
48
Ergonomie en comfort
Automatische "elektrochromatische" binnenspiegel
 
  
 
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die 
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel 
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en 
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Zodra de achteruitversnelling wordt 
ingeschakeld, wordt de spiegel in de 
dagstand gezet voor een maximaal zicht naar 
achteren.
Achterbank
Achterbank met vaste zitting en een in twee  delen (2/3 - 1/3) neerklapbare rugleuning 
waarmee de bagageruimte kan worden vergroot.
Hoofdsteunen achter 
 
De hoofdsteunen hebben twee standen:– Een hoge stand , voor als er iemand op de 
stoel zit:
► Beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag.– Een lage stand (opgeborgen stand), voor als 
er niemand op de stoel zit:
► Druk het ontgrendelknopje (A) in om 
de hoofdsteun los te halen en duw deze 
omlaag.
De hoofdsteunen achter kunnen worden 
verwijderd.
Een hoofdsteun verwijderen
► Ontgrendel de rugleuning met de hendel (1).► Kantel de rugleuning iets naar voren.► Beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag.
► Druk vervolgens het ontgrendelknopje )A) in 
om de hoofdsteun te ontgrendelen en zet hem 
helemaal omhoog.
Een hoofdsteun terugplaatsen
► Steek de pennen van de hoofdsteun in de geleiders van de betreffende rugleuning.► Duw de hoofdsteun omlaag tot aan de aanslag.► Druk het ontgrendelknopje (A) in om de 
hoofdsteun los te halen en duw deze omlaag.
Ga nooit rijden met passagiers op de 
achterbank als de hoofdsteunen zijn 
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn 
geplaatst en in de hoge stand staan.
De hoofdsteun van de middelste zitplaats en 
de hoofdsteunen van de buitenste zitplaatsen 
zijn niet uitwisselbaar.
De rugleuningen 
neerklappen
Verplaats de rugleuningen uitsluitend bij 
stilstaande auto.
Eerste handelingen:
► Zet de hoofdsteunen omlaag.► Schuif waar nodig de voorstoelen naar voren.► Controleer of er geen persoon of voorwerp (zoals kleding of bagage) in de buurt is en u de 
rugleuningen ongehinderd kunt neerklappen.
► Controleer of de veiligheidsgordels los zijn, niet in de sluiting bevestigd. Haal ze los, zodat 
de rugleuning kan worden verplaatst.
 
 
►  Druk de handgreep (1) voor het ontgrendelen 
van de rugleuning in.
►  Beweeg de rugleuning (2) naar voren tot hij 
plat ligt.
Wanneer de rugleuning is ontgrendeld, is 
de rode indicator zichtbaar in de 
handgreep.
De rugleuningen in de 
oorspronkelijke stand 
terugzetten
Controleer eerst of de buitenste 
veiligheidsgordels goed verticaal langs 
de vergrendelingsogen van de rugleuningen 
zijn geplaatst.
    

