
185
Rijden
6
► Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel (afhankelijk van de uitrusting).
WARNI NG
Als te langzaam wordt gereden, werkt het controlesysteem mogelijk niet optimaal.Als de bandenspanning plotseling lager wordt of bij een klapband treedt het
waarschuwingssysteem niet onmiddellijk in werking. Het systeem heeft namelijk enkele minuten nodig om de door de sensoren gemeten waarden te analyseren.Bij een rijsnelheid lager dan 40 km/h of bij een sportieve rijstijl wordt de waarschuwing mogelijk met enige vertraging geactiveerd.
NOTIC E
De waarschuwing blijft actief tot het systeem opnieuw wordt geïnitialiseerd.
Opnieuw initialiseren
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem opnieuw initialiseren.
WARNI NG
Controleer voordat u het systeem opnieuw initialiseert of de spanning van de vier banden geschikt is voor de gebruiksomstandigheden van de auto en overeenkomt met de waarden op het bandenspanningslabel.Controleer de spanning van de vier banden alvorens het systeem opnieuw te initialiseren.Het bandenspanningswaarschuwingssysteem geeft geen melding als een bandenspanning bij het opnieuw initialiseren onjuist is.
Zonder audiosysteem
► Houd bij stilstaande auto deze toets ongeveer 3 seconden ingedrukt en laat hem vervolgens los. Het opnieuw initialiseren wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Met audiosysteem of touchscreen
Het systeem moet bij stilstaande auto opnieuw worden geïnitialiseerd via het configuratiemenu van de auto.
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes branden op het instrumentenpaneel.In dat geval werkt het bandenspanningswaarschuwingssysteem niet meer.Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.

189
Rijden
6
D.Indien uw auto met dit systeem is uitgerust: informatie over de snelheidslimiet.
NOTIC E
Raadpleeg voor meer informatie over het navigatiesysteem het hoofdstuk Audiosysteem en telematica.
Keuzeknop
1.Aan.
2.Uit (lang indrukken).
3.Instellen van de lichtsterkte.
4.Instellen weergavehoogte.
Inschakelen/uitschakelen
► Druk bij draaiende motor op toets 1 om het systeem in te schakelen en het projectiescherm uit te klappen.
► Houd toets 2 ingedrukt om het systeem uit te schakelen en het projectiescherm in te klappen.De status van het systeem wordt opgeslagen wanneer de motor wordt uitgezet en hersteld wanneer de motor weer wordt gestart.
Hoogteverstelling
► Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de toetsen 4:• omhoog om het display hoger af te stellen,• omlaag om het display lager af te stellen.
Instellen helderheid
► Stel bij een draaiende motor de helderheid van het informatiedisplay in met behulp van de toetsen 3:
• druk op de “zon” om de lichtsterkte te verhogen,• druk op de “maan” om de lichtsterkte te verlagen.
W ARNI NG
Leg nooit voorwerpen rondom het scherm (of in de uitsparing) zodat het uitklappen en de goede werking van het projectiescherm niet
belemmerd worden.
NOTIC E
Bij bepaalde weersomstandigheden (regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer, enz.) is de informatie op het head-up display mogelijk tijdelijk minder goed leesbaar.Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van de informatie belemmeren.Gebruik een schone, zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje of microvezeldoekje) om het projectiescherm te reinigen. Gebruik nooit een droge of schurende doek of een schoonmaak- of oplosmiddel, anders kunnen er krassen ontstaan op het projectiescherm of kan de anti-reflecterende laag beschadigd raken.

204
Activeringsdrempel voor de
waarschuwing wijzigen
Deze activeringsdrempel bepaalt de gevoeligheid waarmee de functie waarschuwt voor het risico op een aanrijding.De drempel wordt met het audiosysteem of het touchscreen ingesteld via het configuratiemenu van de auto.► Selecteer een van de drie vooraf gedefinieerde drempels: “Ver”, “Normaal” of “Sluiten”.De drempel die als laatste gebruikt is, wordt opgeslagen bij het UIT zetten van het contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde kans op een aanrijding en de door de bestuurder geselecteerde activeringsdrempel voor de waarschuwing kunnen meerdere waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en weergegeven op het instrumentenpaneel.Het systeem houdt rekening met het dynamische gedrag van de auto, de snelheid van uw auto en
die van de voorligger, de weersomstandigheden en de rijomstandigheden (intrappen van pedalen, bedienen van stuurwiel, enz.) zodat de waarschuwing op het meest geschikte moment wordt geactiveerd.Niveau 1 (oranje): alleen een visuele waarschuwing die aangeeft dat de afstand tot de voorligger zeer klein is.De melding “Voertuig dichtbij” wordt
weergegeven.
Niveau 2 (rood): visuele signalen en geluidssignalen die waarschuwen voor een dreigende aanrijding.De melding “Remmen!” wordt weergegeven.
NOTIC E
Als uw auto een voorligger te snel nadert, wordt het eerste waarschuwingsniveau mogelijk niet weergegeven. In dat geval wordt
waarschuwingsniveau 2 direct weergegeven.Belangrijk: waarschuwingsniveau 1 wordt niet weergegeven bij een stilstaand obstakel of als de activeringsdrempel “Dichtbij” is geselecteerd.
Intelligent Emergency
Braking Assistance (iEBA)
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet voldoende om een aanrijding te voorkomen, vult dit systeem de remkracht aan voor zover dit binnen de natuurkundige grenzen mogelijk is.Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie, ook wel automatisch noodremsysteem genoemd, treedt in werking nadat de bestuurder is gewaarschuwd, maar niet snel genoeg reageert en het rempedaal niet bedient.
De functie is bedoeld om de snelheid van de aanrijding te beperken of de frontale aanrijding met de voorligger te voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.

206
Lane Departure
Warning-systeem
WARNI NG
Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Systeem dat een camera gebruikt om doorgetrokken of onderbroken rijstrookmarkeringen te herkennen en een waarschuwing activeert als de auto de rijstrook verlaat. Als de richtingaanwijzer niet wordt gebruikt bij snelheden boven 80 km/h en het risico bestaat dat een van deze markeringen op de weg wordt overschreden, activeert het systeem de waarschuwing.Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en autowegen.
Detectie - Waarschuwing
U wordt gewaarschuwd door het knipperen van dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal.
NOTIC E
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en tot ongeveer 20 seconden nadat deze is
uitgeschakeld, wordt er geen enkele waarschuwing gegeven.
Inschakelen/uitschakelen
Met/zonder audiosysteem
► Druk op deze toets om het systeem in of uit te schakelen.Het controlelampje brandt als het systeem is ingeschakeld.
Met touchscreen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het configuratiemenu van de auto.
Storing
Afhankelijk van de uitrusting van de auto:Het controlelampje in deze toets knippert.of/De toets knippert en er wordt een foutmelding weergegeven.Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
NOTIC E
De detectie wordt mogelijk belemmerd:– Als de wegmarkeringen weggesleten zijn en er weinig contrast is met het wegdek.– Als de voorruit vuil is.– In bepaalde extreme weersomstandigheden: mist, hevige regenval, sneeuw, schaduw, fel zonlicht of directe blootstelling aan de zon (bijv. laagstaande zon, verlaten van een tunnel).

209
Rijden
6
– de inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal waarbij het ingehaalde voertuig zich blijft ophouden in de dode hoek,– u rijdt rechtuit of in een flauwe bocht,– uw auto trekt geen aanhangwagen, caravan, enz.
In de volgende situaties wordt er geen waarschuwing gegeven:– als er stilstaande objecten (geparkeerde auto's, vangrails, straatverlichting, verkeersborden, enz.) aanwezig zijn,– als er auto's tegemoetkomen,– bij het rijden over bochtige wegen of in scherpe bochten,– bij het inhalen van of ingehaald worden door een zeer lang voertuig (vrachtwagen, bus, enz.) dat zich zowel in de dode hoek achter als in het gezichtsveld vóór de bestuurder bevindt,– bij snelle inhaalmanoeuvres,– Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
Inschakelen/uitschakelen
Met/zonder audiosysteem
► Druk op deze toets om het systeem in of uit te schakelen.Het controlelampje brandt als het systeem is ingeschakeld.
Met touchscreen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het configuratiemenu van de auto.
NOTIC E
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhangwagen trekt met een door TOYOTA goedgekeurde trekhaak.

2 11
Rijden
6
Grafische weergave
Ter aanvulling op het geluidssignaal: segmenten op het scherm die geleidelijk naar de auto toe bewegen (wit: obstakels veraf, geel: obstakels dichtbij, rood: obstakels zeer dichtbij).Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het symbool “Gevaar” op het scherm.
Parkeersensoren voor
De parkeersensoren voor, die een aanvulling
vormen op de parkeersensoren achter, worden geactiveerd als voor de auto een obstakel wordt gesignaleerd bij een snelheid van maximaal 10 km/h.De werking van de parkeersensoren voor wordt onderbroken als de auto langer dan drie seconden stilstaat met ingeschakelde vooruitversnelling, als er geen obstakel meer wordt gesignaleerd of als de snelheid van de auto hoger wordt dan 10 km/h.
NOTIC E
Het geluid dat uit de luidspreker komt (voor of achter), geeft de plaats van het obstakel ten opzichte van de voor- of achterzijde van de auto aan.
Uitschakelen/inschakelen
Zonder audiosysteem
► U kunt het systeem uit- of inschakelen door op deze toets te drukken.Het lampje brandt als het systeem is uitgeschakeld.
Met audiosysteem of touchscreen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het configuratiemenu van de auto.
NOTIC E
De parkeersensoren achter worden automatisch uitgeschakeld wanneer een aanhangwagen of fietsendrager wordt aangekoppeld aan een trekhaak die conform de voorschriften van de fabrikant is gemonteerd.
Beperkingen van het
systeem
Als de bagageruimte zwaar is beladen, gaat de auto mogelijk wat hellen, wat de afstandsmetingen negatief kan beïnvloeden.
Storing
Als er een storing optreedt bij het inschakelen van de achteruitversnelling, gaat op het instrumentenpaneel dit waarschuwingslampje branden, in combinatie met de weergave van een melding en een
geluidssignaal (kort piepsignaal).Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.

