Instrumenten en bedieningsorganen71Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................72
Stuurwielverstelling ...................72
Stuurbedieningsknoppen ...........72
Verwarmd stuurwiel ...................72
Claxon ....................................... 73
Wis- en wasinstallatie voorruit ...73
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 75
Buitentemperatuur .....................75
Klok ........................................... 76
Elektrische aansluitingen ...........76
Inductief opladen .......................77
Aansteker .................................. 78
Asbakken ................................... 78
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................79
Instrumentengroep ....................79
Snelheidsmeter ......................... 81
Kilometerteller ........................... 81
Dagteller .................................... 81
Toerenteller ............................... 82
Brandstofmeter .......................... 82
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 82Peilsensor motorolie..................83
Service-display .......................... 83
Controlelampen ......................... 84
Richtingaanwijzers ....................84
Gordelverklikker ........................85
Airbag en gordelspanners .........85
Airbag-deactivering ...................85
Laadsysteem ............................. 86
Storingsindicatielamp ................86
Service-indicatie ........................86
Schakel motor uit .......................86
Systeemcontrole ........................86
Rem- en koppelingssysteem .....87
Handrem .................................... 87
Antiblokkeersysteem (ABS) .......87
Schakelen .................................. 87
Lane Departure Warning ...........87
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....87
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem
uit .............................................. 88
Koelvloeistoftemperatuur ...........88
Voorverwarming ........................88
Uitlaatfilter ................................. 88
AdBlue ....................................... 88
Spanningsverliesdetectie ..........89
Motoroliedruk ............................. 89
Te laag brandstofpeil .................89
Autostop .................................... 89Rijverlichting.............................. 89
Dimlicht ...................................... 90
Groot licht .................................. 90
Grootlichtassistentie ..................90
Mistlampen voor ........................90
Mistachterlicht ........................... 90
Regensensor ............................. 90
Cruisecontrol ............................. 90
Dodehoeksysteem .....................90
Actief noodstopsysteem ............90
Snelheidsbegrenzer ..................90
Portier open ............................... 91
Displays ....................................... 91
Driver Information Center ..........91
Info-Display ............................... 94
Head-updisplay ......................... 95
Boordinformatie ........................... 97
Geluidssignalen .........................98
Persoonlijke instellingen ..............99
Telematicaservices ....................102
Opel Connect .......................... 102
80Instrumenten en bedieningsorganenOverzichtORichtingaanwijzers
3 84XGordelverklikker 3 85vAirbags en veiligheids‐
gordelspanners 3 85VAirbag deactiveren
3 85pLaadsysteem 3 86ZStoringsindicatielamp
3 86CLaat auto spoedig
nakijken 3 86STOPPENSchakel motor uit
3 86JSysteemcontrole 3 86RRem- en koppelingssys‐
teem 3 87mHandrem 3 87uAntiblokkeersysteem
(ABS) 3 87RSchakelen 3 87)Lane Departure
Warning 3 87bElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem 3 87aElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem uit
3 88W oKoelvloeistoftempera‐
tuur te hoog 3 88!Voorverwarmen 3 88%Uitlaatfilter 3 88YAdBlue 3 88wSpanningsverliesde‐
tectie 3 89IMotoroliedruk 3 89
Peilsensor motorolie
3 83Y oTe laag brandstofpeil
3 89DAutostop 3 898Buitenverlichting 3 899Dimlicht 3 90CGroot licht 3 90fGrootlichtassistentie
3 90>Mistlampen voor 3 90øMistachterlicht 3 90
3 90ßSnelheidsbegrenzer
3 90hPortier open 3 91
Klimaatregeling123Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit
moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Interieurluchtfilter
Vervang het filter regelmatig voor een optimale werking.
Het interieurluchtfilter moet mogelijk
vaker worden vervangen bij ritten in
gebieden met druk verkeer, een
slechte luchtkwaliteit, hoge stofcon‐
centraties of als u gevoelig bent voor
allergenen vanuit de buitenlucht.
Het interieurluchtfilter moet mogelijk
ook worden vervangen, als de
hoeveelheid lucht uit de luchtroosters beperkt is, als de ruiten beslaan of als
er hinderlijke geuren optreden.
Uw dealer kan u helpen bij het bepa‐
len of het filter aan vervanging toe is.
Airconditioning regelmatigaanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen
kan de koeling niet worden ingescha‐
keld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐ leren, te beginnen 3 jaar na aflevering van de nieuwe auto, te weten:● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
● controle interieurluchtfilter
130Rijden en bedieningAutostopAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Bij stilstand kan er een Autostop worden geactiveerd.
U activeert een Autostop als volgt: ● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de hendel in de neutrale stand.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.Auto’s met automatische versnel‐
lingsbak
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
Het Stop/Start-systeem is uitgescha‐
keld op hellingen van 12% of steiler.Melding
Een Autostop wordt aangegeven
door controlelampje D.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarming en remmen normaal
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
● Het stop-startsysteem is niet manueel uitgeschakeld.
● Het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐gassen is niet te hoog, bijv. na
ritten met hoge motorbelasting.
● De omgevingstemperatuur is niet
te laag of te hoog.
● Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
● Het remvacuüm is voldoende.
● De zelfreinigende functie van het
uitlaatfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Let op
Na vervanging of hernieuwde
aansluiting van de accu kan Auto‐
stop meerdere uren lang niet moge‐
lijk zijn.
Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop
verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor meer details 3 114.
Als een autostop tijdelijk niet beschik‐
baar is, knippert D groen 3 89.
Rijden en bediening133Uitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Uitlaatfilter
Automatische regeneratie
Het uitlaatfilter verwijdert roetdeeltjes
uit de uitlaatgassen.
Als % of C tijdelijk gaat branden in
combinatie met een melding op het
Driver Information Center, begint het
uitlaatfilter verzadigd te raken.
Regenereer zodra de verkeersom‐
standigheden dat toelaten het roetfil‐
ter door op een snelheid van
minstens 60 km/u te rijden totdat het
controlelampje dooft.
Let op
Bij een nieuwe auto gaan de eerste
regeneraties van het uitlaatfilter
mogelijk gepaard met een brande‐ rige geur, wat normaal is. Na lang‐
durig gebruik van de auto op zeer
lage snelheden of bij een stationair
draaiende motor kan er tijdens het
optrekken waterdamp uit de uitlaat
druppelen. Dit heeft geen negatieve
invloed op het rijgedrag van de auto of op het milieu.
Regeneratie niet mogelijk
Als % of C blijft branden in combi‐
natie met een geluidssignaal of een
visueel bericht, betekent dit dat het
AdBlue-peil voor het uitlaatfilter te
laag is.Vul het reservoir dan onmiddellijk bij.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Katalysator De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.Voorzichtig
Brandstoffen van een andere
kwaliteit dan die zoals vermeld op pagina's 3 171, 3 231 kunnen de
katalysator of elektronische
onderdelen beschadigen.
Onverbrande brandstof kan leiden
tot oververhitting van en schade aan de katalysator. Laat de start‐
motor daarom niet onnodig lang
draaien, rijd de tank niet leeg en probeer de motor niet aan te
duwen of te slepen.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er