50
Ergonomie en comfort
Adviezen
Gebruik van het ventilatie- en 
airconditioningssysteem
► Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur 
het luchtinlaatrooster onder de voorruit, de 
verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters 
en overige uitstroomopeningen alsmede de 
luchtafvoeropening in de bagageruimte vrij 
blijven.
► Dek de zonnesensor op het dashboard niet af; deze wordt gebruikt 
voor het regelen van het automatische 
airconditioningssysteem.
► Zet de airconditioning minstens één of twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan 
om het systeem in perfecte staat te houden.
► Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken 
van een aanhanger op een steile helling 
bij een hoge buitentemperatuur) kan de 
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld 
voor een optimale trekkracht van de motor.
Vermijd het te lang rijden met een 
uitgeschakelde aanjager en het te lang 
gebruiken van de luchtrecirculatie om te 
voorkomen dat de ruiten beslaan of de 
luchtkwaliteit vermindert.
Als de binnentemperatuur zeer hoog is wanneer de auto lang in de zon heeft 
gestaan, is het raadzaam het 
passagierscompartiment korte tijd te 
ventileren.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid 
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in 
het interieur goed ververst wordt.
Condensvorming door de airconditioning 
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje 
water onder de auto vormt. Dit is een normaal 
verschijnsel.
Onderhoud van het ventilatie- en 
airconditioningssysteem
► Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen 
periodiek vervangen.
Het is raadzaam om een gecombineerd 
interieurfilter te gebruiken. Dankzij het 
toegevoegde speciale actieve middel is de 
lucht die de inzittenden inademen schoner en 
blijft het interieur schoner (vermindering van 
allergische reacties, stank en vetaanslag).
► Om een correcte werking van de airconditioning te garanderen moet u deze 
overeenkomstig de aanbevelingen in het 
onderhouds- en garantieboekje laten 
controleren.
Stop & Start
De verwarmings- en 
airconditioningssystemen werken alleen als 
de motor draait.
Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem 
uit om een comfortabele temperatuur in het 
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek 
voor meer informatie over het  Stop & 
Start-systeem.
ECO-rijstand
Wanneer deze stand wordt geselecteerd, 
neemt het stroomverbruik af, maar wordt 
de werking van de verwarmings- en 
airconditioningssystemen beperkt, hoewel 
deze systemen niet worden uitgeschakeld.
Handbediende 
airconditioning
Druk op de toets Airconditioning  om de 
pagina met de bedieningstoetsen van het 
systeem weer te geven.
 
 
1. Regeling temperatuur
2. Regeling luchtopbrengst
3. Regeling luchtverdeling
4. Airconditioning aan/uit
Temperatuurregeling
►  Druk op een van de knoppen 1 (- of +) om de 
temperatuur in te stellen.
Regeling luchtopbrengst
►  Druk op een van de toetsen 2 (- of +) of draai 
aan knop  2 om de aanjagersnelheid te verlagen 
of verhogen.
Wanneer de aanjagersnelheid tot een minimum 
wordt verlaagd, stopt de ventilatie.
Regeling luchtverdeling
►  Druk op toets 3 om de luchtstroomverdeling 
in het interieur aan te passen.
Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters, voetenruimte  

63
Verlichting en zicht
4Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door 
het inschakelen van de parkeerlichten aan de 
kant van het verkeer.
► Afhankelijk van de uitvoering: zet de lichtschakelaar binnen één minuut na het 
afzetten van het contact omhoog of omlaag om 
de parkeerlichten aan de kant van het verkeer 
in te schakelen (voorbeeld: rechts van de 
weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; 
parkeerlichten links gaan branden).
Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een 
geluidssignaal en gaat het controlelampje 
van de betreffende richtingaanwijzer op het 
instrumentenpaneel branden.
► Zet de lichtschakelaar in de middelste stand om de parkeerlichten uit te schakelen.
Hoogteverstelling van de 
koplampen
Koplampen met halogeen- 
of ledtechnologie handmatig 
afstellen
 
  
 
Stel de koplampen af op basis van de lading van 
uw auto om verblinding van medeweggebruikers 
te voorkomen.
0(Basisinstelling)
Alleen bestuurder of bestuurder + 
voorpassagier
1 5 personen
2 5 personen + lading in de bagageruimte
3 Alleen bestuurder + lading in de 
bagageruimte
4 5 6 Niet gebruikt
Deze informatie is alleen bedoeld als richtlijn. 
Afhankelijk van de uitvoering zijn mogelijk 
ongebruikte posities vereist.
Automatische verstelling  van de koplampen met Full 
LED-technologie
Dit systeem past automatisch de hoogte van de 
koplampen aan de lading van de auto aan.
Bij een storing gaat dit 
waarschuwingslampje op het 
instrumentenpaneel branden, in combinatie met 
een melding en een geluidssignaal.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in de 
laagste stand.
Laat het systeem controleren door een 
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Raak koplampen met led- of Full 
LED-technologie niet aan - gevaar van 
elektrocutie!
Automatisch inschakelen  van de verlichting
Wanneer de ring in de stand " AUTO" staat en 
de regen-/lichtsensor weinig omgevingslicht 
detecteert, worden de kentekenplaatverlichting, 
de parkeerlichten en het dimlicht automatisch 
ingeschakeld. De verlichting kan ook, in geval 
van neerslag, gelijktijdig met het automatisch 
inschakelen van de ruitenwissers vóór worden 
ingeschakeld.  

