
96
Rijden
Starten
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
► Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie de stand P of N en trap vervolgens
het rempedaal in.
► Druk op de toets "START/STOP"; houd het
pedaal ingetrapt tot de motor is aangeslagen.
Bij auto's met een dieselmotor wordt de motor
bij temperaturen beneden het vriespunt en/
of bij een koude motor pas gestart als het
waarschuwingslampje voor het voorgloeien is
gedoofd.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden nadat u op de toets " START/
STOP" hebt gedrukt:
► Moet u het pedaal ingetrapt houden en niet
nogmaals op de toets " START/STOP" drukken
voordat de motor is aangeslagen.
Als aan een van de voorwaarden voor het
starten niet wordt voldaan, wordt een melding
weergegeven.
In sommige gevallen geeft een melding
aan dat het stuurwiel heen en weer moet
worden bewogen terwijl u de toets " START/
STOP" ingedrukt houdt om het stuurslot te
ontgrendelen.
Bij benzinemotoren kan na een koude
start het voorverwarmen van de
katalysator bij een stilstaande auto met
draaiende motor (verhoogd stationair
toerental) waarneembare motortrillingen met
zich meebrengen.
Als de motor afslaat, laat u het koppelingspedaal los en trapt u het
vervolgens weer helemaal in. De motor wordt
dan automatisch weer gestart.
Uitschakelen
► Zet de auto stil en laat de motor stationair draaien.► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel bij
voorkeur in de neutraalstand.
► Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie bij voorkeur de stand P of N.
► Druk op de knop "START/STOP".
In sommige gevallen is het nodig om aan
het stuurwiel te draaien om het stuurslot te
vergrendelen.
Als de auto niet stilstaat, kan de motor
niet worden afgezet.
Als de motor wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en de
stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan
de controle over de auto kunnen verliezen!
Laat de elektronische sleutel nooit in de
auto achter als u de auto verlaat.
Starten/afzetten van de
elektromotor
Starten
De selectiehendel moet in stand P staan.► Trap het rempedaal volledig in en druk kort op de knop START/STOP.
► Houd uw voet op het rempedaal totdat het lampje READY gaat branden en u een
geluidssignaal hoort, om aan te geven dat u met
de auto kunt gaan rijden.
► Druk met uw voet op het rempedaal op de toets "Unlock" en selecteer stand D/B of R.► Laat het rempedaal los en geef gas.Bij het starten gaan de lampjes van het
instrumentenpaneel branden en gaat de naald
of cursor van de vermogensmeter naar de
neutraalstand. De stuurkolom wordt automatisch ontgrendeld (u kunt een geluid horen en voelen
dat het stuurwiel beweegt).
Afzetten
► Druk op de knop "START/STOP".
Controleer voordat u uit de auto stapt of:
– De selectiehendel in stand P staat.– Het lampje READY niet brandt.
Als het bestuurdersportier wordt geopend
terwijl er niet aan de vereiste
voorwaarden voor het afzetten is voldaan,
hoort u een geluidssignaal en wordt er een
waarschuwingsmelding weergegeven.
Contact inschakelen zonder
de motor te starten
Wanneer de elektronische sleutel zich in het
interieur bevindt, kunt u op de toets " START/
STOP" drukken zonder een van de pedalen

97
Rijden
6neutraalstand. De stuurkolom wordt automatisch
ontgrendeld (u kunt een geluid horen en voelen
dat het stuurwiel beweegt).
Afzetten
► Druk op de knop "START/STOP".
Controleer voordat u uit de auto stapt of:
– De selectiehendel in stand P staat.– Het lampje READY niet brandt.
Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl er niet aan de vereiste
voorwaarden voor het afzetten is voldaan,
hoort u een geluidssignaal en wordt er een
waarschuwingsmelding weergegeven.
Contact inschakelen zonder
de motor te starten
Wanneer de elektronische sleutel zich in het
interieur bevindt, kunt u op de toets " START/
STOP" drukken zonder een van de pedalen in te trappen
om het contact in te schakelen
zonder de motor te starten.
