
9
Instrumentenpaneel
1Instrumentenpaneel met 
LCD-display
Meters 
 
1.Analoge snelheidsmeter (km/h of mph)
2. LCD-display
3. Toerenteller (x 1000 t/min), gradatie is 
afhankelijk van de motor (benzine of diesel)
LCD-display 
 
1.Instellingen snelheidsregelaar/
snelheidsbegrenzer
2. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph)
3. Geselecteerde rijmodus 4.
Schakelindicator
Stand selectiehendel en ingeschakelde 
versnelling bij automatische transmissie
5. Brandstofniveaumeter
6. Motorolieniveaumeter (afhankelijk van type 
motor)
Onderhoudsindicator en vervolgens 
kilometerteller (km of mijl)
Deze functies worden na elkaar weergegeven 
na het aanzetten van het contact.
7. Informatie van de boordcomputer
Instrumentenpaneel met 
matrixdisplay
Meters 
  
 
1.Koelvloeistoftemperatuur (°C) (benzine of 
diesel)
Indicator verbruik thermisch comfort 
(elektrisch)
2. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph) 3.
Matrixdisplay
4. Toerenteller (x 1000 t/min), schaalverdeling 
afhankelijk van de motoruitvoering (benzine 
of diesel)
Vermogensindicator (elektrisch)
5. Brandstofniveaumeter (benzine of diesel)
Indicator oplaadniveau (elektrisch)
Matrixdisplay 
  
 
1.Instellingen snelheidsregelaar / 
snelheidsbegrenzer
Weergave van verkeersborden met een 
snelheidslimiet  

11
Instrumentenpaneel
1• Status- of waarschuwingsmeldingen die kort worden weergegeven.
Optionele informatie
Afhankelijk van de geselecteerde 
weergavemodus en de ingeschakelde functies 
kan de volgende aanvullende informatie worden 
weergegeven:
– Toerenteller (benzine of diesel).– Boordcomputer.– Rijhulpsystemen.– Snelheidsbegrenzer of -regelaar. – Media die wordt afgespeeld.– Navigatie-aanwijzingen.– Analoge snelheidsmeter.– Motorinformatie (G-meters, vermogensmeters, boost, koppel) in de sportstand.– Energiestroom (elektrisch).
Persoonlijke 
instellingen voor het 
instrumentenpaneel
Afhankelijk van de uitvoering kan het 
instrumentenpaneel worden aangepast (kleur en/
of weergavemodus).
Schermtaal en eenheden
Deze zijn afhankelijk van de instellingen 
van het touchscreen.
Wanneer u reist naar een land met een 
andere officiële eenheid voor de afstanden en 
snelheidslimieten (km of mijl, km/h of mph), 
moet u de configuratie van de eenheden 
wijzigen.
Voer deze handelingen om 
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij 
stilstaande auto.
De kleur van het display kiezen
(Met PEUGEOT Connect Nav)
Afhankelijk van de uitvoering is de kleur van het 
display van het instrumentenpaneel afhankelijk 
van het kleurenschema dat in dit systeem is 
ingesteld.
► Druk op Instellingen  in de balk van 
het touchscreen.
► Selecteer "Thema's".► Selecteer een schermkleur en druk op "OK" om te bevestigen.
De weergavemodus wijzigen
In elke modus kan er specifieke informatie op het 
instrumentenpaneel worden weergegeven. 
De weergavemodus wijzigen 
 
► Draai de rolknop links op het stuurwiel om de verschillende weergavemodi op 
het instrumentenpaneel weer te geven en 
erdoorheen te bladeren.
► Druk op de rolknop om de modus te bevestigen.
Als u niet op de rolknop drukt, wordt de 
geselecteerde weergavemodus automatisch na 
een paar seconden toegepast.
Weergave van weergavemodi
– "METERS": standaardweergave van analoge 
en digitale snelheidsmeters, kilometerteller en:
• brandstofniveaumeter, koelvloeistofniveaumeter en toerenteller 
(benzine of diesel).
• acculadingsindicator en vermogensmeter 
(elektrisch).– NAVIAGATIE": specifieke weergave met de 
informatie over de huidige routebegeleiding 
(kaartgegevens en aanwijzingen).  

