35
Toegang tot de auto
2Zonder Keyless entry and start
► Zet het contact af.
► Zet de sleutel in de stand 2 (contact aan)
.
►
Druk direct gedurende enkele seconden op
de toets met het gesloten hangslot.
►
Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit
het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer volledig.
Met Keyless entry and start
► Steek de mechanische sleutel (uit de
afstandsbediening) in het slot om de auto te
openen.
►
Houd de elektronische sleutel tegen de
noodsleutellezer op de stuurkolom totdat u het
contact hebt aangezet.
►
Zet bij een auto
met een handgeschakelde
versnellingsbak
de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
►
Bij een auto met een automatische
transmissie of een selectiehendel
(elektrisch):
trap met de selectiehendel in stand
P op het rempedaal.
►
Zet het contact aan door op de toets
START/
STOP
te drukken.
Als de storing na het resetten niet is verholpen,
neem zo snel mogelijk contact op met een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Portieren
Openen
Van buitenaf
► Wanneer u de auto hebt ontgrendeld of de
elektronische sleutel van het Keyless entry and
start-systeem zich in de detectiezone bevindt,
trekt u aan de portierhandgreep.
Van binnenuit
► Trek aan de binnenportiergreep van een
portier; de auto wordt dan volledig ontgrendeld.
Als de selectieve ontgrendeling is geactiveerd:
–
W
anneer het bestuurdersportier wordt
geopend, wordt alleen het bestuurdersportier
ontgrendeld (als de auto nog niet volledig was
ontgrendeld).
–
W
anneer een van de passagiersportieren
wordt geopend, wordt de auto volledig
ontgrendeld.
Sluiten
Als een van de portieren niet goed is gesloten, gaat dit waarschuwingslampje
branden, samen met een melding als de motor
draait en een geluidssignaal als de auto harder
dan 10 km/h rijdt.
39
Toegang tot de auto
2De elektrisch bedienbare ruiten kunnen
nog 45 seconden nadat het contact is
uitgezet, worden bediend.
Daarna wordt de bediening uitgeschakeld. Zet
het contact aan om deze weer te activeren.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit tijdens het sluiten een obstakel
tegenkomt, stop de ruit onmiddellijk en gaat
gedeeltelijk weer omlaag.
Blokkering van de
ruitbediening voor de
elektrische achterruiten
Druk vanwege de veiligheid van uw kinderen op
toets 5 om de ruitbediening voor de elektrische
achterruiten uit te schakelen, ongeacht hun
positie.
Het rode lampje van de toets gaat branden.
De elektrische achterruiten kunnen nog altijd
worden bediend met de ruitbediening bij de
bestuurderspositie.
Bij een ernstige botsing wordt de
bediening van de elektrische achterruiten
weer ingeschakeld als deze was
uitgeschakeld.
Resetten van de
ruitbediening
Wanneer de accu opnieuw is aangesloten of
wanneer de ruit een abnormale beweging maakt,
moet de beveiliging tegen beknellen gereset.
De beveiliging tegen beknellen wordt tijdens
de volgende handelingen uitgeschakeld.
Doe het volgende voor elke ruit:
►
Open de ruit volledig en sluit de ruit.
Telkens
als de schakelaar omhoog wordt gedrukt, sluit
de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar
los en trek deze opnieuw omhoog totdat de ruit
volledig is gesloten.
►
Blijf nog minimaal één seconde aan de
schakelaar trekken nadat de ruit is gesloten.
Wanneer er tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de elektrische ruit en de
sponning bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk hiervoor op de
betreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de elektrische
ruitbediening van een van de andere
portieren bedient, moet hij/zij controleren
of de ruit zonder problemen kan worden
gesloten.
Het is belangrijk dat passagiers de elektrische
ruiten juist gebruiken.
Let bij het bedienen van de ruiten vooral goed
op kinderen.
Let goed op passagiers en/of andere
personen wanneer u de ruiten met de sleutel
of het "Keyless entry and start"-systeem sluit.
Steek uw hoofd of armen bij geopende ruiten
niet naar buiten wanneer de auto rijdt – kans
op ernstig letsel!