► Druk nogmaals op deze toets om het contact
af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een
noodsleutellezer waarmee de motor kan
worden gestart als het systeem de sleutel niet
waarneemt in de detectiezone of als de batterij
van de elektronische sleutel leeg is.
► Houd de afstandsbediening tegen de lezer .► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingspook in de neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
► Selecteer bij een auto met een
automatische transmissie of
selectiehendel
(elektrisch) stand P en trap
vervolgens het rempedaal volledig in.
► Druk op de knop "START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het afzetten van
de motor
Als de elektronische sleutel niet wordt
herkend of zich niet meer in de detectiezone
bevindt, verschijnt een melding op het
instrumentenpaneel wanneer een portier wordt
gesloten of bij een poging om de motor af te
zetten.
► Houd, om het afzetten van de motor te bevestigen, de toets "START/STOP" ongeveer 5
seconden ingedrukt.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem dan
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Noodprocedure voor het
uitschakelen van de motor
De motor kan uitsluitend in noodgevallen worden
afgezet (zelfs tijdens het rijden).
► Houd de toets "START/STOP" ongeveer 5
seconden ingedrukt.

99
Rijden
6Controleer voordat u de auto verlaat of
de parkeerrem is aangetrokken: de
lampjes op het instrumentenpaneel en de
hendel moeten permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt
er een geluidssignaal en wordt er een melding
weergegeven als het bestuurdersportier wordt
geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto: ze
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Wanneer de auto staat geparkeerd op
een steile helling, de auto zwaar
beladen is of als een aanhanger wordt
getrokken
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
draait u de wielen naar de stoeprand toe en
schakelt u een versnelling in.
Bij een automatische transmissie of
selectiehendel (elektrisch) draait u de wielen
naar de stoeprand toe en zet u de transmissie
in stand P.
Als er een aanhangwagen achter uw auto is
gekoppeld, mag het hellingspercentage bij het
parkeren niet hoger zijn dan 12%.
Handbediende werking
Handmatig vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:► Trap het rempedaal in.
► Houd het rempedaal ingetrapt en druk kort op de hendel.
Als u op de hendel drukt zonder het rempedaal in te trappen, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt er een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:► Trek kort aan de hendel.Het lampje voor de hendel gaat knipperen om
het verzoek te bevestigen.
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor draait en het
bestuurdersportier goed is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden .
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
► Trap het koppelingspedaal volledig
in en schakel de eerste versnelling of de
achteruitversnelling in.
► Geef gas en laat het koppelingspedaal opkomen.
Bij een automatische transmissie
► Trap het rempedaal in.► Selecteer stand D, M of R.► Laat het rempedaal los en geef gas.Met een selectiehendel (elektrisch)► Trap het rempedaal in.
► Selecteer stand D, B of R.► Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de parkeerrem bij een auto met een
automatische transmissie of
selectiehendel (elektrisch) niet automatisch
wordt vrijgezet, controleer dan of de
voorportieren goed zijn gesloten.
Als de auto stilstaat met draaiende motor, trap dan niet onnodig het gaspedaal in.
De parkeerrem kan dan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem
automatisch aangetrokken als u de motor
afzet.
De parkeerrem wordt niet automatisch
aangetrokken als de auto afslaat of de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem
wordt ingeschakeld.
In de automatische stand kunt u op elk
moment zelf de parkeerrem met de
hendel aantrekken en vrijzetten.

100
Rijden
Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn
plaats houden
Trek kort aan de hendel om de auto met
draaiende motor op zijn plaats te houden.
De auto met uitgeschakelde
parkeerrem parkeren
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij
u af om de parkeerrem aan te trekken.
Voorkom dat de auto wegrolt door de
versnellingsbak in een versnelling te zetten
of plaats de wielblokken tegen een van de
wielen.
De auto met vrijgezette parkeerrem op zijn
plaats houden
► Zet de motor af.► Zet het contact weer aan, zonder de motor te starten.► Schakel de parkeerrem handmatig uit door
op de hendel te drukken terwijl u het rempedaal
ingetrapt houdt.
► Zet het contact af.