12
Instrumentenpaneel
(1): Zet de auto stil
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige 
plaats en zet het contact af.
(2): Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
(3): Ga naar het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Lijst met 
waarschuwingslampjes
Rode waarschuwingslampjes
STOP
Brandt permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje, de 
weergave van een melding en een 
geluidssignaal.
Er is een ernstige storing in de motor, het 
remsysteem, de stuurbekrachtiging of de 
automatische transmissie, of een ernstige 
elektrische storing gedetecteerd.
Voer (1) en dan (2) uit.
Zelfdiagnosesysteem van de motor 
(benzine of diesel)
Brandt permanent.Er is sprake van een ernstige 
motorstoring.
Voer (1) en dan (2) uit.
Te hoge koelvloeistoftemperatuurPermanent met blokjes in rood (met instrumentenpaneel met 
– “RIJDEN": specifieke weergave met de 
informatie over actieve rijhulpsystemen.
– "MINIMAAL": 2D-weergave met digitale 
snelheidsmeter, kilometerteller en:
• brandstofniveaumeter en koelvloeistoftemperatuurmeter (benzine of 
diesel).
• indicator laadniveau tractiebatterij (elektrisch).– "ÉNERGIE": specifieke visuele weergave van 
de energiestromen van de auto (elektrisch).
– "PERSOONLIJK 1" / " PERSOONLIJK 2": 
toont de informatie die de bestuurder selecteert 
in het midden van het instrumentenpaneel.
Een weergavemodus "PERSOONLIJK" 
configureren
Met PEUGEOT Connect Radio► Druk op Instellingen  in de balk van 
het touchscreen.
► Selecteer "Configuratie". 
► Selecteer "Persoonlijke instellingen 
voor het instrumentenpaneel".
Met PEUGEOT Connect Nav
► Druk op Instellingen  in de balk van 
het touchscreen.
► Selecteer "OPTIES ".► Selecteer "Persoonlijke instellingen 
voor het instrumentenpaneel".
► Selecteer "PERSOONLIJK 1" of 
"PERSOONLIJK 2".
► Selecteer het type weer te geven informatie met de bladerpijlen op het touchscreen:• "Standaard" (leeg).• "Boordcomputer".• "Media".• "G-meters " (afhankelijk van de uitvoering).• "Vermogensmeters + Boost + Koppel" 
(afhankelijk van de uitvoering).
• "Energieverbruik" (afhankelijk van de 
uitvoering).
► Bevestig om de instelling op te slaan en af te sluiten.
De informatie wordt meteen op het 
instrumentenpaneel weergegeven als de 
bijbehorende weergavemodus is geselecteerd.
Het type information dat in de modus 
"PERSOONLIJK 1" is geselecteerd, is 
niet beschikbaar in de modus 
"PERSOONLIJK 2".
Waarschuwings- en 
verklikkerlampjes
De waarschuwings- en  verklikkerlampjes 
(weergegeven als symbolen) informeren 
de bestuurder over een storing 
(waarschuwingslampjes) of de werking van 
een systeem (verklikkerlampjes ingeschakelde 
of uitgeschakelde functie). Bepaalde lampjes 
kunnen op twee manieren (permanent of  knipperend) en/of in verschillende kleuren 
branden.
Bijbehorende waarschuwingen
Een lampje kan branden in combinatie met een 
geluidssignaal en/of een melding op het display.
Door de weergegeven waarschuwingen te 
relateren aan de werkingstoestand van de 
auto kan worden bepaald of er sprake is van 
een normale situatie of van een storing; zie 
de beschrijving van ieder lampje voor meer 
informatie.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde 
rode of oranje waarschuwingslampjes enkele 
seconden branden. Deze lampjes moeten doven 
als de motor draait.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer 
informatie over een systeem of een functie.
Continu brandend 
waarschuwingslampje
Als een rood of oranje waarschuwingslampje 
blijft branden, duidt dit op een storing die verder 
moet worden onderzocht.
Wanneer een waarschuwingslampje blijft 
branden
De aanduidingen 
(1), (2) en (3) in het overzicht 
van de waarschuwings- en verklikkerlampjes 
geven aan of u naast de onmiddellijk aanbevolen 
acties contact met een gekwalificeerde 
professional moet opnemen.  