64
Verlichting en zicht
Grootlichtassistent
Als de ring in de stand "AUTO” staat, 
schakelt dit systeem automatisch tussen 
dimlicht en grootlicht op basis van de licht- en 
verkeersomstandigheden, met behulp van een 
camera aan de bovenkant van de voorruit.
 
 
Dit systeem is een hulpsysteem bij het 
rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk 
voor de verlichting van zijn auto, voor de 
aanpassing van de verlichting aan de 
lichtsterkte van de omgeving, het zicht en 
het verkeer, en voor het naleven van de 
verkeersregels.
Het systeem wordt actief bij een 
rijsnelheid hoger dan 25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt, 
werkt deze functie niet meer.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de 
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is 
of nadat het wissen is gestopt.
Storing
Bij een storing in de regen-/lichtsensor 
gaat de verlichting branden en gaat dit 
lampje branden op het instrumentenpaneel in 
combinatie met een geluidssignaal en/of een 
melding.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats.
Dek de regen-/lichtsensor, die zich in het 
midden aan de bovenzijde van de 
voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet 
af. De aan de sensor gekoppelde functies 
worden dan niet meer aangestuurd.
Bij mist of sneeuw kan de regen-/
lichtsensor ten onrechte voldoende licht 
waarnemen. De verlichting wordt dan niet 
automatisch ingeschakeld.
Follow me home- en 
instapverlichting
Follow me home-verlichting
Automatisch
Met de ring in de stand " AUTO" en bij weinig 
licht gaat het dimlicht automatisch branden als 
het contact wordt afgezet.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en 
de duur van de "follow me home-
verlichting" instellen in het menu  Rijverlichting / 
Auto van het touchscreen.
Handmatig 
 
► Trek bij afgezet contact de lichtschakelaar naar u toe (lichtsignaal) om de functie in en uit te 
schakelen.
De handbediende follow me home-verlichting 
wordt na een bepaalde tijd automatisch 
uitgeschakeld.
Instapverlichting
Wanneer de auto wordt ontgrendeld, er weinig 
licht is en de functie "Automatisch inschakelen 
van de koplampen" is geactiveerd, schakelt dit 
systeem automatisch bepaalde lampen aan de 
buitenzijde en bepaalde lampen in het interieur 
in.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en 
de duur van de instapverlichting instellen 
in het menu Rijverlichting  / Auto van het 
touchscreen.
Instapverlichting 
buitenspiegels
Deze lampen verlichten de grond bij de 
voorportieren zodat u gemakkelijker kunt 
instappen.
De instapverlichting wordt automatisch 
ingeschakeld:
– als de auto wordt ontgrendeld.– als een van de portieren wordt geopend.– als er een verzoek van de afstandsbediening 
wordt ontvangen voor het lokaliseren van de 
auto.
Deze gaan ook branden in combinatie 
met de instapverlichting en de follow me 
home-verlichting.
De verlichting dooft na 30 seconden 
automatisch.  

68
Verlichting en zicht
► Houd nogmaals de arm vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de 
achterruit.
Automatische 
ruitenwissers
In de stand AUTO worden de ruitenwissers 
vóór automatisch ingeschakeld als neerslag 
wordt gedetecteerd. Als het regent, wordt de 
wissnelheid automatisch aangepast aan de 
hoeveelheid neerslag.
De neerslag wordt gedetecteerd door een 
regen-/lichtsensor die zich in het midden aan de 
bovenzijde van de voorruit bevindt, achter de 
binnenspiegel.
Dek de regen-/lichtsensor niet af.
Schakel de automatische ruitenwissers 
uit en zet het contact af als de auto wordt 
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de 
automatische ruitenwissers tot de voorruit 
volledig ontdooid is.
Speciale stand van de 
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het 
reinigen of vervangen van de wisserbladen. De 
stand kan ook in de winter (bij ijs en sneeuw) 
worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los 
van de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de 
ruitenwissers raden wij u het volgende 
aan:
– Ga er voorzichtig mee om.– Reinig ze regelmatig met zeepsop.– Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk karton tegen de voorruit te houden.– Vervang ze zodra ze tekenen van slijtage vertonen.
Voordat u een wisserblad van de voorruit 
demonteert
 