Schuif-/kanteldak
Het schuif-/kanteldak bestaat uit een
beweegbaar glazen gedeelte dat over het dak
schuift en een zonnescherm dat onafhankelijk
kan worden geopend. Als het schuif-/kanteldak
wordt geopend, opent automatisch het
zonnescherm.
►
Gebruik de knop in de dakconsole om het
panoramische schuif-/kanteldak te bedienen.
Het schuif-/kanteldak kan worden bediend
wanneer het contact is aangezet (als de
laadtoestand van de accu voldoende is), bij
draaiende motor, in de STOP-stand van de Stop
& Start en tot maximaal 45 seconden na het
afzetten van het contact.
40
Toegang tot de auto
Voorzorgsmaatregelen
Steek uw hoofd of armen niet door het
schuif- / kanteldak wanneer de auto rijdt
- kans op ernstig letsel!
Controleer of de accessoires of
vervoerde lading op de dakdragers de
beweging van het dak niet kunnen hinderen.
Leg geen zware voorwerpen op het
beweegbare glazen deel van het schuif- /
kanteldak.
Als het dak door regen of het wassen van de auto nat is geworden, wacht dan
totdat het volledig droog is voordat u het dak
bedient.
Open het dak niet als het met sneeuw of ijs is
bedekt - Kans op beschadiging!
Gebruik alleen kunststof ijskrabbers om het
dak sneeuw- of ijsvrij te maken.
Controleer regelmatig de staat van de
rubbers van het schuif- / kanteldak
(aanwezigheid van vuil, dode bladeren enz).
Als u de auto in een wasstraat of met een
hogedrukreiniger gaat reinigen, controleer
dan eerst of het dak volledig is gesloten en
houd de hogedrukreiniger altijd op meer dan
30 cm van de rubbers.
Laat de auto nooit achter met geopend
dak.
Werking
Wanneer u het schuif- / kanteldak volledig opent,
beweegt het beweegbare glazen deel eerst naar
de gedeeltelijk geopende positie en schuift het
vervolgens over het dak. Elke tussenstand is
mogelijk.
Voordat u de bedieningstoets van het
schuif- / kanteldak bedient, moet u
controleren of de beweging niet door
voorwerpen of personen wordt belemmerd.
Let vooral goed op als kinderen het schuif- /
kanteldak bedienen.
Als u het schuif- / kanteldak bedient en er
iets vastzit, dan kunt u de beweging van
het dak stoppen door op de betreffende
bedieningstoets te drukken.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat de
passagiers het schuif- / kanteldak op de juiste
manier gebruiken.
Wanneer u de stand van het schuif- /
kanteldak handmatig aanpast, kan het
gebeuren dat de beveiliging tegen beknellen
niet meer goed werkt. Voer een reset uit.
Beveiliging tegen beknellen
Als het dak tijdens het sluiten op een obstakel
stuit, wordt de beweging automatisch
omgedraaid.
Het schuif- / kanteldak openen/sluiten
► Wanneer u het schuif- / kanteldak wilt
openen, bedient u het deel van de toets dat naar
achteren is gericht.
►
W
anneer u het schuif- / kanteldak wilt sluiten,
bedient u het deel van de toets dat naar voren
is gericht.
De toets bedienen
► Wanneer u voorbij het weerstandspunt van
de toets drukt, wordt het dak volledig geopend
of gesloten.
►
En wanneer u nog een keer op de toets
drukt, stopt de beweging.
►
W
anneer de toets ingedrukt wordt gehouden
(zonder voorbij het weerstandspunt te gaan),
dan stopt het glas als de toets wordt losgelaten.
►
Schuif- / kanteldak gesloten: druk de
toets één keer in zonder het weerstandspunt
te passeren om het dak in de gedeeltelijk
geopende positie te zetten.
►
W
anneer het schuif- / kanteldak gedeeltelijk
open is: wanneer u één keer op het voorste
deel van de toets drukt, zonder voorbij het
weerstandspunt te gaan, sluit het dak volledig.
Het schuif- / kanteldak en de ruiten
kunnen worden gesloten door de
vergrendelingstoets van de afstandsbediening
ingedrukt te houden.