13
Instrumentenpaneel
1(1): Zet de auto stil
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige 
plaats en zet het contact af.
(2): Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
(3): Ga naar het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Lijst met 
waarschuwingslampjes
Rode waarschuwingslampjes
STOP
Brandt permanent, in combinatie met een 
ander waarschuwingslampje, de 
weergave van een melding en een 
geluidssignaal.
Er is een ernstige storing in de motor, het 
remsysteem, de stuurbekrachtiging of de 
automatische transmissie, of een ernstige 
elektrische storing gedetecteerd.
Voer (1) en dan (2) uit.
Zelfdiagnosesysteem van de motor 
(benzine of diesel)
Brandt permanent.
Er is sprake van een ernstige 
motorstoring.
Voer (1) en dan (2) uit.
Te hoge koelvloeistoftemperatuurPermanent met blokjes in rood 
(met instrumentenpaneel met  matrixdisplay).
of
Permanent (behalve bij instrumentenpaneel met 
matrixdisplay).
De temperatuur van het koelsysteem is te hoog.
Zie (1), laat de motor afkoelen en vul dan waar 
nodig bij. Zie (2) als het probleem niet verdwijnt.
Motoroliedruk (benzine of diesel)Brandt permanent.
Er is een probleem met het 
smeersysteem van de motor.
Voer (1) en dan (2) uit.
Systeemstoring (elektrisch)Brandt permanent.
Er is een storing in de elektromotor of 
tractiebatterij gedetecteerd.
Voer (1) en vervolgens (2) uit.
Kabel aangesloten (elektrisch)Brandt permanent.
De auto kan niet worden gestart als 
de laadkabel op de aansluiting op de auto is 
aangesloten. 
Koppel de laadkabel los en sluit de klep.
Laadtoestand 12 V-accuBrandt permanent.
Een storing in het laadstroomcircuit van 
de accu (vervuilde accuklemmen, aandrijfriem 
dynamo niet goed gespannen of gebroken enz.).
Voer (1) uit.
Als de elektrische parkeerrem niet meer werkt, 
beveilig de auto dan op de volgende manier 
tegen wegrollen.
► Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel een versnelling in.► Bij een auto met een automatische transmissie EAT6: zet de selectiehendel in stand 
P .
► Bij een auto met een automatische transmissie EAT8 of een selectiehendel 
(elektrisch): plaats het wielblok tegen een van 
de wielen.
Reinig de accuklemmen en zet ze correct vast. 
Als het waarschuwingslampje niet uit gaat 
wanneer de motor is gestart, voer (2) uit.
Portieren(en) geopendPermanent, in combinatie met een 
melding die aangeeft om welk portier het 
gaat.
Een portier of de achterklep is niet goed gesloten 
(rijsnelheid lager dan 10 km/u).
Permanent, in combinatie met een 
melding die aangeeft om welk portieren 
het gaat en een geluidssignaal.
Een portier of de achterklep is niet goed gesloten 
(rijsnelheid hoger dan 10 km/u).
Veiligheidsgordels niet vastgemaakt of 
losgemaakt
Brandt permanent of knippert in 
combinatie met een in volume toenemend 
geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet 
vastgemaakt of weer losgemaakt.  