Bij een auto met een automatische
transmissie of selectiehendel (elektrisch)
wordt stand P automatisch geselecteerd als
het contact wordt afgezet. De wielen zijn dan
geblokkeerd.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Bij een auto met een automatische
transmissie of selectiehendel (elektrisch)
klinkt er een geluidssignaal als het
bestuurdersportier wordt geopend terwijl
stand N is geselecteerd. Dit stopt als het
bestuurdersportier weer wordt gesloten.
De automatische werking
uitschakelen
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen, moet de automatische
werking van het systeem worden uitgeschakeld.
► Start de motor .► Gebruik de hendel om de parkeerrem aan te trekken als deze is vrijgezet.► Laat het rempedaal volledig los.► Houd de hendel 10 tot maximaal 15 seconden in de richting voor het vrijzetten.► Laat de hendel los.► Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.► Trek de hendel 2 seconden in de richting voor
het aantrekken.Dit lampje op het instrumentenpaneel
gaat branden om te bevestigen dat de
automatische functies zijn uitgeschakeld.
► Laat de hendel en het rempedaal los.Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet. Herhaal deze procedure voor het inschakelen
van de automatische werking (het lampje op het
instrumentenpaneel gaat ter bevestiging uit).
Noodremfunctie
Wanneer het rempedaal niet werkt of in
uitzonderlijke situaties (bijvoorbeeld wanneer de
bestuurder onwel wordt of bij het geven van rijles
(indien wettelijk toegestaan)), kan de auto tot
stilstand worden gebracht door continu aan de
hendel van de elektrische parkeerrem te trekken.
De auto blijft remmen zolang er aan de hendel
wordt getrokken en het remmen stopt als de
hendel wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat
de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie
actief is.
Bij een storing in het systeem van de
noodremfunctie verschijnt de melding
"Parkeerrem defect" op het instrumentenpaneel.
Bij een storing in de ABS- en
DSC-systemen, aangegeven door
het branden van een of beide
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de
auto niet meer worden gegarandeerd.
De bestuurder moet de auto dan stabiel houden
door afwisselend aan de hendel te trekken en
deze weer los te laten tot de auto stilstaat.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e of 6e
versnelling
► Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5e of 6e versnelling in
te schakelen.
Doet u dit niet, dan kan de
versnellingsbak zwaar beschadigd raken
(per ongeluk inschakelen van de 3
e of 4e
versnelling).
De achteruitversnelling
inschakelen
► Trek de ring onder de knop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links
en dan naar voren.

102
Rijden
N.Neutraalstand
D. Drive (rijden, automatisch schakelen)
1...6. Ingeschakelde versnelling bij handmatig
schakelen
-. Schakelcommando in de handbediende
stand niet opgevolgd
De auto starten
► Zet, met het rempedaal ingetrapt, de selectiehendel in stand P of N.► Start de motor.Als niet aan deze voorwaarden is voldaan, klinkt
een geluidssignaal en wordt er een melding
weergegeven.
► Trap met een draaiende motor het rempedaal in.► Zet de parkeerrem vrij als deze niet in de automatische stand staat.► Selecteer stand R, D of M.► Laat het rempedaal geleidelijk los.De auto begint onmiddellijk te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de stand D
en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs
al in beweging als het gaspedaal niet is
ingetrapt.
Laat bij een draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de parkeerrem aan en selecteer de
stand P indien er onderhoudswerkzaamheden
moeten worden uitgevoerd bij een draaiende
motor.
Automatische werking
► Selecteer de stand D om automatisch te
laten schakelen tussen de zes versnellingen.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve
stand; u hoeft zelf niet te schakelen. De
transmissie kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl,
het profiel van de weg en de belading van de
auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de stand
van de selectiehendel te wijzigen, dient u het
gaspedaal volledig in te trappen (kickdown).
De transmissie schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de
motor het maximum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie
automatisch terug voor een betere
motorremwerking.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
transmissie niet naar een hogere versnelling als
u het gaspedaal plotseling loslaat.
Zet de selectiehendel nooit in de stand N
als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R
als de auto niet volledig stilstaat.
Handmatig schakelen
U kunt het brandstofverbruik beperken wanneer u langere tijd met draaiende
motor stilstaat (bijvoorbeeld in de file) door de
selectiehendel in stand N te zetten en de
parkeerrem aan te trekken.
