
101
Ergonomie en comfort
3
Programmeren
Gebruik bij een TOYOTA Pro Touch met navigatiesysteem de afstandsbediening om de extra verwarming te starten/stoppen.Gebruik bij een Bluetooth®-audiosysteem of een TOYOTA Pro Touch de afstandsbediening om de extra verwarming te starten/stoppen en/of de voorverwarmingstijd aan te passen.
Met Bluetooth®-audiosysteem
► Druk op de toets MENU om het hoofdmenu te openen. ► Selecteer “Voorverw./Voorventil”.► Selecteer “Activering” en voor het programmeren indien nodig “Parameters”.► Selecteer “Verwarm.” om de motor en het passagierscompartiment voor te verwarmen of “Ventilatie” om het passagierscompartiment te ventileren.
► Selecteer:• de eerste klok om het tijdstip te programmeren/op te slaan waarop de voorverwarmingstemperatuur wordt bereikt,• de tweede klok om een tweede tijdstip te programmeren/op te slaan waarop de voorverwarmingstemperatuur wordt bereikt.
N OTIC E
Met behulp van deze twee klokken en afhankelijk van het seizoen kunt u bijvoorbeeld de ene of de andere starttijd selecteren.Een melding op het scherm bevestigt uw keuze.
Met TOYOTA Pro Touch
Druk op Connect-app om de hoofdpagina weer te geven.Druk vervolgens op “Programmeerbare verwarming/ventilatie”.► Selecteer het tabblad “Status” om het systeem in/uit te schakelen.► Selecteer het tabblad “Overige instellingen” en kies de modus “Verwarm.” om de motor en het passagierscompartiment voor te verwarmen of “Ventilatie” om het passagierscompartiment te ventileren.► Stel vervolgens het inschakeltijdstip
in waarbij voor elke selectie de voorverwarmingstemperatuur wordt bereikt.Druk op deze toets om op te slaan.
Met TOYOTA Pro Touch met
navigatiesysteem
In het menu Applicaties > Voertuigapps:
► Selecteer Programmeren airconditioning.► Druk op het tabblad Status om het systeem in/uit te schakelen.► Druk op het tabblad Instellingen om de modus Verwarming te selecteren om de motor en het passagierscompartiment voor te verwarmen of de modus Ventilatie om het passagierscompartiment te ventileren.► Stel vervolgens het inschakeltijdstip voor elke selectie in en sla dit op.► Druk op OK om te bevestigen.
NOTIC E
Er moet een periode van ten minste 60 minuten zitten tussen de verschillende programma's.
NOTIC E
Afhankelijk van de buitentemperatuur is er extra tijd nodig ten opzichte van de opgeslagen activeringstijd om de ingestelde temperatuur te bereiken.Deze extra tijd is maximaal 45 minuten.

104
Voorgeprogrammeerde
airco (elektrisch)
Met deze functie kunt u de temperatuur in het passagierscompartiment zo programmeren dat deze een vooraf gedefinieerde, niet-wijzigbare temperatuur (ongeveer 21°C) bereikt voordat u in de auto stapt, op de dagen en tijden van uw keuze.De functie is zowel beschikbaar wanneer de auto is aangesloten als wanneer deze niet is aangesloten.
Programmeren
Met Bluetooth®-audiosysteem
Het vooraf instellen van de temperatuur is niet mogelijk bij het Bluetooth®-audiosysteem.
Met TOYOTA Pro Touch of TOYOTA Pro Touch met navigatiesysteem
Het programmeren kan worden uitgevoerd vanaf een smartphone met
behulp van de app MyToyota (binnenkort beschikbaar).Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de op afstand bedienbare functies.
Met TOYOTA Pro Touch met navigatiesysteem
Via het menu Applicaties.
Druk op “Auto apps” om de startpagina van de apps te openen.Selecteer Airconditioning.
► Druk op + om een programma toe te voegen.► Selecteer het tijdstip waarop u in de auto stapt en de gewenste dagen. Druk op OK.► Druk op ON om dit programma te activeren.De sequentie voor de temperatuurinstelling begint ongeveer 45 minuten voor de geprogrammeerde tijd wanneer de auto is aangesloten (20 minuten wanneer de auto niet is aangesloten) en wordt daarna 10 minuten aangehouden.
NOTIC E
U kunt meerdere programma's instellen.Elk programma wordt in het systeem opgeslagen.Voor het optimaliseren van de actieradius raden we u aan om een programma te starten terwijl de auto is aangesloten.
NOTIC E
Het ventilatorgeluid dat u hoort tijdens het op temperatuur brengen van de auto is volkomen normaal.
Voorwaarden voor werking
– De functie wordt alleen geactiveerd wanneer het contact UIT staat en de auto is vergrendeld.– Wanneer de auto niet is aangesloten, wordt de functie alleen geactiveerd als het laadniveau van het batterijpakket meer dan 50% bedraagt.– Als de auto niet is aangesloten en een terugkerend programma actief is (bijv. van maandag t/m vrijdag), wordt het programma gedeactiveerd als er twee sequenties voor de temperatuurinstelling worden uitgevoerd zonder dat de auto wordt gebruikt.