56
Ergonomie en comfort
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten 
om deze op te laden.
De USB-aansluiting 
rechtsvoor kan ook worden 
gebruikt om een smartphone via MirrorLink
TM, 
Android Auto® of CarPlay® te verbinden, zodat u 
bepaalde apps van uw smartphone via het 
touchscreen kunt gebruiken.
Gebruik voor de beste resultaten een kabel die is 
gemaakt of goedgekeurd door de fabrikant van 
het apparaat.
Deze apps kunnen met de 
stuurkolomschakelaars of de 
bedieningselementen van het audiosysteem 
worden beheerd.
Tijdens het gebruik van de USB- aansluiting wordt het draagbare apparaat 
automatisch opgeladen.
Er wordt een melding weergegeven als het 
stroomverbruik van de draagbare apparatuur 
hoger is dan de door de auto geleverde 
stroomsterkte.
Raadpleeg voor meer informatie over het 
gebruik van deze voorziening de rubriek 
Audio en telematica.
12 V-aansluiting 
  
 
► Steek een accessoire van 12 V (met een maximaal nominaal vermogen van 120 W) met 
een geschikte adapter in de aansluiting.
Overschrijd dit vermogen niet om te 
voorkomen dat het accessoire 
beschadigd raakt.
Het aansluiten van elektrische 
apparatuur die niet door PEUGEOT is 
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de 
werking van de elektrische systemen van de 
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of 
storingen in de weergave van de displays.
FOCAL® Premium 
hifi-systeem
De auto is voorzien van een hifi-geluidsinstallatie 
van het Franse merk FOCAL®.
Dankzij de 10 luidsprekers met exclusieve 
technologieën van FOCAL® kunt u genieten van 
een puur en verfijnd geluid in de auto:
– Centrale luidspreker/satellietluidsprekers: Polyglass-technologie voor een optimale 
omhulling en verdeling van het geluid.
– Hifi-woofers/middentonenluidsprekers: Polyglass-technologie voor een optimale balans 
en precisie van het geluid.
– TNF-tweeters: technologie met omgekeerde aluminium conussen voor een optimale spreiding 
van het geluid en uiterst verfijnde hoge tonen.
– Actieve 12-kanaalsversterker - 515 W : hybridetechnologie klasse AB/klasse D voor volle 
en verfijnde hoge tonen en krachtige bassen.
– Subwoofer: technologie met drievoudige spoel Power FlowerTM 200 mm voor een perfecte, dynamische weergave van de lage tonen.
Voor optimaal geluid raden wij u aan om 
de vloer van de bagageruimte in de 
hoogste stand te zetten (afhankelijk van de 
uitvoering).
Draadloze smartphonelader 
  
 
Hiermee kunt u apparaten zoals een smartphone 
draadloos opladen volgens het principe van 
magnetische inductie, in overeenstemming met 
de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel 
zijn met de Qi-norm of moet zijn voorzien van 
een compatibele hoes of houder.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het 
symbool Qi.
De lader werkt terwijl de motor draait en het Stop 
& Start-systeem in de STOP-stand staat.
Het opladen wordt aangestuurd door de 
smartphone.
Bij Keyless entry and start kan de werking van 
de lader kort worden onderbroken als er een 
deur wordt geopend of als het contact wordt 
uitgeschakeld.
Opladen
►  Open het deksel voor toegang tot het laadgedeelte.► Leg het apparaat in het midden van het lege laadgedeelte.  

61
Verlichting en zicht
4Lichtschakelaar
Hoofdverlichting 
  
 
Automatische verlichting/dagrijverlichtingof
Lichten uit (contact uit)/
Dagrijverlichting (draaiende motor)
Alleen parkeerlicht 
Dimlicht of grootlicht 
Overschakelen van dim- naar 
grootlicht
 
 
► Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of in de stand 
AUTO staat, of wanneer alleen de parkeerlichten 
zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal met 
het grootlicht geven door de hendel naar u toe 
te trekken.
Displays
Een controlelampje op het instrumentenpaneel 
geeft aan dat de geselecteerde verlichting is 
ingeschakeld.
Wanneer een lamp defect is, dan gaat dit 
lampje permanent branden, wordt er een 
melding weergegeven en klinkt er een 
geluidssignaal.
Mistlampen achter
Deze functie werkt alleen als het dimlicht 
is ingeschakeld.
 
 
► Draai de ring naar voren om de mistachterlampen in te schakelen en naar 
achteren om ze uit te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt 
uitgeschakeld (stand " AUTO"), blijven de 
mistlampen en het dimlicht branden.
Mistlampen voor en achter
Deze verlichting werkt als het 
parkeerlicht, dimlicht of grootlicht is 
ingeschakeld.
 
 
► Draai de ring naar voren:•  eenmaal om de mistlampen vóór in te schakelen,• tweemaal om het mistachterlicht in te schakelen.► Draai de ring naar achteren:• eenmaal om het mistachterlicht uit te schakelen,• tweemaal om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt 
uitgeschakeld (uitvoering met stand " AUTO") of 
als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, 
blijven de mistverlichting en de parkeerlichten 
branden.
► Draai de ring naar achteren om de mistlampen uit te schakelen; de parkeerlichten 
worden dan ook uitgeschakeld.
Het inschakelen van de mistverlichting is 
verboden bij helder weer of regen, zowel 
overdag als 's nachts. Ze zijn onder deze 
omstandigheden namelijk verblindend voor   

78
Veiligheid
getrokken wordt en bevordert daarmee de 
veiligheid.
In het geval van een aanrijding
De pyrotechnische gordelspanners 
kunnen,  afhankelijk van de aard en 
de kracht van de aanrijding , vóór en 
onafhankelijk van de airbags afgaan. 
Het afgaan van de gordelspanners gaat 
gepaard met wat onschadelijke rook en een 
knal, als gevolg van de activering van de 
pyrotechnische lading die in het systeem is 
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje 
Airbag branden.
Laat het veiligheidsgordelsysteem na 
een aanrijding controleren en eventueel 
vervangen door het PEUGEOT-netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van 
een pyrotechnische gordelspanner en een 
spankrachtbegrenzer (afhankelijk van de 
uitvoering).
Veiligheidsgordels achter 
 
Iedere zitplaats achter heeft een 
driepuntsveiligheidsgordel met een 
oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste 
zitplaatsen zijn (afhankelijk van de uitvoering) 
voorzien van een pyrotechnische gordelspanner 
en een spankrachtbegrenzer.
Vastmaken
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.► Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Ontgrendelen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingen 
losgemaakte/
niet vastgemaakte 
veiligheidsgordel(s)
 
  
 
1. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
linksvoor
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
rechtsvoor
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
linksachter
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
middenachter
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
rechtsachter
Als de bijbehorende veiligheidsgordel niet 
is bevestigd of wordt losgemaakt en het 
contact wordt ingeschakeld, dan gaat het 
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordels 
op het instrumentenpaneel branden en 
het bijbehorende waarschuwingslampje 
(1 tot en met  5) gaat rood branden op het 
display met waarschuwingslampjes voor 
de veiligheidsgordels en de airbag van de voorpassagier.
Als een veiligheidsgordel achter niet is  vastgemaakt, gaat het betreffende 
waarschuwingslampje ( 3 t/m 5) ongeveer 30 
seconden branden.
Vanaf een snelheid van ongeveer 20 
km/ en gedurende 2 minuten gaat elk 
waarschuwingslampje van een zitplaats met 
een inzittende erop die de veiligheidsgordel 
niet heeft bevestigd knipperen en klinkt er een 
geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft blijft 
het betreffende waarschuwingslampje branden 
totdat de bestuurder, voorpassagier en/of 
achterpassagier de gordel vastmaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de  bestuurder te controleren of alle 
passagiers hun veiligheidsgordel goed 
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Maak, ongeacht de reistijd en de plaats waar 
u in de auto zit, altijd de veiligheidsgordel 
vast.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels 
onderling niet om; de gordels zijn dan niet 
voldoende effectief.
Controleer zowel voor als na het gebruik van 
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen 
van een stoel of de achterbank of de gordel    