 
► Wanneer u de wisserhendel binnen een minuut na het uitschakelen van het contact 
bedient, gaan de wisserbladen in een verticale 
positie staan.
► Ga verder met waar u mee bezig was of vervang de ruitenwisserbladen.
Na het monteren van een ruitenwisserblad 
voor de voorruit
► Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserhendel om de ruitenwissers weer in 
de oorspronkelijke stand te zetten.
Ruitenwisserbladen 
vervangen
Ruitenwisserbladen vóór verwijderen/
aanbrengen
 
 
► Voer de vervangingsprocedures voor de ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.► Begin met het ruitenwisserblad het verst van u vandaan, houd elke arm vast bij het starre 
gedeelte en beweeg deze zo ver mogelijk 
omhoog.
Raak de ruitenwisserbladen niet aan 
- kans op onherstelbare vervorming.
Laat de ruitenwissers niet los terwijl ze 
bewegen - kans op beschadiging van de 
voorruit!
► Reinig de voorruit met ruitensproeiervloeistof.
Gebruik geen waterafstotende producten 
van het type "Rain X".
► Maak het versleten wisserblad het dichtst bij u los en verwijder het.► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem deze op de ruitenwisserarm.► Herhaal de procedure voor het andere ruitenwisserblad.► Begin met het ruitenwisserblad het dichtst bij u; houd nogmaals elke arm vast bij het starre 
gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op 
de voorruit.
Verwijderen/aanbrengen 
ruitenwisserblad achter
► Houd de arm vast bij het starre gedeelte en beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.► Reinig de achterruit met reinigingsmiddel voor autoruiten.► Maak het versleten wisserblad los en verwijder het.► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.   

69
Verlichting en zicht
4► Houd nogmaals de arm vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de 
achterruit.
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO worden de ruitenwissers 
vóór automatisch ingeschakeld als neerslag 
wordt gedetecteerd. Als het regent, wordt de 
wissnelheid automatisch aangepast aan de 
hoeveelheid neerslag.
De neerslag wordt gedetecteerd door een 
regen-/lichtsensor die zich in het midden aan de 
bovenzijde van de voorruit bevindt, achter de 
binnenspiegel.
Dek de regen-/lichtsensor niet af.
Schakel de automatische ruitenwissers 
uit en zet het contact af als de auto wordt 
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de 
automatische ruitenwissers tot de voorruit 
volledig ontdooid is.
Inschakelen 
 
► Duw de hendel kort omlaag.De ruitenwissers maken één slag om het 
inschakelen te bevestigen.
Dit verklikkerlampje op het 
instrumentenpaneel gaat branden en er 
wordt een melding weergegeven.
Uitschakelen
► Duw de hendel nog een keer kort omlaag of zet de hendel in een andere stand ( Int., 1 of 2).Dit verklikkerlampje op het 
instrumentenpaneel gaat uit en er wordt 
een melding weergegeven.
Elke keer als het contact meer dan 1 
minuut is afgezet geweest, moet u de 
automatische werking van de ruitenwissers 
opnieuw activeren door de hendel één keer 
omlaag te duwen.
Storing
In het geval van een storing in de automatische 
werking van de ruitenwissers werken deze in de 
intervalstand.
Laat het systeem controleren door het 
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.   

