokalisering" om te bevestigen.
Wanneer u uw auto buiten het
CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden
wij u aan de aanwezigheid van deze diensten
bij het netwerk te laten controleren en
eventueel configureren. In een meertalig land
kunt u het systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
* Afhankelijk van de geografische dekking van ‘Noodoproep met lokaliseringPechhulpoproep met lokalisering’ en van de officiële landstaal die door de
eigenaar van de auto is gekozen.
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is \
en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten z\
ijn ook
beschikbaar op de internetsite voor uw land.
Om technische redenenen, zoals het
verbeteren van de kwaliteit van
telematicadiensten voor klanten, behoudt de
fabrikant zich het recht voor om op elk
willekeurig moment het telematicasysteem in
de auto te wijzigen.
Indien uw auto is uitgerust met de
Citroën Connect Box met het Pack SOS
& Assistance, beschikt u via uw persoonlijke
pagina op de landelijke website over
aanvullende diensten.
Raadpleeg de algemene voorwaarden van
deze diensten voor informatie over het Pack
SOS & Assistance.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat
de volgende systemen:
–
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD).
–
Noodremassistentie (BAS).
–
Post Collision Safety Brake (PCSB).
– Antispinregeling (ASR).
– Dynamische stabiliteitsregeling (DSC).
Antiblokkeersysteem (ABS)/elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het
weggedrag van de auto tijdens het remmen en
zorgen ervoor dat u de auto beter onder controle
hebt in bochten, vooral op slechte of natte
wegen.
Het ABS voorkomt dat de wielen bij een
noodstop blokkeren.
De elektronische remdrukregelaar (EBD) regelt
de remdruk op elk afzonderlijk wiel.
►
W
anneer er in een noodgeval moet
worden geremd, trap het pedaal dan stevig in
en houd die druk vast.
Als het ABS ingrijpt, kunt u trillingen in het rempedaal voelen; dit is normaal.
Als dit lampje blijft branden, duidt dit op een storing in het ABS.
De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig
en met een matige snelheid.
73
Veiligheid
5Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS
gaat branden, in combinatie met een melding en
een geluidssignaal, dan is er een storing in de
EBD.
Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats en zet het contact af.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de wielen (banden en velgen)
moeten worden vervangen, zorg er dan
voor dat er wielen worden gemonteerd die
voor uw auto zijn goedgekeurd.
Na een aanrijding
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Post Collision Safety Brake
(APCB)
Post Collision Safety BrakeBij het automatisch
remmen na een aanrijding activeert het ESP-
systeem automatisch de remmen om het
risico op extra aanrijdingen te verlagen als de
bestuurder niet reageert.
Het automatisch remmen na een aanrijding
treedt in werking na een aanrijding aan de
voorzijde, zijkant of achterzijde van de auto.
Werkingsvoorwaarden
Door de aanrijding zijn de airbags of de
pyrotechnische gordelspanners geactiveerd.
De remsystemen en elektrische functies van de
auto blijven na de aanrijding actief.
Bij activering van het systeem gaan de
remlichten van de auto branden.
Het systeem doet niets als het detecteert
dat de bestuurder het gas- of rempedaal
indrukt.
Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de rijsnelheid voortdurend
aan te passen aan de rijomstandigheden en
de omstandigheden op de weg.
Storingen
Storing in de remsystemen
Deze waarschuwingslampjes gaan
gelijktijdig op het
instrumentenpaneel branden.
Storing in airbags of pyrotechnische
gordelspansystemen
Deze waarschuwingslampjes gaan
gelijktijdig op het
instrumentenpaneel branden. Rijd voorzichtig.
Ga naar het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem beperkt de afstand bij een noodstop
door de remdruk te optimaliseren.
Het wordt geactiveerd in verhouding tot de
snelheid waarmee het rempedaal wordt
ingedrukt. Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder wordt en dat
de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Antispinregeling
(ASR) / Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
De antispinregeling (of tractieregeling)
optimaliseert de tractie door het motorkoppel
te regelen en de remmen van de aangedreven
wielen te bedienen om te voorkomen dat een
of meerdere wielen gaan spinnen. Bovendien
verbetert dit systeem de koersstabiliteit van de
auto.
Als er een verschil is tussen de koers van
de auto en de door de bestuurder gewenste
koers, grijpt de dynamische stabiliteitsregeling
automatisch in op het motorkoppel en remt
een of meerdere wielen af zodat de auto weer
de juiste koers volgt, in zoverre dit binnen de
natuurkundige wetten mogelijk is.