Het zonnescherm openen / sluiten
► U kunt het zonnescherm openen door de
handgreep naar achteren te trekken totdat de
gewenste positie wordt bereikt.
► U kunt het zonnescherm sluiten door de
handgreep naar voren te duwen totdat de
gewenste positie wordt bereikt.
Resetten
Resetten is nodig als de accu weer is
aangesloten, bij een storing in het schuif- /
kanteldak of wanneer het dak schokkerig
beweegt.
► Controleer of de beweging van het schuif-
/ kanteldak niet wordt belemmerd en of de
afdichtingen schoon zijn.
► Houd het voorste deel van de toets
ingedrukt om het schuif- / kanteldak te
sluiten, met het contact aangezet.
Het schuif- / kanteldak sluit stap voor stap.
Wanneer het volledig is gesloten, gaat het iets
open of dicht.
► Laat de toets 1 seconde na het einde van de
beweging los.
41
Toegang tot de auto
2Het zonnescherm openen / sluiten
► U kunt het zonnescherm openen door de
handgreep naar achteren te trekken totdat de
gewenste positie wordt bereikt.
►
U kunt het zonnescherm sluiten door de
handgreep naar voren te duwen totdat de
gewenste positie wordt bereikt.
Resetten
Resetten is nodig als de accu weer is
aangesloten, bij een storing in het schuif- /
kanteldak of wanneer het dak schokkerig
beweegt.
►
Controleer of de beweging van het schuif-
/ kanteldak niet wordt belemmerd en of de
afdichtingen schoon zijn.
► Houd het voorste deel van de toets
ingedrukt om het schuif- / kanteldak te
sluiten, met het contact aangezet.
Het schuif- / kanteldak sluit stap voor stap.
Wanneer het volledig is gesloten, gaat het iets
open of dicht.
►
Laat de toets 1 seconde na het einde van de
beweging los.
104
Rijden
De motor in stand-by (STOP-modus)
zetten
De stand-bystand van de motor wordt
automatisch ingeschakeld als de bestuurder
aangeeft dat hij gaat stoppen:
–
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak
: met de versnellingshendel
in de neutraalstand en het koppelingspedaal
losgelaten.
–
Bij een auto met een automatische
transmissie : als u met de selectiehendel in
stand
D of M het rempedaal intrapt totdat de
auto stopt of met de selectiehendel in stand
N
terwijl de auto stilstaat.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-
bymodus tijdens de reis is gebruikt. Elke keer
wanneer u het contact inschakelt, wordt de
tijdteller weer op nul gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan
de voorwaarden voor de werking is voldaan en in
de volgende gevallen:
–
Op een steile helling (omhoog of omlaag).
–
Als de auto sinds de laatste start (met de
sleutel of de
START/STOP-toets) niet sneller
dan 10
km/h heeft gereden.
–
Als de motor moet draaien om het interieur op
een aangename temperatuur te houden.
–
Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de
STOP-stand niet beschikbaar zolang de
auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft
bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de STOP-stand niet enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten
(START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart
zodra de bestuurder aangeeft weg te willen
rijden:
Bij een handgeschakelde versnellingsbak:
met het koppelingspedaal volledig ingedrukt.
Bij een automatische transmissie:
–
Met de transmissie in stand D
of M: als het
rempedaal wordt losgelaten.
–
Met de transmissie in stand N
en het
rempedaal niet ingetrapt: als de transmissie in
stand D of M
wordt gezet.
–
Met de transmissie in stand P
en het
rempedaal ingetrapt: als de transmissie in stand
R, N, D of M
wordt gezet.
–
Als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Speciale gevallen:
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als
er weer aan de voorwaarden voor de werking is
voldaan en in de volgende gevallen:
–
Bij een handgeschakelde versnellingsbak: als
de rijsnelheid hoger wordt dan 4 km/h.
–
Bij een automatische transmissie in stand N
:
als de rijsnelheid hoger wordt dan 1
km/h.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit
lampje op het instrumentenpaneel enige
tijd en gaat het vervolgens permanent branden,
in combinatie met de weergave van een melding.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden bij een
storing.
