
144Klimaatregeling● Voorruitverwarming , inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Verwarmbare achterruit  è 3  46.
Verwarmbare buitenspiegels  m
3  41.
Voorruitverwarming  9 3  46.
Airconditioning
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur  ñ
● luchtverdeling  w, x  en  y
● ventilatorsnelheid  ý
● koeling  A/C
● luchtrecirculatie  q
● achterruitverwarming  è of
verwarmbare buitenspiegels  m
Verwarmbare achterruit  è 3  46.
Verwarmbare buitenspiegels  m
3  41.
Temperatuur  ñ
Temperatuur aanpassen door  ñ op
de gewenste temperatuur te draaien.HI:warmLO:koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdeling  w, x , y
w:naar de voorruit en de voorste
zijruitenx:naar hoofdhoogte via de
verstelbare luchtroostersy:naar de voetenruimte
Alle combinaties zijn mogelijk.
Luchtdebiet  ý
Luchtdebiet instellen door  ý op de
gewenste snelheid te draaien.rechtsom:versnellenlinksom:vertragen
Koeling A/C
Druk op  A/C om naar koeling om te
schakelen. De LED in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde ventilator.
Druk opnieuw op  A/C om koeling uit
te schakelen. 

146KlimaatregelingRuiten ontwasemen en ontdooien
● Aanjagersnelheid ý op hoogste
stand zetten,
● Draaiknop voor temperatuur  ñ in
hoogste stand zetten.
● Schakel, indien nodig, de  A/C in.
● Schakel de achterruitverwarming
è  of de verwarmbare buiten‐
spiegels  m in.
● Voorruitverwarming  9 inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Let op
Als de instellingen voor ontwasemen
en ontdooien zijn geselecteerd, is er wellicht geen Autostop mogelijk.
Als de instellingen voor ontwasemen
en ontvriezen zijn geselecteerd
terwijl de motor in een Autostop is,
zal de motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem  3 160.
Verwarmbare achterruit  è 3  46.
Verwarmbare buitenspiegels  m
3  41.
Voorruitverwarming  9 3  46.
Stop-startsysteem  3 160.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de
klimaatregeling kunt u de tempera‐
tuur aan de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin afzonderlijk regelen.
In de automatische modus worden
temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.
Bedieningsorganen voor:
● handmatig bediende luchtrecir‐ culatie  q
● luchtverdeling  w
● tuimelschakelaar voor aanpas‐ sen van de temperatuur aanbestuurders- en passagierszijde
voorin
● ontwasemen en ontdooien  h 

Klimaatregeling147● koeling A/C
● automatische modus  AUTO
● temperatuursynchronisatie met twee zones  MONO
● achterruitverwarming  è of
verwarmbare buitenspiegels  m
● ventilatorsnelheid  r s
Verwarmbare achterruit  è 3  46.
Verwarmbare buitenspiegels  m
3  41.
De LED in de betreffende knop geeft
de geactiveerde functie aan.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal
comfort:
● Druk op  AUTO, de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden
automatisch geregeld.
● Open alle luchtroosters voor opti‐
male luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
● De airconditioning moet zijn geactiveerd voor optimale
koeling en ontwaseming. Druk op A/C  om de airconditioning in te
schakelen. De LED in de toets
geeft aan dat het systeem geac‐
tiveerd is.
● Stel de voorkeurtemperaturen voor de bestuurders- en passa‐
gierszijde voorin in met de linker
en rechter draairing. De aanbe‐
volen temperatuur is 22 °C.
Druk achter elkaar op  AUTO om de
gewenste automatische instellingen
te selecteren:
● Soft Auto  voor een zachte en
stille luchtverdeling.
● Auto  voor warmtecomfort en een
stille luchtverdeling.
● Auto Fast  voor een dynamische
en efficiënte luchtverdeling.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van de klimaat‐
regeling aanpassen door de volgende functies te activeren: 

150Klimaatregelingtoe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij
de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
w  uitzetten.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien  h
●Druk op  h. Het led-lampje in de
knop brandt om activering aan te
geven.
● Airconditioning en automatische stand worden automatisch inge‐schakeld. Het led-lampje in de
toets  A/C brandt,  AUTO
verschijnt op het display.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.
● Verwarming achterruit  è
inschakelen.
● Voorruitverwarming  9 inscha‐
kelen.
● Om weer naar de vorige modus te gaan:  h weer indrukken.
Let op
Als  h wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop verhinderd totdat er opnieuw op
h  wordt gedrukt.
Als  h wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Verwarmbare achterruit  è 3  46.Verwarmbare buitenspiegels  m
3  41.
Voorruitverwarming  9 3  46.
Stop-startsysteem  3 160.
Elektronische klimaatregeling
deactiveren
Druk daarna op  s totdat het elek‐
tronische klimaatregelsysteem wordt
uitgeschakeld.
Parkeerverwarming
Met de parkeerverwarming kunt u het interieur van de auto verwarmen en
het interieur van de auto ventileren
met omgevingslucht. 

