147
Rijden
6Kans op ongewenst activeren
Wij raden u aan om het systeem in de volgende
rijomstandigheden te deactiveren:
–
Rijden op een beschadigd, onstabiel of erg
glad (ijzel) wegdek.
–
Slechte weersomstandigheden.
–
Bij rijden op een racecircuit.
–
Op een testbank.
Uitschakelen/inschakelen
► Met deze toets kunt u het systeem op elk
moment uit- of inschakelen.
Wanneer het is uitgeschakeld, gaan het
controlelampje in de toets en dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden.
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra het contact wordt ingeschakeld.
Storing
Een systeemstoring wordt
aangegeven met het branden van
deze waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
actieve
dodehoekbewaking
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten
van de bumpers en waarschuwt de bestuurder
voor de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid
van andere voertuigen (auto's, vrachtwagens,
motoren) in de blinde hoeken van de auto
(gebieden die de bestuurder niet kan zien).
In de buitenspiegel aan de zijde waar
zich dat voertuig bevindt, gaat er een
waarschuwingslampje branden:
–
direct, wanneer u wordt ingehaald;
–
na ongeveer een seconde, wanneer u
langzaam een ander voertuig inhaalt.
Naast deze waarschuwing zult u een
koerscorrectie voelen als u probeert een lijn
te overschrijden terwijl de richtingaanwijzer
geactiveerd is, om een botsing te voorkomen.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het menu
Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Wanneer de auto wordt gestart, gaat in
de linker- of rechterbuitenspiegel een
waarschuwingslampje branden om aan te geven
dat het systeem is geactiveerd.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door PEUGEOT gehomologeerde
trekhaak.
148
Rijden
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden
(zo kan een wolk waterdruppels in de dode
hoek worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of
ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk
niet goed werkt.
Parkeerhulp
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem waarschuwt met behulp van
sensoren in de bumper voor obstakels in de
nabijheid van de auto (zoals voetgangers,
Voorwaarden voor de
werking
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken.
–
De snelheid van de auto moet liggen tussen
12 en 140
km/u voor een waarschuwing en
tussen 65 en 140 km/u voor een koerscorrectie.
–
Het systeem moet ingeschakeld zijn om een
correctie te kunnen activeren.
–
W
anneer u een auto inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 10 km/u is.
–
W
anneer u door een andere auto wordt
ingehaald en het verschil in snelheid minder dan
25
km/u is.
–
Het verkeer stroomt vloeiend door
.
–
De inha
almanoeuvre duurt langer dan normaal
en het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.
–
U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.
–
Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.
Werkingslimieten
Er wordt geen waarschuwingssignaal afgegeven
en er wordt geen correctie uitgevoerd in de
volgende situaties:
–
Bij stilstaande voorwerpen (geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden enz.).
–
Bij tegemoetkomend verkeer
.
–
Op bochtige wegen of in zeer scherpe
bochten.
–
W
anneer u een lang voertuig inhaalt of wordt
ingehaald door een lang voertuig (vrachtwagen,
bus, enz.) dat zowel in de dode hoek achter
wordt gedetecteerd als in het gezichtsveld van
de bestuurder aanwezig is.
–
Bij snelle inhaalmanoeuvres.
–
Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en
achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
–
Als de functie Park
Assist of Full Park Assist is
geactiveerd.
Storing
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en wordt er
een melding weergegeven.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
149
Rijden
6Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden
(zo kan een wolk waterdruppels in de dode
hoek worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of
ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk
niet goed werkt.
Parkeerhulp
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem waarschuwt met behulp van
sensoren in de bumper voor obstakels in de
nabijheid van de auto (zoals voetgangers, auto's, bomen en slagbomen) die binnen het
detectiebereik van de sensoren vallen.
Parkeerhulp achter
Het systeem wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Het systeem wordt uitgeschakeld als er weer
een andere versnelling wordt geselecteerd.
Geluidssignalen
Dit systeem signaleert de aanwezigheid van
obstakels binnen de detectiezone van de
sensoren die zich in de baan van de auto,
zoals bepaald door de stand van het stuurwiel,
bevinden.
In het weergegeven voorbeeld worden,
afhankelijk van de uitvoering, alleen de obstakels
die zich in het gestreepte gebied bevinden door
het geluidssignaal gesignaleerd.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen
van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt
het geluidssignaal ononderbroken.