►
Zet het contact af en start vervolgens de
motor met de sleutel of de toets
START/STOP.
12V-accu
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer
een of meerdere banden spanning verliest.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de
auto rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem gaat uit van de laatste waarden die
tijdens de reset zijn opgeslagen. Het is daarom
van groot belang dat de bandenspanning tijdens
het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor
verantwoordelijk.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
een hulpmiddel en vervangt de
waakzaamheid van de bestuurder niet.
Ondanks dit systeem moet u de
bandenspanning regelmatig controleren
(ook die van het reservewiel). Doe dit vooral
voordat u een lange rit gaat maken.
105
Rijden
6Laat alle werkzaamheden alleen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer
een of meerdere banden spanning verliest.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de
auto rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem gaat uit van de laatste waarden die
tijdens de reset zijn opgeslagen. Het is daarom
van groot belang dat de bandenspanning tijdens
het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor
verantwoordelijk.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
een hulpmiddel en vervangt de
waakzaamheid van de bestuurder niet.
Ondanks dit systeem moet u de
bandenspanning regelmatig controleren
(ook die van het reservewiel). Doe dit vooral
voordat u een lange rit gaat maken.
Rijden met een te lage bandenspanning,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit):
–
heeft een negatief effect op de wegligging,
–
verlengt de remweg,
–
veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
banden,
–
verhoogt het energieverbruik.
De voorgeschreven bandenspanning
voor de auto vindt u op de sticker met de
bandenspanningswaarden.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor
meer informatie over de identificatie van de
auto.
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet maandelijks
worden gecontroleerd als de banden "koud"
zijn (de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10
km met een gematigde
snelheid gereden).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet te worden gereset
als er sneeuwkettingen worden gemonteerd
of verwijderd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
waarschuwingslampje blijft branden in
combinatie met een geluidssignaal en,
afhankelijk van de uitvoering, een melding.
►
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
►
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
►
Als u een compressor hebt (bijvoorbeeld
die van de bandenreparatieset), controleer dan
de spanning van de vier banden als deze zijn
afgekoeld.
►
Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als
het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk
uit te voeren.
►
Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
Wanneer er te langzaam wordt gereden,
dan werkt het controlesysteem mogelijk
niet optimaal.
De waarschuwing wordt niet meteen
geactiveerd wanneer de bandenspanning
106
Rijden
plotseling daalt of bij een klapband. Het
kan namelijk enkele minuten duren om de
waarden van de snelheidssensoren van de
wielen te analyseren.
De waarschuwing kan vertraagd worden
weergegeven bij snelheden lager dan 40
km/h of bij een sportieve rijstijl.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
► Elke keer als u een of meerdere banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meerdere wielen, moet u het systeem
resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier
banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto en de
waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier
banden voordat u de resetprocedure uitvoert.
Het systeem geeft geen advies als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Het systeem kan via het
touchscreenmenu Rijverlichting/Auto
worden gereset terwijl de auto stilstaat.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden.
Er verschijnt een melding in combinatie met een
geluidssignaal.
De bandenspanning wordt dan niet meer
gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Noodreservewiel
Wanneer dit type reservewiel wordt
gebruikt, kan het zijn dat de bandenspanning
niet meer wordt gecontroleerd.
In dat geval gaat het storingslampje branden
dat weer zal doven wanneer het wiel is
vervangen door een wiel dat even groot is
als de andere wielen, de spanning van de
banden is gecontroleerd en indien nodig
aangepast en het systeem is gereset.
ConnectedCAM Citroën
(Afhankelijk van het land waar de auto is
verkocht)
Deze camera bovenaan op de voorruit
communiceert draadloos (wireless). Met de
camera kunt u het volgende:
–
Op verzoek foto's en video's maken, en deze
delen.
–
De GPS-coördinaten naar een smartphone
sturen.
–
Automatisch video's maken bij een aanrijding.
U bent zelf verantwoordelijk voor het
gebruik van de ConnectedCAM Citroën®:
u moet de regelgeving met betrekking tot de
bescherming van persoonsgegevens
(afbeeldingen van derden, kentekenplaten,
beveiligde gebouwen enz.) naleven. Vraag
eerst bij uw verzekeringsmaatschappij na of
video's van de ConnectedCAM Citroën als
bewijsmateriaal worden geaccepteerd.