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
96
Rijden
► Selecteer stand D , B of R.
► Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de parkeerrem bij een auto met een automatische transmissie of een
keuzeschakelaar voor de transmissie
(elektrische auto) niet automatisch wordt
vrijgezet, controleer dan of de voorportieren
goed zijn gesloten.
Als de auto stilstaat met draaiende motor, trap dan niet onnodig het gaspedaal in.
De parkeerrem kan dan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de
parkeerrem automatisch aangetrokken als u
de motor afzet.
De parkeerrem wordt niet automatisch
aangetrokken als de auto afslaat of de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem
wordt ingeschakeld.
In de automatische stand kan de
parkeerrem op elk moment handmatig
met de hendel worden aangetrokken of
vrijgezet.
Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn
plaats houden
Trek kort aan de hendel om de auto met
draaiende motor op zijn plaats te houden.
De auto parkeren met vrijgezette
parkeerrem
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij
u af om de parkeerrem aan te trekken.
Voorkom dat de auto wegrolt door de
versnellingsbak in een versnelling te zetten
of wielblokken tegen een van de wielen te
plaatsen.
Bij een auto met een automatische
transmissie of een keuzeschakelaar van
de transmissie (elektrische auto) wordt stand
P automatisch geselecteerd als het contact
wordt afgezet. De wielen zijn dan
geblokkeerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Bij een auto met een automatische
transmissie of een keuzeschakelaar van
de transmissie klinkt er een geluidssignaal als
het bestuurdersportier wordt geopend terwijl
stand N is geselecteerd. Dit stopt als het
bestuurdersportier weer wordt gesloten.
Automatische werking uitschakelen
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen, moet de automatische
werking van het systeem worden uitgeschakeld.
►
Start de motor
.
►
Gebruik de hendel om de parkeerrem aan te
trekken als deze is vrijgezet.
►
Laat het rempedaal volledig los.
►
Houd de hendel 10 tot maximaal 15
seconden ingedrukt in de richting voor het
vrijzetten.
►
Laat de hendel los.
►
T
rap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
►
T
rek de hendel 2 seconden in de richting voor
het aantrekken.
Dit controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden om te
bevestigen dat de automatische functies zijn
uitgeschakeld.
►
Laat de hendel en het rempedaal los.
V
anaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
►
Herhaal deze procedure voor het inschakelen
van de automatische werking (bevestigd
door het doven van het controlelampje op het
instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Als de auto niet goed afremt met het rempedaal
of in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld
als de bestuurder onwel wordt of bij het geven
van rijles (indien toegestaan)) kan de auto
worden afgeremd door aan de hendel van de
elektrische parkeerrem te trekken. De auto blijft
afremmen zolang de hendel omhoog wordt
getrokken; het afremmen stopt zodra de hendel
wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat
de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie
actief is.
Bij een storing in het systeem van
de noodremfunctie verschijnt de
melding " Parkeerrem defect " op het
instrumentenpaneel.
Bij een storing in de ABS- en
DSC-systemen, aangegeven door
het branden van een of beide
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de
auto niet meer worden gegarandeerd.
► Zorg in dit geval ervoor dat de auto stabiel
blijft door de hendel van de elektrische
parkeerrem herhaaldelijk aan te trekken en los
te laten totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen.
97
Rijden
6Noodremfunctie
Als de auto niet goed afremt met het rempedaal
of in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld
als de bestuurder onwel wordt of bij het geven
van rijles (indien toegestaan)) kan de auto
worden afgeremd door aan de hendel van de
elektrische parkeerrem te trekken. De auto blijft
afremmen zolang de hendel omhoog wordt
getrokken; het afremmen stopt zodra de hendel
wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat
de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie
actief is.
Bij een storing in het systeem van
de noodremfunctie verschijnt de
melding "Parkeerrem defect " op het
instrumentenpaneel.
Bij een storing in de ABS- en
DSC-systemen, aangegeven door
het branden van een of beide
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de
auto niet meer worden gegarandeerd.
►
Zorg in dit geval ervoor dat de auto stabiel
blijft door de hendel van de elektrische
parkeerrem herhaaldelijk aan te trekken en los
te laten totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e of de
6
e versnelling
► Beweeg de selectiehendel zo ver mogelijk
naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te
schakelen.