230
Supersnel laden, modus 4
► Verwijder, afhankelijk van de uitvoering, de beschermkap van het onderste deel van de stekker.► Volg de gebruiksaanwijzing van de openbare
snellader en sluit de kabel vanaf de openbare snellader aan op de aansluiting van de auto.Wanneer het laden wordt gestart, wordt dit aangegeven door het knipperende groene controlelampje in de klep.Als het lampje niet gaat branden, is het laden niet begonnen. Start de procedure opnieuw en controleer of alles goed is aangesloten.Het rode controlelampje in de klep gaat branden om aan te geven dat de laadstekker is vergrendeld.
Uitgesteld laden
Instellingen
Bij een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, met Bluetooth®-audiosysteemStandaard staat de starttijd voor uitgesteld laden ingesteld op middernacht (tijd in de auto).
De starttijd voor uitgesteld laden kan worden aangepast.Ga naar een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.Op een smartphone of tablet (GSM), met TOYOTA Pro Touch of TOYOTA Pro Touch met navigatiesysteemU kunt de functie voor uitgesteld laden op elk moment programmeren via de app MyToyota (binnenkort beschikbaar).Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de op afstand bedienbare functies.In de auto, met TOYOTA Pro Touch met navigatiesysteem► Selecteer de pagina Laden in het touchscreenmenu Energie.► Stel de starttijd voor het laden in.► Druk op OK.De instelling wordt in het systeem opgeslagen.
Inschakelen
NOTIC E
Uitgesteld laden is alleen mogelijk in modus 2 en 3.
► Sluit na het programmeren van uitgesteld laden uw auto aan op het gewenste laadstation.
► Druk binnen een minuut op deze knop in de klep om het systeem te activeren (dit wordt bevestigd door de laadindicator die blauw gaat branden).
Losnemen
Voordat u de laadstekker losneemt:► Als de auto is ontgrendeld, vergrendel en ontgrendel hem dan.► Als de auto is vergrendeld, ontgrendel hem dan.Het rode controlelampje in de klep dooft ter bevestiging dat de laadstekker is ontgrendeld.► Verwijder binnen 30 seconden de laadstekker.De laadindicator gaat wit branden.

231
Praktische informatie
7
NOTIC E
Druk, wanneer de selectieve deurontgrendeling is geactiveerd, tweemaal op de ontgrendeltoets om de laadstekker los te nemen.
NOTIC E
Wanneer het laden is voltooid, dooft na ongeveer 2 minuten de groene laadindicator in de klep.
Thuis laden, modus 2
Wanneer het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door het groene controlelampje CHARGE op de regeleenheid; de groene laadindicator in de klep gaat permanent branden.► Plaats de beschermkap terug op de laadstekker en sluit de laadklep.► Neem het uiteinde van de laadkabel met de regeleenheid los uit de contactdoos.
Versneld laden, modus 3
Wanneer het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door de regeleenheid en het controlelampje in de klep dat permanent groen brandt.► Hang de laadstekker aan de laadmodule en sluit de laadklep.
Supersnel laden, modus 4
Wanneer het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door de lader en het controlelampje in de klep dat permanent groen brandt.► U kunt het laden ook pauzeren door op deze toets in de klep te drukken (alleen in modus 4).► Hang de laadstekker aan de lader.► Plaats, afhankelijk van de uitvoering, de beschermkap terug op het onderste deel en sluit de laadklep.
Spaarmodus
Systeem dat de gebruiksduur van bepaalde functies beheert om ervoor te zorgen dat de accu voldoende geladen blijft.Nadat de motor is uitgezet, kunt u een aantal functies, zoals het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, het dimlicht en de instapverlichting nog in totaal ongeveer 40 minuten gebruiken.
Inschakelen van de modus
Op het scherm van het instrumentenpaneel wordt een melding weergegeven die aangeeft dat de spaarmodus is ingeschakeld. De actieve functies worden stand-by gezet.
NOTIC E
Als u op dat moment een telefoongesprek aan het voeren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via het handsfree-systeem van het audiosysteem van uw auto.