Rijden en bediening201externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Blindehoeksysteem
Het dodehoeksysteem detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
bepaalde dode hoek, aan weerszij‐
den van de auto bevinden. Het
systeem geeft een visueel alarm visu‐ eel in elke buitenspiegel bij het detec‐
teren die in de binnen- en buitenspie‐ gels wellicht niet zichtbaar zijn.
Het blindehoeksysteem maakt
gebruik van sommige sensoren van
de parkeerhulp in de voor- en achter‐
bumper aan beide zijden van de auto.
9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Inschakelen
Info-Display zonder aanraakscherm
T  indrukken.
Info-Display met aanraakscherm
Activeer de functie in de Persoonlijke
instellingen. 

202Rijden en bedieningPersoonlijke instellingen 3 127.
T  brandt groen op de instrumenten‐
groep om aan te geven dat het
systeem geactiveerd is.
Werking
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden een voertuig in een dode hoek detecteert, gaat een ledje in de
desbetreffende buitenspiegel bran‐
den.
Het led-lampje gaat bij detectie van
het voertuig onmiddellijk branden.
Wanneer u zelf langzaam inhaalt,
gaat het led-lampje met vertraging branden.
Gebruiksvoorwaarden
Voor een juiste werking moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
● alle voertuigen rijden in dezelfde richting en in aangrenzende rijst‐
roken
● uw auto heeft een rijsnelheid tussen 12 en 140 km/h
● u haalt in met een relatief snel‐ heidsverschil kleiner dan
10 km/h
● u wordt ingehaald door een ander voertuig met een relatief
snelheidsverschil kleiner dan
25 km/h
● de verkeersstroom is normaal
● u rijdt op een weggedeelte met geen of weinig bochten
● er hangt geen aanhangwagen achter de auto
● de sensoren zijn niet bedekt met modder, ijs of sneeuw
● de waarschuwingszones in de buitenspiegels of de detectiezo‐
nes op voor- en achterbumper
zijn niet bedektEr wordt niet gewaarschuwd in de
volgende situaties:
● als obstakels niet bewegen, bijv. geparkeerde voertuigen,
verkeersdrempels, straatverlich‐
ting, verkeersborden
● bij voertuigen die in tegenge‐ stelde richting rijden
● bij ritten op slingerende wegen of
in scherpe bochten
● u haalt een zeer lang voertuig, bijv. een vrachtwagen, bus, in of
wordt erdoor ingehaald en dit
voertuig wordt niet alleen opge‐
merkt door de dodehoekdetectie,
maar is tevens zichtbaar in het
gebied voor de auto
● in zeer druk verkeer: gedetec‐ teerde voertuigen voor en achter
uw auto worden ten onrechte
geïnterpreteerd als een vracht‐
wagen of een stilstaand obstakel
● wanneer u op te hoge snelheid inhaalt
UitschakelenInfo-Display zonder aanraakscherm
B  indrukken. 

204Rijden en bedieningDe stand van het systeem blijft bij
uitschakeling van het contact niet in het geheugen staan.
Achteraanzicht /
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt
weergegeven op het scherm. De verticale lijnen geven de breedte vande auto aan met de spiegels uitge‐
klapt. De lijnen buigen met het stuur‐
wiel mee.
De eerste horizontale lijn ligt op een
afstand van zo'n 30 cm van de rand
van de achterbumper. De bovenste
horizontale lijnen liggen op zo'n 1 en
2 m afstand van de achterbumper.
Dit aanzicht is beschikbaar in de
Stand AUTO  of in het menu voor
aanzichtselectie.
Zoom zicht achter /
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving
van de auto tijdens het parkeren om
een bovenaanzicht van de achter‐
zijde van de auto en het omringende
gebied te creëren, zodat u de auto
langs obstakels kunt manoeuvreren.
Dit aanzicht is beschikbaar bij  Stand
AUTO  of in het menu voor aanzichts‐
electie.
Beeld naar opzij achter / 180° voor
De 180°-weergave maakt het uitpar‐
keren gemakkelijker, omdat u nade‐
rende voertuigen, voetgangers en
fietsers kunt zien. Het wordt afgera‐
den deze weergave te hanteren voor
een complete parkeermanoeuvre. De
weergave bestaat uit drie gebieden:
link 1, midden 2 en rechts 3. De weer‐ gave is alleen te kiezen in het menu
voor weergavekeuze. 

206Rijden en bediening9Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
parkeerhulp bevinden, bijv. onder
de bumper of onder de auto,
worden niet getoond.
Gebruik niet alleen de achteruit‐ kijkcamera om achteruit te rijden
of te parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Het beeld van de camera verschijnt
op het Info-Display  3 123 of op de
binnenspiegel  3 42.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer er een vooruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Hulplijnen
Het gebied achter de auto wordt
weergegeven op het scherm. De
verticale lijnen geven de breedte van
de auto aan met de spiegels uitge‐
klapt.
De eerste horizontale lijn ligt op een
afstand van zo'n 30 cm van de rand
van de achterbumper. De bovenste
horizontale lijnen liggen op zo'n 1 en
2 m afstand van de achterbumper.
De richtlijnen kunnen worden uitge‐ schakeld in de Persoonlijke instellin‐
gen  3 127.
Systeembeperkingen De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● in een donkere omgeving
● de lichtbundel van koplampen valt rechtstreeks in de camera‐
lenzen
● door weersomstandigheden beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw