
145
Rijden
6Bij het inparkeren is het mogelijk dat de
bestuurder de manoeuvre moet voltooien.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod,
wegwerkzaamheden met beschadigd wegdek,
parkeerplaats naast een greppel enz.).
– Het systeem kan aangeven dat er een plaats is gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege
een vast obstakel aan de tegenoverliggende
zijde van de manoeuvre waardoor de auto de
voor het inparkeren benodigde baan niet kan
volgen.
– Het systeem kan aangeven dat er een plaats is gevonden, maar activeert de manoeuvre niet,
omdat de breedte van de rijstrook onvoldoende
is.
– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres in scherpe
bochten.
– Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die veel groter zijn dan de auto zelf of die
begrensd worden door obstakels die te laag
(trottoirbanden, drempels enz.) of te dun
(bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
– Als de auto zwaar is beladen, kunnen de afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de
volgende omgevingsomstandigheden:
– Langs een zachte berm (bijvoorbeeld greppel), kade of een rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de
volgende situaties zich voordoet:
– Als de bandenspanning van een band te laag is.– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's defect is.
Gebruik de functie niet wanneer de auto
is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
– Wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de
allesdragers, fietsendrager op de achterklep
enz.).
– Indien een niet-goedgekeurde trekhaak gemonteerd is.– Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.
– Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.– Als wielen met een andere diameter dan de oorspronkelijke zijn aangebracht.– Na aanpassing van een of beide bumpers (aanvullende bescherming).– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het PEUGEOT-dealernetwerk,– Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is ingeschakeld, knippert dit lampje tijdelijk en klinkt er een
geluidssignaal om een storing in het systeem
aan te geven.
Als de storing zich voordoet terwijl het systeem
wordt gebruikt, gaat het lampje uit.
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet
tijdens het gebruik van het systeem (een van
deze waarschuwingslampjes gaat branden), dan
wordt de functie uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing controleren door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging
wordt dit waarschuwingslampje
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een waarschuwingsmelding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Full Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp bij auto's
met de automatische transmissie EAT8 of de
selectiehendel (elektrisch); het detecteert een
vrije parkeerplek parallel aan of haaks op de
rijbaan en voert de parkeermanoeuvre uit. De
bestuurder hoeft niets te doen. Met dit systeem

148
Rijden
auto de voor de parkeermanoeuvre vereiste koers niet kan volgen.– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar activeert de manoeuvre niet,
omdat de breedte van de rijbaan onvoldoende is.
– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres op een steile
helling of in een scherpe bocht.
– Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die veel groter zijn dan de auto zelf of die
begrensd worden door obstakels die te laag
(trottoirbanden, drempels enz.) of te dun
(bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
– De werking van het systeem kan negatief worden beïnvloed door een onjuiste
bandenspanning.
– Als de auto zwaar beladen is, kunnen de afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de
volgende omgevingsomstandigheden:
– Langs een zachte berm (greppel), kade of
een rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de
volgende situaties zich voordoet:
– Als de bandenspanning van een band te laag is.– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's defect is.– Als de remlichten niet werken.
– De transmissie in een andere stand zetten (behalve P).
De auto staat meteen stil als de manoeuvre
wordt onderbroken.
Dit wordt bevestigd door de weergave van
dit symbool in combinatie met de melding
"Manoeuvre geannuleerd".
Als u de manoeuvre wilt hervatten wanneer
de reden voor het onderbreken niet meer
bestaat:
► Laat alle bedieningselementen los (rempedaal, toets van de functie, stuurwiel,
enz.).
► Druk opnieuw op de toets van de functie. Definitief onderbreken na annuleren van de
manoeuvre:
► Trap het rempedaal in en selecteer een versnelling.
Permanent annuleren van de manoeuvre
De manoeuvre wordt in de volgende situaties
geannuleerd:
– De bestuurder onderneemt geen actie
binnen 30 seconden nadat de manoeuvre is
geannuleerd.
– De parkeerrem wordt handmatig aangetrokken.– De bestuurder schakelt stand P van de
transmissie in.
– De veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt.– Een van de portieren of de achterklep wordt geopend.