79
Veiligheid
5de veiligheidsgordels en de airbag van de 
voorpassagier.
Als een veiligheidsgordel achter niet is vastgemaakt, gaat het betreffende 
waarschuwingslampje ( 3 t/m 5) ongeveer 30 
seconden branden.
Vanaf een snelheid van ongeveer 20 
km/ en gedurende 2 minuten gaat elk 
waarschuwingslampje van een zitplaats met 
een inzittende erop die de veiligheidsgordel 
niet heeft bevestigd knipperen en klinkt er een 
geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft blijft 
het betreffende waarschuwingslampje branden 
totdat de bestuurder, voorpassagier en/of 
achterpassagier de gordel vastmaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de  bestuurder te controleren of alle 
passagiers hun veiligheidsgordel goed 
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Maak, ongeacht de reistijd en de plaats waar 
u in de auto zit, altijd de veiligheidsgordel 
vast.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels 
onderling niet om; de gordels zijn dan niet 
voldoende effectief.
Controleer zowel voor als na het gebruik van 
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen 
van een stoel of de achterbank of de gordel 
zich op de juiste plaats bevindt en goed is 
opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op 
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle 
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Voor een effectieve werking van de 
veiligheidsgordel:
– dient deze zo strak mogelijk om het lichaam te worden gedragen;– moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de 
gordel gedraaid raakt;
– mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen;– mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen;– mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of 
passagiers kleiner dan anderhalve meter 
gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan 
één kind gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens 
het rijden.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor 
meer informatie over  kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke 
veiligheidsvoorschriften moeten 
werkzaamheden en controles aan de 
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door 
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats, om te garanderen dat de 
werkzaamheden volgens de voorschriften 
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto 
regelmatig controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats, 
vooral als de gordels beschadigingen 
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of 
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar 
bij PEUGEOT-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de 
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen 
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige 
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen 
de werking van de veiligheidsgordels met 
spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en 
analyseren de frontale en zijdelingse krachten 
waaraan de detectiezones bij een aanrijding 
worden blootgesteld:   

82
Veiligheid
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de 
spaken vast en laat uw handen niet op het 
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet 
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt 
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten 
of een pijp brandwonden of ander letsel 
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen 
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet 
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op 
het stuurwiel of op het dashboard. Deze 
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel 
veroorzaken.
Zijairbags
Breng uitsluitend goedgekeurde 
stoelhoezen aan die compatibel zijn met 
zijairbags. Voor informatie over stoelhoezen 
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich 
wenden tot het PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets 
over de rugleuning van de stoelen (kleding 
enz.): dit zou bij het afgaan van de zijairbags 
kunnen leiden tot verwondingen aan armen 
of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel 
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren 
bevatten de zijdelingse schoksensoren van 
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van 
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) 
die niet aan de voorschriften voldoen, kan 
ertoe leiden dat deze sensoren niet meer 
goed werken - In dat geval werken de 
zijairbags mogelijk niet!
Laat dergelijke werkzaamheden uitsluitend 
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de 
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de 
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Schroef nooit de handgrepen van het dak los; 
deze maken deel uit van de bevestiging van 
de window-airbags.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het 
vervoer van kinderen verschilt per land. 
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende 
adviezen op:
– Conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner 
dan 1,50 m in goedgekeurde, aan het 
lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op 
met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen 
uitgeruste plaatsen te worden vervoerd.
– Volgens de statistieken is de achterbank 
van uw auto de veiligste plaats voor het 
vervoeren van een kind.
– Kinderen lichter dan 9 kg moeten in 
een naar achteren gerichte positie in de 
auto worden geplaatst, op de voorstoel of 
achterbank van de auto.
Het wordt aanbevolen om kinderen op 
de achterzitplaatsen van de auto te 
vervoeren:
– tot 3 jaar "met de rug in de rijrichting ",– vanaf 3 jaar "met het gezicht in de 
rijrichting ".
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel 
correct is bevestigd en aangetrokken.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat 
de steun goed contact maakt met de vloer.
Advies
Een onjuist geïnstalleerd kinderzitje kan 
de veiligheid van het kind in gevaar 
brengen in het geval van een ongeval.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of 
gesp van de veiligheidsgordel onder het 
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het 
zitje in gevaar kunnen brengen.