11 0
NOTIC E
De binnenzijde van de voorruit raakt mogelijk beslagen, waardoor de regen-/zonlichtsensor niet goed werkt.Ontwasem de voorruit bij vochtig en koud weer regelmatig.
Follow Me Home-verlichting
en instapverlichting
Follow Me Home-verlichting
Handbediend
In-/uitschakelen► Geef met het contact UIT een “lichtsignaal” met de lichtschakelaar om de functie in of uit te schakelen.De handbediende follow me home-verlichting gaat na een bepaalde tijd automatisch uit.
Automatisch
Als de functie “automatische verlichting” is ingeschakeld (lichtschakelaar in de stand
“AUTO”) en er weinig licht is, gaat het dimlicht automatisch branden wanneer het contact UIT wordt gezet.
Met audiosysteem of touchscreen
Het in- en uitschakelen en de duur van de Follow Me Home-verlichting kunnen worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto.
Instapverlichting buitenzijde
De instapverlichting is bedoeld om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken. De instapverlichting is actief als de lichtschakelaar in de stand "AUTO" staat en de lichtsensor weinig omgevingslicht detecteert.
Inschakelen
Druk op deze toets op de afstandsbediening of een van de voorportiergrepen met het “Smart Entry & Start”-systeem.
Het dimlicht en het positielicht gaan branden: uw auto wordt ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de buitenzijde gaat na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het AAN zetten van het contact of het vergrendelen van de auto.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
Het in- of uitschakelen van de functie en de tijdsduur van de instapverlichting zijn in te stellen via het configuratiemenu van de auto.
Bochtverlichting
Dit systeem maakt gebruik van de lichtbundel van een mistlamp voor om de binnenzijde van een bocht te verlichten, wanneer het grootlicht of dimlicht is ingeschakeld en de rijsnelheid lager is dan 40 km/h (stadsverkeer, bochtige weg, kruispunten, inparkeren).
Zonder/met bochtverlichting
In-/uitschakelen
Het systeem start:– als de desbetreffende richtingaanwijzer is ingeschakeld.of– als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.Het wordt inactief in de volgende gevallen:

111
Verlichting en zichtbaarheid
4
– als het stuurwiel niet ver genoeg wordt verdraaid;– bij een snelheid van meer dan 40 km/h;– wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
De instellingen van het systeem kunnen worden gewijzigd via het configuratiemenu van de auto.
Automatic High
Beam-systeem
Wanneer de ring in de stand “AUTO” staat, schakelt dit systeem met behulp van een camera aan de bovenzijde van de voorruit automatisch tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van het omgevingslicht en de verkeersomstandigheden.
WARNI NG
Dit is een rijhulpsysteem.De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de verlichting van zijn auto, het gebruik van de voor de lichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer geëigende verlichting en het naleven van de verkeersregels.
NOTIC E
Het systeem is actief wanneer u sneller rijdt dan 25 km/h.Als de snelheid lager wordt dan 15 km/h, wordt het systeem gedeactiveerd.
Inschakelen/uitschakelen
Met/zonder audiosysteem
► Druk op deze toets om het systeem in of uit te schakelen.Als de functie wordt ingeschakeld, gaat het controlelampje in de toets branden.
Met touchscreen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het configuratiemenu van de auto.► Zet vervolgens de ring van de lichtschakelaar in de stand “AUTO” of “dimlicht/grootlicht”.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de verlichting omschakelen.► Door een “lichtsignaal” te geven wordt de functie uitgeschakeld en schakelt het verlichtingssysteem over op de stand “automatische verlichting”:– Als de controlelampjes “AUTO” en “Dimlicht” branden, schakelt het systeem over op het grootlicht,– als de controlelampjes “AUTO” en “Grootlicht” branden, schakelt het systeem over op het dimlicht.► Schakel nogmaals handmatig tussen het dimlicht en grootlicht om de functie weer in te schakelen.
NOTIC E
Bij het geven van een lichtsignaal wordt het systeem niet uitgeschakeld.De status van de functie wordt opgeslagen als het contact UIT wordt gezet.

11 3
Verlichting en zichtbaarheid
4
Sfeerverlichting interieur
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.
Inschakelen
In het donker gaan de dakverlichting voor en panoramadakverlichting (indien uw auto hiermee is uitgerust) automatisch branden wanneer het positielicht wordt ingeschakeld.De sfeerverlichting gaat automatisch uit als het positielicht wordt uitgeschakeld.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
U kunt de sfeerverlichting in- en uitschakelen en de helderheid ervan instellen via het configuratiemenu van de auto.
Ruitenwisserschakelaar
NOTIC E
Verwijder sneeuw, ijs of rijp van de voorruit en rondom de ruitenwisserarmen en -bladen voordat u de ruitenwissers onder winterse omstandigheden gebruikt.
WARNI NG
Gebruik de ruitenwissers niet op een droge voorruit. Controleer, voordat u bij extreem koud of warm weer de ruitenwissers inschakelt, of de ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de voorruit.
NOTIC E
Na het wassen in een wasstraat hoort u mogelijk tijdelijk abnormale geluiden en merkt u mogelijk dat de ruitenwissers minder goed werken. U hoeft de ruitenwisserbladen niet te vervangen.
Zonder automatische
ruitenwissers
Met automatische
ruitenwissers
Ruitenwissers voor
► Beweeg de schakelaar omhoog of omlaag om de ruitenwissers op de gewenste snelheid te zetten.Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)Wissen op normale snelheid (matige regen)Wissen met intervallen (afhankelijk van de snelheid van de auto)

11 5
Verlichting en zichtbaarheid
4
Automatische ruitenwissers
voor
In de AUTO-modus werken de ruitenwissers automatisch en passen ze zich aan de intensiteit van de regen aan.De regendetectiefunctie gebruikt een regen-/zonlichtsensor aan de bovenzijde van de voorruit, in het midden, achter de binnenspiegel.
Inschakelen
► Druk de bedieningsschakelaar kort omlaag.De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen.Dit waarschuwingslampje gaat branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding.
Uitschakelen
► Duw de bedieningsschakelaar nog een keer kort omlaag of zet de bedieningsschakelaar in een andere stand (Int, 1 of 2).Dit waarschuwingslampje dooft op het instrumentenpaneel en er wordt een melding weergegeven.
NOTIC E
Als het contact gedurende meer dan een minuut UIT is geweest, moeten de automatische ruitenwissers opnieuw worden ingeschakeld door de bedieningsschakelaar omlaag te duwen.
Storing
Als zich een storing voordoet in de automatische werking van de ruitenwissers, werken deze in de intervalstand.Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WARNI NG
Dek de regen-/zonlichtsensor niet af.Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat.Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.
Achterruitenwisser
Uit.
Intervalwerking.
Sproeien-wissen (gedurende enige tijd)
Achteruitversnelling
Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, gaat de achterruitenwisser automatisch werken als de ruitenwissers voor zijn ingeschakeld.
Inschakelen/uitschakelen
Met audiosysteem of touchscreen
De instellingen van het systeem kunnen worden gewijzigd via het configuratiemenu van de auto.
NOTIC E
Deze functie is standaard ingeschakeld.