► Wanneer u de hendel in stand M zet,
kunt u sequentieel schakelen tussen de zes
versnellingen.
► Duw de hendel naar achteren of naar voren om op of terug te schakelen.
De versnellingsbak schakelt alleen als dat
mogelijk is op basis van de rijsnelheid en het
motortoerental; anders gelden de regels voor
automatische werking tijdelijk.
D verdwijnt en op het instrumentenpaneel
worden de achtereenvolgend
ingeschakelde versnellingen weergegeven.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van stand D naar stand M
worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
transmissie automatisch stand M1.
Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de
selectiehendel bevindt zich tussen twee standen
in).
De auto uit zetten
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N zetten om de
transmissie in de neutraalstand te zetten.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de
auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in de
automatische stand staat).
Als de selectiehendel niet in de stand P
staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer 45
seconden een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het display.
► Zet de selectiehendel weer in stand P; het
geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Storing
Wanneer het contact is ingeschakeld en
er zich een storing voordoet, gaat dit
waarschuwingslampje branden en wordt er een
melding weergegeven.
De transmissie werkt dan met een
noodprogramma en de 3
e versnelling blijft ingeschakeld. Tijdens het schakelen van P
naar R en van N naar R is het mogelijk dat u
een behoorlijke schok voelt (deze heeft geen
gevolgen voor de transmissie).

105
Rijden
6Als bij draaiende motor en vrijgezette parkeerrem stand R, D of M wordt
geselecteerd, zet de auto zich in beweging
zonder dat u het gaspedaal hoeft in te
trappen.
Trap nooit tegelijkertijd op het gas- en het rempedaal - Kans op beschadiging van
de transmissie!
Plaats bij een lege accu altijd de met het
boordgereedschap meegeleverde wielblokken
tegen een van de wielen om de auto op zijn
plaats te houden.
Deblokkeren van de transmissie
– Vanuit stand P:► Trap het rempedaal volledig in.► Druk op de toets Unlock.► Selecteer een andere stand terwijl u het rempedaal ingetrapt en de toets Unlock
ingedrukt houdt.
– Als de neutraalstand N is geselecteerd en bij een snelheid lager dan 5 km/u:
► Trap het rempedaal volledig in.► Selecteer een andere stand terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt.
Inschakelen van de achteruitversnelling
► Breng de auto volledig tot stilstand.► Trap het rempedaal in en druk daarna op de toets Unlock.► Houd het pedaal ingetrapt en de toets ingedrukt en selecteer stand R.
Permanente handbediende stand
Inschakelen van de stand:
Bij EAT8 zonder toets Full Park Assist:
► Met stand D geselecteerd.► Druk op toets M; het groene lampje in de
toets gaat branden.
Bij EAT8 en toets Full Park Assist:
► Druk op de schakelaar DRIVE MODE.► Selecteer de “Handmatige” stand: deze verschijnt op het instrumentenpaneel.
Uitschakelen van de stand:
► Duw de hendel één keer naar voren om stand D weer te selecteren.
of
► Druk op toets M; het lampje in de toets gaat
uit.
of
► Selecteer een andere stand met de schakelaar DRIVE MODE.
Afzetten van het contact
Zet het contact alleen af als de auto stilstaat.
Activeren van de vrijloop
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Als u het bestuurdersportier opent terwijl
stand N is geselecteerd, klinkt er een
geluidssignaal. Het geluidssignaal stopt zodra
u het bestuurdersportier sluit.
Bijzonderheden van de automatische
stand
De transmissie schakelt zelf de meest geschikte
versnelling in, waarbij rekening wordt gehouden
met de buitentemperatuur, het wegprofiel,
de belading van de auto en de rijstijl van de
bestuurder.
Trap voor een maximale acceleratie het
gaspedaal volledig in (kick-down): De
transmissie schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de
motor het maximumtoerental bereikt.
Met de schakelflippers kan de bestuurder tijdelijk
zelf schakelen als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
Bijzonderheden van de handbediende
stand
De transmissie schakelt alleen een andere
versnelling in als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
Starten van de auto
Vanuit stand P:► Trap het rempedaal volledig in.► Start de motor .► Houd het rempedaal ingetrapt en druk op de toets Unlock.► Duw de hendel een of twee keer naar achteren om de automatische stand
D te selecteren of naar voren om de
achteruitversnelling R in te schakelen.