– De richtingaanwijzers aan de tegenovergestelde zijde van die van de
manoeuvre worden ingeschakeld.
– In bepaalde gevallen, wanneer een wiel van de auto een stoeprand of een laag voorwerp
raakt.
– De antispinregeling grijpt in op een glad wegdek.– De motor slaat af.– Er verschijnt plotseling een obstakel in de baan van de manoeuvre dat niet is gedetecteerd
door het systeem voordat de manoeuvre is
begonnen en het obstakel blijft langer dan 30
seconden aanwezig.
– Na 10 in- of uitparkeermanoeuvres bij fileparkeren en na 7 manoeuvres bij haaks
inparkeren.
– Bij een storing in het systeem tijdens het manoeuvreren.
Door het annuleren van de manoeuvre worden
de remmen onmiddellijk geactiveerd en wordt de
functie automatisch uitgeschakeld.
Dit symbool wordt weergegeven in
combinatie met de melding “ Manoeuvre
geannuleerd” op het touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de
controle over de auto over te nemen.
De functie wordt na een paar seconden
uitgeschakeld; dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en de functie keert
terug naar de oorspronkelijke weergave.
Het systeem schakelt na 4 seconden
automatisch stand P van de transmissie in.
Einde van manoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.Dit symbool wordt weergegeven in
combinatie met de melding “ Manoeuvre
voltooid ” op het touchscreen.
Als de functie wordt uitgeschakeld, gaat
dit lampje op het instrumentenpaneel uit
en gaat het systeem terug naar de
oorspronkelijke weergave.
– Bij het inparkeren is het mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre moet voltooien.
De transmissie schakelt 4 seconden na het
voltooien van de manoeuvre naar stand P.
– Wanneer u een parkeerplek verlaat, schakelt de transmissie naar stand N als de manoeuvre
is voltooid. Met een melding en symbolen wordt
de bestuurder aangespoord de controle over de
auto over te nemen.
De transmissie schakelt automatisch naar stand
P als de bestuurder binnen 30 seconden geen
actie onderneemt.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod,
wegwerkzaamheden met beschadigd wegdek,
parkeerplaats naast een greppel, enz.).
– Het system kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar biedt deze niet als mogelijkheid
aan omdat door een vast obstakel aan de
tegenoverliggende zijde van de manoeuvre de

149
Rijden
6auto de voor de parkeermanoeuvre vereiste
koers niet kan volgen.
–Het systeem kan aangeven dat een plaats isgevonden, maar activeert de manoeuvre niet,
omdat de breedte van de rijbaan onvoldoende is.
–Het systeem is niet ontworpen voor hetuitvoeren van parkeermanoeuvres op een steile
helling of in een scherpe bocht.
–Het systeem detecteert geen parkeerplaatsendie veel groter zijn dan de auto zelf of die
begrensd worden door obstakels die te laag
(trottoirbanden, drempels enz.) of te dun
(bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
–De werking van het systeem kan negatiefworden beïnvloed door een onjuiste
bandenspanning.
–Als de auto zwaar beladen is, kunnen deafstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de
volgende omgevingsomstandigheden:
–Langs een zachte berm (greppel), kade of
een rand van een afgrond.–Bij een glad wegdek (ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de
volgende situaties zich voordoet:
–Als de bandenspanning van een band telaag is.–Als een van de bumpers is beschadigd.–Als een van de camera's defect is.–Als de remlichten niet werken.
Gebruik de functie niet wanneer de auto
is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
–Wanneer voorwerpen worden vervoerddie langer zijn dan de auto (ladder op de
allesdragers, fietsendrager op de achterklep
enz.).
–Indien een niet-goedgekeurde trekhaakgemonteerd is.–Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.–Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.–Als wielen met een andere diameter dan deoorspronkelijke zijn aangebracht.–Na aanpassing van een of beide bumpers(aanvullende bescherming).–Als de sensoren opnieuw gespoten zijnbuiten het PEUGEOT-dealernetwerk,–Bij gebruik van sensoren die niet voor deauto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is ingeschakeld, knippert dit waarschuwingslampje tijdelijk
en klinkt er een geluidssignaal om een storing in
de Full Park Assist aan te geven.Als de storing zich voordoet terwijl het systeem
wordt gebruikt, gaat het waarschuwingslampje
uit.