U hoort via de luidspreker (rechts of links)
aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Het geluidssignaal instellenAls u bij PEUGEOT Connect
Radio of PEUGEOT Connect Nav
op deze toets drukt, wordt het venster
geopend waarop u het volume van het
geluidssignaal kunt instellen.
Grafische weergave
Dit is een aanvulling op het geluidssignaal,
waarbij geen rekening worden gehouden met
de rijrichting van de auto. Dit systeem geeft met
150
Rijden
Visiopark 1 - Visiopark 2
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Bij draaiende motor kunnen met deze systemen
weergaven van de directe omgeving van de auto
worden weergegeven op het touchscreen met
behulp van één camera bij Visiopark 1 en twee
camera’s bij Visiopark 2.
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met
in het ene deel de omgeving zoals die door de
camera('s) wordt geregistreerd en in het andere
deel het beeld van bovenaf van de directe
omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult
het beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden
weergegeven:
– Standaardweergave.
balken op het scherm de afstand tussen het
obstakel en de auto aan (wit: veraf, oranje: in de
buurt en rood: heel dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra
er bij een rijsnelheid van maximaal 10 km/h vóór
de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De werking van de parkeerhulp vóór wordt
onderbroken als de auto langer dan drie
seconden stilstaat terwijl een versnelling vooruit
is ingeschakeld, als er geen obstakel meer wordt
gedetecteerd of als de auto harder dan 10 km/h
rijdt.
Het geluid uit de luidspreker (voor of
achter) geeft de positie van het obstakel
ten opzichte van de auto aan (voor of achter).
Parkeerhulp zijkant
Met vier extra sensoren aan de zijkant van de
bumpers registreert het systeem de positie van
obstakels tijdens het manoeuvreren en geeft ze
weer als de obstakels zich aan de zijkant van de
auto bevinden.
Alleen vaste obstakels worden juist weergegeven. Bewegende obstakels die
aan het begin van de manoeuvre worden
gedetecteerd, kunnen ten onrechte worden
weergegeven, terwijl bewegende obstakels
langs de auto niet worden weergegeven als
ze in een eerder stadium niet zijn
geregistreerd.
Voorwerpen die tijdens de manoeuvre
worden geregistreerd, worden uit het
geheugen gewist als het contact wordt
afgezet.
Uitschakelen / inschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het menu
Rijverlichting /Auto op het touchscreen.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer er
een aanhanger of fietsendrager wordt
aangekoppeld aan een trekhaak die volgens
de voorschriften van de fabrikant is
gemonteerd.
In dat geval wordt de omtrek van een
aanhanger weergeven aan de achterzijde van
het beeld van de auto.
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld wanneer de
functies Park Assist en Full Park Assist bezig zijn
om de beschikbare ruimte van een parkeerplaats
te meten.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over het Park Assist en het Full Park
Assist.
Werkingslimieten
Bij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
Storing
Als er een storing optreedt wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, dan gaat
dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal (kort
piepsignaal).
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
151
Rijden
6Visiopark 1 - Visiopark 2
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Bij draaiende motor kunnen met deze systemen
weergaven van de directe omgeving van de auto
worden weergegeven op het touchscreen met
behulp van één camera bij Visiopark 1 en twee
camera’s bij Visiopark 2.
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met
in het ene deel de omgeving zoals die door de
camera('s) wordt geregistreerd en in het andere
deel het beeld van bovenaf van de directe
omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult
het beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden
weergegeven:
– Standaardweergave. –
180° weergave.
–
Ingezoomde weergave.
Standaard is de stand
AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
►
Druk op de toets in de hoek linksonder van
het touchscreen.
►
Selecteer een type weergave:
•
"Standaardweergave
".
• "180° view".
• "Ingezoomde weergave".
• "AUTO view".
De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan
het geselecteerde type.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert tijdens het manoeuvreren
bij lage snelheid met één of twee camera's de
omgeving van de auto. Van boven de auto wordt er, in realtime en
terwijl de manoeuvre wordt uitgevoerd, een
beeld van de directe omgeving gereconstrueerd
(weergegeven tussen de haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit
beeld verdwijnt automatisch als de auto langere
tijd stilstaat.
Bij de Visiopark 2 wordt het beeld samengesteld
door beide camera's, zowel bij het vooruitrijden
als bij het achteruitrijden.
Wanneer de functie is geactiveerd, kan het
zijn dat het beeld van bovenaf niet wordt
weergegeven. Als het systeem wordt geactiveerd
wanneer de auto al is verplaatst, kan het beeld
van bovenaf volledig worden weergegeven.