109
Rijden
6– als u bij een handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of de neutraalstand hebt
ingeschakeld.
– als bij een automatische transmissie stand D
of M is geselecteerd.
– als met de selectiehendel (elektrisch) stand D
of B is geselecteerd.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes branden.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Schakelindicator
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en
de uitrusting van de auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van
het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in
de handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl in combinatie met het nummer van de
geadviseerde versnelling op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies aan
de rijomstandigheden (helling, belading
van de auto enz.) en de rijstijl van de
bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
– de eerste versnelling in te schakelen,– de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg
wilt rijden.
De functie is hoofdzakelijk ontworpen
voor stadsverkeer en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de werking van
belangrijke functionaliteiten van de auto, zoals
met name het remsysteem.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als
het contact wordt aangezet.
Deze functie kan via het menu
Rijverlichting /Auto op het touchscreen
worden ingesteld.
Een melding in het instrumentenpaneel bevestigt
de gewijzigde status.

11 0
Rijden
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld en de
motor door de functie was gestopt, wordt deze
direct gestart.
Bijbehorende controlelampjes
Functie geactiveerd.
Functie uitgeschakeld of storing.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– De deur aan bestuurderszijde moet zijn gesloten.
– De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn vastgemaakt.– Het laadniveau van de accu moet voldoende zijn.– De temperatuur van de motor moet binnen het nominale werkingsbereik liggen.– De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35 °C liggen.
De motor in standby zetten
(STOP-stand)
De motor wordt automatisch in standby gezet
als de bestuurder de intentie aangeeft te willen
stoppen.
– Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: de versnellingshendel in
de neutraalstand en het koppelingspedaal
losgelaten.
– Bij auto's met een automatische
transmissie : met het rempedaal ingetrapt tot de
auto stopt of de selectiehendel in de stand N, bij
gestopte auto.
Teller
Een teller houdt bij hoe lang standby tijdens een
traject is geactiveerd. De teller wordt elke keer
als u het contact aanzet weer op nul gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan
alle voorwaarden voor de werking is voldaan en
in de volgende gevallen:
– Steile helling (omhoog of omlaag).
– De auto heeft sinds de laatste start (met de sleutel of de toets "START/STOP") niet harder dan 10 km/h gereden.– Als het draaien van de motor nodig is om het interieur op een aangename temperatuur te
houden.
– De ontwaseming is ingeschakeld.In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden,
waarna het uit gaat.
Nadat de motor is gestart, is de
STOP-stand niet beschikbaar zolang de
auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft
bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de STOP-stand enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel niet.
Motor opnieuw starten (stand START)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als
de bestuurder de intentie aangeeft weer weg te
willen rijden.
► Met een handgeschakelde
versnellingsbak, koppelingspedaal volledig
ingetrapt.
► als u, bij een automatische transmissie:• Met de selectiehendel in de stand D of M,
het rempedaal niet ingetrapt.
• Met de selectiehendel in de stand N en
het rempedaal niet ingetrapt, met de
selectiehendel in de stand D of M.
• Met de selectiehendel in de stand P en het
rempedaal ingetrapt, met de selectiehendel
in de stand R, N, D of M.
• Achteruitversnelling ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor start automatisch opnieuw als opnieuw
aan de voorwaarden voor de werking is voldaan
en in de volgende gevallen.
– Bij een handgeschakelde versnellingsbak: als de snelheid van de auto hoger wordt dan 4 km/h,– Bij een automatische transmissie: als de stand N is geselecteerd en de snelheid van de auto is hoger dan 1 km/h,In deze gevallen knippert dit lampje een paar seconden, waarna het uitgaat.
Storingen
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje enkele seconden
knipperen en blijft dan branden, en wordt er een
melding weergegeven.
Laat uw auto controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
In dat geval gaan alle waarschuwingslampjes op
het instrumentenpaneel branden.
► Zet het contact af en start vervolgens de motor met de sleutel of de knop START/STOP.