Als er zich tijdens het gebruik van de Full Park Assist een storing in een van de parkeersensoren voordoet (een van deze waarschuwingslampjes gaat branden), dan
wordt de functie uitgeschakeld.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging
wordt dit waarschuwingslampje
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een melding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.

Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen
EN590, EN16734 en EN16709, met een
methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%,
10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of
B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale
onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of
B715000 (diesel) zijn toegestaan.
Al meer dan 20 jaar heeft het PEUGEOT TOTAL-partnerschap nieuwe prestatienormen gesteld bij het bereiken van successen onder de zwaarste
omstandigheden, met overwinningen in de 24 uur van Le Mans, het
Wereldkampioenschap Rally en de Dakar-rally. Voor deze uitzonderlijke
prestaties kozen de teams van Peugeot Sport voor TOTAL QUARTZ, een
hoogwaardig smeermiddel dat de motor onder de meest extreme omstandigheden
beschermt.
T QUA
des tijds
TOTAL QUARTZ INEO FIRST is een zeer hoogwaardig smeermiddel dat door de R&D-teams van Peugeot en Total gezamenlijk is ontwikkeld. De
innovatieve technologie van deze motorolie die speciaal voor auto's van het
merk Peugeot is ontwikkeld draagt in grote mate bij tot het terugdringen van
de CO
2 -emissies en zorgt voor een schone motor.
PEUGEO & T
P

151
Praktische informatie
7Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen
EN590, EN16734 en EN16709, met een
methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%,
10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of
B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale
onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of
B715000 (diesel) zijn toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in de motor veroorzaken. Bij deze
temperaturen is het raadzaam winterdiesel te
tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te
houden.
Bij temperaturen beneden -15 °C is het beter om de auto binnen te parkeren (verwarmde garage)
om problemen bij het starten te voorkomen.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van
uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke
commerciële benaming enz.) om de goede
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 44 liter
(benzine) of 41 liter (diesel).
Reservevolume: ongeveer 5 liter.
Laag brandstofniveau
Als de brandstoftank bijna leeg is, gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal. Als het
lampje gaat branden, bevat de tank nog
ongeveer 5 liter brandstof.
Zolang er nog niet voldoende brandstof is
getankt, gaat dit lampje steeds bij het aanzetten
van het contact branden in combinatie
met de weergave van een melding en een
geluidssignaal. Tijdens het rijden worden deze
melding en dit geluidssignaal steeds vaker
herhaald naarmate het niveau steeds dichter bij
0 komt.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u met een lege tank strandt.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over een lege brandstoftank
(diesel).
Stop & Start
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat. Zet in dat geval altijd het contact
af.
Tanken
Als er minder dan 5 liter brandstof wordt getankt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofniveaumeter.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan er
een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is
volkomen normaal en wordt veroorzaakt door de
onderdruk die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Veilig tanken:

156
Praktische informatie
Regeleenheid
POWER
Groen: elektrische verbinding tot stand
gebracht; het laden kan beginnen.
CHARGE
Knippert groen: bezig met laden of
voorverwarming geactiveerd.
Brandt permanent groen: laden voltooid.
FAULT
Rood: storing; laden niet toegestaan of
moet onmiddellijk worden gestopt. Controleer
of alle aansluitingen in orde zijn en of de
elektrische installatie niet defect is.
Als het lampje niet uit gaat, neem dan
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als u de laadkabel in een stopcontact steekt,
gaan alle lampjes kort branden.
Als er geen lampjes gaan branden, controleer
dan de zekering van het stopcontact.
– Als de zekering is gesprongen, neem dan contact op met een elektricien om te controleren
of uw elektrische installatie geschikt is en
eventuele reparaties uit te voeren.
– Als de zekering niet is gesprongen, gebruik de laadkabel dan niet en neem contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Aanbevelingen op het label van de
regeleenheid
1.Lees voor gebruik het instructieboekje.
2. Bij verkeerd gebruik van deze laadkabel
kunnen er brand, schade aan eigendommen
en ernstig of dodelijk letsel door elektrocutie
ontstaan!