Wanneer u dit niet doet, dan kan de
versnellingsbak permanent beschadigd
raken (per ongeluk schakelen naar de 3
e of 4e
versnelling).
De achteruitversnelling
inschakelen
► Trek de ring onder de knop omhoog en
beweeg de versnellingshendel eerst naar links
en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in
als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken:
–
Zet de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand.
–
Druk het koppelingspedaal in.
Automatische transmissie
Automatische transmissie met 8 versnellingen met impulskeuzeschakelaar. De transmissie
biedt ook de mogelijkheid handmatig te
schakelen met de schakelflippers aan de
stuurkolom.
Impulsselectiehendel
108
Rijden
Parkeerhulpsystemen
Tijdens het manoeuvreren moet de
bestuurder met name met de buitenspiegels
de omgeving van de auto in de gaten houden.
Radar(s)
De werking van de radar(s), en die van
bijbehorende functies, kan worden beïnvloed
door opgehoopt vuil (zoals modder en
ijs), onder slechte weersomstandigheden
(bijvoorbeeld zware regenval of sneeuw) of
als de bumpers beschadigd zijn.
Neem contact op met een CITROËN-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats
voordat de voorbumper wordt gespoten of
de lak ervan wordt bijgewerkt. Bepaalde
laksoorten kunnen de werking van de radar(s)
beïnvloeden.
Rijhulpcamera
Deze camera en bijbehorende functies
werken mogelijk minder goed of helemaal
niet als het gedeelte van de voorruit vóór
de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt
met sneeuw, beschadigd of bedekt met een
sticker is.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware
regenval, dichte mist, sneeuw) en
verblinding (koplampen van tegenliggers,
laagstaande zon, reflecties op nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, snelle overgangen
tussen schaduw en licht) kunnen ook de
detectieprestaties negatief beïnvloeden.
CITROËNWanneer de voorruit wordt
vervangen, neem dan contact op met een
dealer of gekwalificeerde werkplaats om
de camera opnieuw te laten kalibreren; de
werking van de bijbehorende rijhulpsystemen
kan anders worden verstoord.
Overige camera’s
De beelden van de camera('s) op het
touchscreen of het instrumentenpaneel
kunnen door het terrein worden vervormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones,
bij zonnig weer of bij onvoldoende
omgevingslicht kan het beeld donkerder en
minder contrastrijk zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze
in werkelijkheid zijn.
Sensoren
De werking van de sensoren en de
bijbehorende functies kan worden verstoord
door omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld
luidruchtige voertuigen en machines (zoals
vrachtwagens of drilboren), door de ophoping
van sneeuw of dode bladeren op de weg, of
bij beschadigde bumpers en spiegels.
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling geeft een geluidssignaal
(lange pieptoon) aan dat de sensoren
mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde
van de auto kan de sensorinstellingen
verstoren, wat niet altijd door het systeem
wordt vastgesteld: de afstandsmetingen
kunnen hierdoor incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die
te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun
(bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk niet
meer gedetecteerd als ze zich in de dode
hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
Onderhoud
Reinig de bumpers, de spiegels en het
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd het uiteinde van de hogedrukspuit
tijdens het wassen van de auto op minimaal
30
cm van de radar, sensoren en camera's.
Matten
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
bediening van de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar hinderen.
Voorkomt dat de pedalen blijven hangen:
– Controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt.
– Leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph
of km/h), overeenkomt met de in het land
geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande
auto de door het instrumentenpaneel
gebruikte eenheid van snelheid zodat deze
overeenkomt met de ter plaatse geldende
eenheid.
Neem bij twijfel contact op met een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
134
Rijden
Systeem voor detecteren
van onoplettendheid
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Afhankelijk van de uitvoering omvat de functie
alleen het systeem "Coffee Break Alert" of
daarnaast ook het systeem "Driver Attention
Alert".
Deze systemen zijn absoluut niet
bedoeld om de bestuurder wakker te
houden of te voorkomen dat de bestuurder
achter het stuur in slaap valt.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto aan de kant te zetten
als hij/zij vermoeid is.