Alles wat de bestuurder met de camera doet, moet bij een stilstaande auto
worden gedaan.
Werking
Ga als volgt te werk om alle camerafuncties te
gebruiken:
► Download de app ConnectedCAM Citroën
op een smartphone.
► Koppel de smartphone met de camera; volg
daarbij de aanwijzingen in de app.
De koppeling is nodig voor de eerste verbinding.
De smartphone wordt vervolgens automatisch
verbonden met de camera.
De standaardcode voor het koppelen is:
"ConnectedCAM".
Aan/uit
► Houd deze toets ingedrukt om de
camera in en uit te schakelen (ter
bevestiging gaat het controlelampje aan/uit).
Als de camera is ingeschakeld, worden
automatisch en permanent video-opnames
gemaakt.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Foto's en video's maken
► Druk kort op deze toets om een foto te
maken.
Ter bevestiging klinkt een geluidssignaal.
► Houd deze toets ingedrukt om een video te
maken.
Via de micro-USB-aansluiting kunt u de
gegevens van de camera ook naar andere
apparaten, zoals een pc of een tablet, sturen.
107
Rijden
6Werking
Ga als volgt te werk om alle camerafuncties te
gebruiken:
►
Download de app ConnectedCAM Citroën
op een smartphone.
►
Koppel de smartphone met de camera; volg
daarbij de aanwijzingen in de app.
De koppeling is nodig voor de eerste verbinding.
De smartphone wordt vervolgens automatisch
verbonden met de camera.
De standaardcode voor het koppelen is:
"ConnectedCAM".
Aan/uit
► Houd deze toets ingedrukt om de
camera in en uit te schakelen (ter
bevestiging gaat het controlelampje aan/uit).
Als de camera is ingeschakeld, worden
automatisch en permanent video-opnames
gemaakt.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Foto's en video's maken
► Druk kort op deze toets om een foto te
maken.
T
er bevestiging klinkt een geluidssignaal.
►
Houd deze toets ingedrukt om een video te
maken.
V
ia de micro-USB-aansluiting kunt u de
gegevens van de camera ook naar andere
apparaten, zoals een pc of een tablet, sturen.
Met de app ConnectedCAM Citroën kunt u dan
automatisch en onmiddellijk uw foto's en video's
via sociale media of e-mail delen.
Ter bevestiging klinkt er een geluidssignaal.
Het systeem resetten
► Houd deze 2 toetsen
tegelijkertijd ingedrukt om het
systeem te resetten.
Dan worden alle gegevens op de camera gewist
en wordt de standaardcode voor het koppelen
van de camera gereset.
Uit veiligheidsoverwegingen mag de
bestuurder de app ConnectedCAM
Citroën op de smartphone niet onder het
rijden gebruiken. Hij of zij moet alle
handelingen waarbij moet worden opgelet
uitvoeren terwijl de auto stilstaat.
Storing
In het geval van een storing knippert het
verklikkerlampje in de knop.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rij- en
parkeerhulpsystemen -
Algemene adviezen
Ondanks de aanwezigheid van rij- en
parkeerhulpsystemen moet de
bestuurder altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich altijd aan de
verkeersregels houden, moet onder alle
omstandigheden de auto in zijn macht
hebben en moet te allen tijde in staat zijn
om de controle weer over te nemen. De
bestuurder moet de snelheid aanpassen aan
de weersomstandigheden, het verkeer en de
staat van de weg.
Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om het verkeer en de afstand en
de relatieve snelheid van andere voertuigen
in de gaten te houden en om te anticiperen
op handelingen van andere weggebruikers
voordat de richtingaanwijzer wordt gebruikt en
er van rijstrook wordt gewisseld.
Deze systemen maken het niet mogelijk dat
natuurkundige wetten worden overschreden.
Rijhulpsystemen
De bestuurder moet beide handen op
het stuurwiel houden, altijd de binnen- en
buitenspiegels gebruiken, altijd de voeten
dicht bij de pedalen houden en iedere twee
uur pauze nemen.