3. Gebruik altijd een goed geaard stopcontact,
beschermd door een aardlekschakelaar van
30 mA.
4. Gebruik altijd een stopcontact met zekering,
geschikt voor de stroomsterkte van het
elektrische circuit. 5.
Het gewicht van de regeleenheid mag niet
door het stopcontact, de stekker en de
kabels worden gedragen.
6. Gebruik deze laadkabel nooit als hij defect
of beschadigd is.
7. Probeer deze laadkabel nooit te repareren
of te openen. Deze kabel heeft geen
onderdelen die kunnen worden gerepareerd
- vervang de laadkabel als deze beschadigd
is.
8. Dompel deze laadkabel nooit onder in water.
9. Gebruik deze laadkabel nooit met een
verlengsnoer, een multistekker, een
omvormeradapter of een beschadigd
stopcontact.
10. Stop het laden niet door de stekker uit het
stopcontact te trekken.
11 . Forceer de stekker niet als deze op de
aansluiting van de auto is vergrendeld.
12. Stop onmiddellijk met laden door de auto
met de afstandsbediening te vergrendelen
en daarna te ontgrendelen als de laadkabel
of het stopcontact zeer heet aanvoelen.
13. Deze laadkabel bevat onderdelen die
elektrische bogen of vonken kunnen
veroorzaken. Stel deze kabel niet bloot aan
ontvlambare dampen.
14. Gebruik deze laadkabel alleen bij auto's van
het merk PEUGEOT.
15. U mag de stekker nooit met natte handen in
het stopcontact steken of eruit halen.
De tractiebatterij laden
(elektrisch)
Als u de tractiebatterij wilt opladen, sluit dan
de auto aan op een normaal stopcontact
(voor normaal of versneld opladen) of op een
openbaar snellaadstation (voor snel laden).
Om de tractiebatterij volledig op te laden
moet u de gewenste laadprocedure zonder
onderbrekingen volgen tot de procedure
automatisch wordt beëindigd. Het laden kan
direct beginnen of op een geprogrammeerd
tijdstip.
U kunt op elk moment stoppen met laden door
de auto te ontgrendelen en de laadstekker te
verwijderen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de laadweergaven op het
instrumentenpaneel en het touchscreen.
Afhankelijk van de uitvoering wordt de functie voor geprogrammeerd laden via
het touchscreen of de MyPeugeot-app
ingesteld.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de functie geprogrammeerd
laden.
U kunt de voortgang van het laden ook in
de gaten houden met de
MyPeugeot-app.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de op afstand bedienbare
functies.

160
Praktische informatie
► Verdeel het gewicht in de aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as en probeer de maximaal
toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te
benaderen zonder deze te overschrijden.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt. Trek daarom
voor elke 1000 m hoogte 10% van het maximale
aanhangergewicht af.
Gebruik een trekhaak en de
desbetreffende bedrading die door
PEUGEOT zijn goedgekeurd. Laat de
trekhaak door een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats monteren.
Als de trekhaak niet door een PEUGEOT-
dealer wordt gemonteerd, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
Sommige rij- of parkeerhulpfuncties worden
automatisch uitgeschakeld wanneer er een
goedgekeurde trekhaak wordt gebruikt.
Houd u aan het maximale
aanhangergewicht dat is vermeld op het
kentekenbewijs van uw auto, op het
constructeursplaatje en in de rubriek Technische gegevens van dit boekje.
De maximale kogeldruk geldt ook
voor de montage op de trekhaak van
accessoires zoals een fietsendrager of een
bagageplateau.
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Elektromotor
Elektrische auto's mogen nooit met een
trekhaak worden uitgerust.
U kunt dus geen aanhanger of caravan
trekken met de auto.
Trekhaak met afneembare kogel
Presentatie
Deze originele sleepvoorziening kan zonder
gereedschap worden gemonteerd en verwijderd.