Neem een pauze wanneer u moe bent en in
elk geval elke 2 uur.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden ingesteld via het
menu Rijverlichting / Auto
van het
touchscreen.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Coffee Break Alert
Het systeem geeft een waarschuwing
zodra het detecteert dat de bestuurder
langer dan twee uur heeft gereden met een
snelheid van meer dan 70 km/h zonder dat hij/zij
een pauze heeft genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die
de bestuurder adviseert een pauze te nemen en
een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de auto
wordt stilgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
–
De auto staat langer dan 15 minuten stil met
draaiende motor
.
–
Het contact is enkele minuten afgezet
geweest.
–
De veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 70 km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt weer geteld als de snelheid
hoger dan 70
km/h is.
Driver Attention Alert
Afhankelijk van de uitvoering kan het Coffee
Break Alert-systeem gecombineerd worden met
het Driver Attention Alert-systeem.
Het systeem beoordeelt de mate van
waakzaamheid, vermoeidheid en afleiding
van de bestuurder door afwijkingen in de koers
van de auto ten opzichte van de
rijstrookmarkeringen te detecteren.
Het systeem maakt hiervoor gebruik van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden hoger dan 70
km/h).
In eerste instantie wordt de bestuurder
gewaarschuwd door de melding " Wees alert!" in
combinatie met een geluidssignaal.
Als het systeem drie waarschuwingen heeft
gegeven, geeft het systeem een nieuwe
waarschuwing met de melding " Doorrijden
gevaarlijk: Las een rustpauze in!", en wordt
het geluidssignaal harder.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder dat
er sprake is van vermoeidheid bij de
bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
– wegmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.);
– geringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen);
– smalle of bochtige weg.
Parkeerhulp
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Het systeem detecteert de nabijheid van
obstakels (bijv. voetganger, voertuig, boom, hek)
met de hulp van de sensoren in de bumper en
geeft deze aan.
158
Praktische informatie
Monteren van de kogel
► Verwijder onder de achterbumper de
beschermdop ( 2) van de steun (1).
► Steek het uiteinde van de trekhaakkogel ( 5)
in de steun (1) en beweeg deze omhoog; de
kogel wordt automatisch vergrendeld.
► De draaiknop ( 6) draait een kwart slag
linksom; houd uw handen uit de buurt van de
knop!
1. Bevestigingssteun
2. Beschermdop
3. Aansluiting
4. Veiligheidsoog
5. Afneembare kogel
6. Draaiknop voor vergrendeling/ontgrendeling
7. Slot met sleutel
8. Label voor het noteren van belangrijke
referenties
A. Vergrendelde stand (groene markeringen
staan tegenover elkaar); de draaiknop maakt
contact met de kogel (geen speling).
B. Ontgrendelde stand (rode markering staat
tegenover groene markering); de draaiknop
maakt geen contact met de kogel (speling
van ongeveer 5
mm).
Bevestig het bijgevoegde label op een
goed zichtbare plaats, in de buurt van de
steun of in de bagageruimte.
De bedrading van dit systeem is niet
geschikt voor gebruik met aanhangers
met ledverlichting.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over veilig gebruik van de
trekhaak .
Vóór elk gebruik
Controleer of de kogel goed is
vergrendeld. Doe dit door het volgende te
controleren:
–
het groene merkteken van de draaiknop
valt samen met het groene merkteken van de
kogel;
–
de draaiknop maakt contact met de kogel
(stand
A);
–
het slot is vergrendeld en de sleutel is
verwijderd; de draaiknop kan niet meer
worden bediend;
– de kogel mag absoluut niet in de
bevestigingssteun kunnen bewegen: duw en
trek eraan om dit te controleren.
Als de kogel niet is vergrendeld, kan de
aanhanger loskomen. Kans op een ongeval!
Tijdens het gebruik
Ontgrendel nooit het systeem terwijl
een aanhanger is aangekoppeld of een
bagageplateau op de trekhaakkogel is
gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare
treingewicht van de auto.
Neem altijd de maximaal toegestane
belasting op de trekhaak in acht; als deze
belasting wordt overschreden, kan de
trekhaak losraken van de auto - kans op een
ongeval!
Controleer voordat u gaat rijden de
afstelling van de koplampen en controleer
of de verlichting van de aanhanger correct
functioneert.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de hoogteverstelling van de
koplampen.
Na het gebruik
Wanneer u zonder aanhanger of
bagageplateau rijdt, verwijder dan de
trekhaakkogel en plaats de beschermdop op
de steun, zodat de kentekenplaat en/of de
verlichting goed zichtbaar zijn.