11 9
Veiligheid
5
WARNI NG
Monteren van als accessoire geleverde radiocommunicatiezendersVoordat u een radiocommunicatiezender met externe antenne monteert, moet u bij een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige de technische gegevens van compatibele zenders opvragen (frequentie, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften), conform de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).
NOTIC E
Conformiteitsverklaringen voor audioapparatuurDe relevante certificaten vindt u op de website https://www.toyota-tech.eu/RED.
* Conform de algemene gebruiksvoorwaarden die u bij uw dealer kunt opvragen en afhankelijk\
van de technische beperkingen van het systeem.
** In gebieden waar “Lokale noodoproep” operationeel is.
De lijst van landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschik\
bare telematicadiensten kunt u bij uw dealer opvragen of op toyota.nl be\
kijken.
Alarmknipperlichten
► Als u op de rode toets drukt, gaan alle richtingaanwijzers tegelijkertijd knipperen.De alarmknipperlichten werken ook als het contact UIT is.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop, afhankelijk van de mate van remvertraging, worden de alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit.Ze kunnen worden uitgeschakeld door nogmaals op de toets te drukken.
Noodoproep of
pechhulpoproep
Lokale noodoproep (PE112)
► Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets.Het branden van het controlelampje en een gesproken bericht bevestigen dat de oproep is verstuurd naar de alarmcentrale.*.“Lokale noodoproep” lokaliseert onmiddellijk uw auto en brengt u in contact met de bevoegde hulpdiensten.**.► Door nogmaals op deze toets te drukken wordt de oproep onmiddellijk geannuleerd.Het controlelampje knippert als de voertuiggegevens worden verzonden en blijft vervolgens branden als de verbinding tot stand is gebracht.

182
Stop & Start
De functie Stop & Start zet de motor tijdelijk uit (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen, enz.). De motor wordt automatisch weer gestart (START-stand) zodra de bestuurder te kennen geeft weer te gaan rijden.Deze functie, die vooral is ontwikkeld voor gebruik in de stad, zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een lager geluidsniveau tijdens het wachten.Het systeem heeft geen invloed op de werking van de overige functies van de auto, met name het remsysteem.
WARNI NG
Rijden op een overstroomde wegSchakel het Stop & Start-systeem uit wanneer u op een overstroomde weg moet rijden.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op overstroomde wegen.
Uitschakelen/opnieuw inschakelen
Met/zonder audiosysteem
► U kunt het systeem uit- of inschakelen door op deze toets te drukken.Het lampje brandt als het systeem is uitgeschakeld.
Met touchscreen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het configuratiemenu van de auto.
WARNI NG
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, wordt de motor direct opnieuw gestart.
NOTIC E
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u de motor opnieuw start.
Werking
Primaire werkingsvoorwaarden
– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.– De schuifdeur moet zijn gesloten.– De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn vastgemaakt.– De ladingstoestand van de accu moet voldoende zijn.– De temperatuur van de motor moet binnen het normale werkingsbereik liggen.– De buitentemperatuur moet tussen 0°C en 35°C liggen.
De motor in de stand-bystand (STOP-
stand) zetten
De motor gaat automatisch over op de stand-bystand zodra de bestuurder de intentie aangeeft te willen stoppen.Handgeschakelde transmissie: als u bij een snelheid lager dan 20 km/h of bij stilstaande auto de selectiehendel in de neutraalstand zet en het koppelingspedaal loslaat.
Automatische transmissie: als het rempedaal ingetrapt wordt gehouden of stand N is ingeschakeld, bij stilstaande auto.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoelang tijdens een rit stand-by is geactiveerd. De tijdteller wordt telkens wanneer u het contact opnieuw AAN zet weer op nul gezet.