1. Bevestigingssteun
2. Beschermdop
3. Aansluiting
4. Veiligheidsoog
5.Afneembare kogel
6. Draaiknop voor vergrendeling/ontgrendeling
7. Slot met sleutel
8. Label voor het noteren van belangrijke
referenties
A.Vergrendelde stand (groene markeringen
staan tegenover elkaar); de draaiknop maakt
contact met de kogel (geen speling).
B. Ontgrendelde stand (rode markering staat
tegenover groene markering); de draaiknop
maakt geen contact met de kogel (speling
van ongeveer 5 mm).
Aanhangers met ledverlichting zijn niet compatibel met de bedrading van dit
systeem.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over veilig gebruik van de
trekhaak .
Vóór elk gebruikControleer of de kogel goed is
vergrendeld. Doe dit door het volgende te
controleren:
– het groene merkteken op de draaiknop valt samen met het groene merkteken op de
kogel,
– de draaiknop maakt contact met de kogel (stand A),– het veiligheidsslot is vergrendeld en de sleutel is verwijderd; de draaiknop kan niet
meer worden bediend,
– de kogel mag absoluut niet in de bevestigingssteun kunnen bewegen: duw en
trek eraan om dit te controleren.
Als de kogel niet is vergrendeld, kan de
aanhanger loskomen. Kans op een ongeval!
Tijdens het gebruik
Ontgrendel nooit het systeem terwijl
een aanhanger is aangekoppeld of een
bagageplateau op de trekhaakkogel is
gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare
treingewicht van de auto.
Neem altijd de maximaal toegestane
belasting op de trekhaak in acht; als deze
belasting wordt overschreden, kan de
trekhaak losraken van de auto - kans op een
ongeval!
Controleer voordat u gaat rijden de
afstelling van de koplampen en controleer

164
Praktische informatie
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af fabriek
gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels
215/65 R16
9 mm (Polaire XP9)
215/60 R179 mm (Polaire XP9)
215/55 R18 10 mm (Polaire 0112)
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Montagetips
► Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant van de
weg stil op een vlakke ondergrond.
► Trek de parkeerrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
► Monteer de sneeuwkettingen en volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.► Rijd voorzichtig weg en blijf kort met een snelheid van maximaal 50 km/h rijden.
► Zet de auto stil en controleer of de sneeuwkettingen goed zijn gespannen.
Het is bijzonder raadzaam om het
monteren van de sneeuwkettingen vóór
vertrek te oefenen; doe dit op een vlakke en
droge ondergrond.
Rijd niet met de sneeuwkettingen op
wegen zonder sneeuw, omdat de banden
van de auto en het wegdek dan beschadigd
raken. Als de auto lichtmetalen velgen heeft,
controleer dan of geen enkel deel van de
kettingen of bevestigen de velg raakt.
Sneeuwscherm
(Afhankelijk van het land waar de auto is
verkocht.)
Het afneembare sneeuwscherm voorkomt
opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur
van de radiateur.
Het bestaat uit een eerste deel voor het
bovenste gedeelte van de grille en een tweede
deel voor het onderste gedeelte.
Wij raden u aan om contact op te nemen
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voor het
bevestigen/verwijderen van het
sneeuwscherm.
Controleer voordat u begint of de motor
is uitgeschakeld en de koelventilator is
gestopt.
Het is belangrijk dat u het verwijdert bij:– een buitentemperatuur hoger dan 10 °C;– het trekken van een aanhanger;– een snelheid hoger dan 120 km/u.
Bevestigen
► Houd het zijrooster voor de ondergrille van de bumper.► Plaats eerst de onderste bevestigingssteunen in de bumper.► Kantel het zijrooster omhoog totdat de zij- en daarna de bovenste bevestigingssteunen in de
bumper klikken.
► Controleer of de eenheid goed is bevestigd door op de hoeken ervan te drukken.
Herhaal hetzelfde proces om het middelste rooster in de bovengrille van de bumper te
monteren.
Verwijderen
Voor het zijrooster► Steek uw vinger in de uitsparing in het onderste gedeelte van het zijrooster.► Trek het rooster naar u toe om het los te maken.
Voor het middelste rooster met horizontale
grille
► Druk op de bovenste bevestigingssteunen om deze uit de grille te halen. ► Kantel het middelste rooster voorzichtig omhoog.