Visiopark 1
Beeld van de camera achter
152
Rijden
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens
de gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, midden B
en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze
te selecteren in het menu voor het veranderen
van de weergave.
Visiopark 2
De auto is voorzien van een in de grille
geplaatste camera vóór en een camera achter
De bij de kentekenplaatverlichting
gemonteerde camera achter is actief als de
achteruitversnelling is ingeschakeld en de
snelheid niet hoger is dan 10
km/h.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, bij snelheden hoger dan
ongeveer 10
km/h.
–
Automatisch, als de achterklep wordt
geopend.
–
Als er uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld wordt dan nog 7
seconden weergegeven).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm.
De blauwe lijnen ( 1) geven de breedte van de
auto weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn
2 geeft een afstand van 30 cm vanaf
de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3
en 4 een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de
zijkanten van de auto via de buitenspiegels in
de gaten houden.
De parkeersensoren geven ook extra
informatie over het gebied rondom de auto.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de
rode lijn bevindt (minder dan 30
cm van de auto)
wordt dankzij de sensoren in de achterbumper
automatisch overgeschakeld van de weergave
van de omgeving achter de auto (standaard)
naar de weergave van het beeld van bovenaf
(ingezoomd) van de auto.
154
Rijden
180°-weergave
Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens
de gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, centraal
B en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze
te selecteren in het menu voor het veranderen
van de weergave.
Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Bij draaiende motor en een rijsnelheid van
maximaal 20 km/u kunt u deze functie
activeren via het menu Rijverlichting
/
Auto van
het touchscreen:
►
Selecteer "
Panoramacamera ".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met
een weergave van de omgeving vóór de auto als
de versnellingsbak in de neutraalstand staat of
een vooruitversnelling is ingeschakeld, en een
weergave van de omgeving achter de auto als
de achteruitversnelling is ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, als de rijsnelheid hoger wordt
dan ongeveer 30
km/u (het beeld verdwijnt
tijdelijk vanaf een snelheid van 20
km/u).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Standaardweergave
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op
het scherm. De oranje lijnen
1 geven de breedte van de
auto weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf
de voorbumper weer; de twee oranje lijnen 3 en
4 een afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de voorzijde van de auto en van zijn
nabije omgeving te creëren zodat de obstakels
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de
gaten houden.
De parkeerhulp geeft bovendien extra
informatie over de omgeving van de auto.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer u een obstakel nadert, wordt dankzij
de sensoren in de voorbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de
omgeving vóór de auto (standaard) naar de
weergave van het beeld van bovenaf van de
auto (zoom).
155
Rijden
6180°-weergave
Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens
de gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, centraal
B en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze
te selecteren in het menu voor het veranderen
van de weergave.
Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen. Dit systeem biedt actieve parkeerhulp bij auto's
met een handgeschakelde versnellingsbak: het
detecteert een parkeerplek en stuurt vervolgens
in de betreffende richting om op deze plek te
parkeren terwijl de bestuurder de rijrichting
controleert, schakelt, accelereert en remt.
Het systeem schakelt automatisch het
display van de Visiopark 1 of Visiopark 2
en de parkeerhulp in om de bestuurder te
ondersteunen bij het controleren van de juiste
parkeermanoeuvres.
Het systeem voert metingen uit van beschikbare
parkeerplekken en berekent de afstand tot de
obstakels met behulp van ultrasone sensoren in
de voor- en achterbumpers van de auto.
Het systeem biedt ondersteuning bij de volgende
manoeuvres:
A.
Fileparkeren - inparkeren
B. Fileparkeren - uitparkeren
C. Parkeervakken - inparkeren
Werking
► Verminder de snelheid van de auto tot
30
km/h of lager als u een parkeerplek nadert.
Inschakelen van de functie
De functie kan in het menu Auto/
Rijverlichting van het touchscreen
worden ingeschakeld.
Selecteer "Park Assist".
Wanneer de functie wordt ingeschakeld,
wordt de dodehoekbewaking
uitgeschakeld.
Tot de start van de parkeermanoeuvre of de manoeuvre om de parkeerplek te
verlaten kunt u op elk gewenst moment op de
pijl in de linkerbovenhoek van de
weergegeven pagina drukken om de functie
uit te schakelen.
Selecteren van het type
manoeuvre