98
Rijden
In dit geval wordt het stuurslot ingeschakeld 
zodra de auto stilstaat.
Handbediende 
parkeerrem
Vrijzetten 
 
► Trek de hendel van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de 
hendel geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit lampje en het waarschuwingslampje  STOP gaan 
branden in combinatie met een geluidssignaal en 
een melding op het display, is de parkeerrem 
nog (iets) aangetrokken.
Aantrekken
► Trek de hendel van de parkeerrem aan om de auto op zijn plaats te houden.
Blokkeer bij het parkeren van de auto op 
een helling de voorwielen door deze in 
de richting van het trottoir te sturen, trek de 
parkeerrem aan, schakel een versnelling in 
en zet het contact uit.
Elektrische parkeerrem
In de automatische stand schakelt dit systeem 
de parkeerrem in wanneer de motor wordt 
uitgezet en wordt de parkeerrem uitgeschakeld 
wanneer de auto gaat rijden.
 
  
 
Altijd met draaiende motor:► Schakel de parkeerrem in door kort aan de 
bedieningshendel te trekken.
► Schakel de parkeerrem uit door kort tegen de bedieningshendel  te duwen terwijl u het 
rempedaal indrukt.
Standaard is de automatische werking 
geactiveerd.
Verklikkerlampje
Dit lampje gaat zowel op het 
instrumentenpaneel als op de hendel 
branden om te bevestigen dat de parkeerrem is 
aangetrokken, in combinatie met de weergave 
van de melding Parkeerrem aangetrokken.
Het lampje gaat uit om te bevestigen dat de 
parkeerrem is vrijgezet, in combinatie met de 
melding Parkeerrem vrijgezet.
Het lampje knippert in reactie op een verzoek om 
de parkeerrem handmatig aan te trekken of vrij 
te zetten. 
Bij een lege accu werkt de elektrische 
parkeerrem niet meer. 
Als de parkeerrem niet is aangetrokken 
bij een auto met een handgeschakelde 
versnellingsbak, moet u uit 
veiligheidsoverwegingen een versnelling 
inschakelen om te voorkomen dat de auto 
wegrolt.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken bij 
een auto met een automatische transmissie 
of selectiehendel (elektrisch), moet u uit 
veiligheidsoverwegingen het meegeleverde 
wielblok tegen een van de wielen plaatsen om 
te voorkomen dat de auto wegrolt.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer 
of een gekwalificeerde werkplaats.
 
 
Controleer voordat u de auto verlaat of de parkeerrem is aangetrokken: de 
lampjes op het instrumentenpaneel en de 
hendel moeten permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt 
er een geluidssignaal en wordt er een melding 
weergegeven als het bestuurdersportier wordt 
geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto: ze 
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Wanneer de auto staat geparkeerd op 
een steile helling, de auto zwaar 
beladen is of als een aanhanger wordt 
getrokken
Bij een handgeschakelde versnellingsbak 
draait u de wielen naar de stoeprand toe en 
schakelt u een versnelling in.
Bij een automatische transmissie of 
selectiehendel (elektrisch) draait u de wielen 
naar de stoeprand toe en zet u de transmissie 
in stand P.
Als er een aanhangwagen achter uw auto is 
gekoppeld, mag het hellingspercentage bij het 
parkeren niet hoger zijn dan 12%.
Handbediende werking
Handmatig vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:►  Trap het rempedaal in.