Rijden en bediening153SysteembeperkingenIn sommige gevallen kan de actieve
noodrem automatisch remmen in
situaties waarin dat onnodig lijkt te
zijn, bijvoorbeeld in parkeergarages,
als er verkeersborden in een bocht
staan of door auto's die zich in een
andere rijstrook bevinden. Dit behoort
bij de normale werking van het
systeem, de auto behoeft geen
onderhoud. Trap om automatisch
remmen te negeren het gaspedaal stevig in als de situatie en de omge‐
ving dat toelaten.
In de volgende situaties zijn de pres‐ taties van het actieve noodstopsys‐
teem beperkt:
● bij ritten op bochtige of heuvel‐ achtige wegen
● bij detectie van alle voertuigen, in
het bijzonder voertuigen met een aanhanger, trekkers, modderige
voertuigen, enz.
● bij detectie van een voertuig, wanneer het zicht door weersom‐
standigheden beperkt is, zoals bij mist, regen of sneeuw● bij rijden in het donker
● voorruit beschadigd of bedekt met stickers
Houd onderweg altijd uw aandacht bij
het verkeer en wees altijd paraat om
handelend op te treden door bij drei‐
gende botsingen op de rem te trap‐
pen en / of de auto weg te sturen.
In de volgende gevallen adviseren we u om het systeem te deactiveren inhet menu Persoonlijke instellingen:
● bij het trekken van een aanhan‐ ger of caravan
● bij het vervoer van lange voor‐ werpen op een imperiaal of
dakdrager
● wanneer de auto wordt gesleept met een draaiende motor
● wanneer een reservewiel is gemonteerd dat kleiner is dan deoverige wielen
● alvorens een automatische wasstraat binnen te rijden met
een draaiende motor
● alvorens de auto op een rollen‐ bank te plaatsen in een werk‐
plaats● als de voorruit beschadigd is in de buurt van de camera
● als de voorbumper beschadigd is
● als de remlichten niet werken
U kunt de actieve noodrem deactive‐
ren in het menu Persoonlijke instellin‐
gen 3 99. Bij deactivering gaat m
branden op de instrumentengroep en er verschijnt een waarschuwingsbe‐
richt in het Driver Information Center.
Storing
Als het systeem moet worden nage‐
keken, verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center.
Als het systeem niet naar behoren
functioneert, verschijnen er berichten
in het Driver Information Centre.
Boordinformatie 3 97.
Voetgangersbescherming vóór
Voetgangersbescherming vóór voor‐ komt of vermindert mogelijk letsel
voetgangers bij een frontale aanrij‐
ding in een vooruitversnelling.
172Rijden en bedieningParaffinediesel die voldoet aan denorm EN15940 gemengd met een
biodiesel die voldoet aan de norm
EN14214 (met tot 7% Fatty Acid
Methyl Ester).
Gebruik van de brandstofsoort B20 of
B30 die voldoet aan de norm
EN16709 is mogelijk. Bij gebruik van
een dergelijke brandstofkwaliteit, ook kortstondig, is het zaak om de speci‐ale onderhoudsinstructies onder
"zware omstandigheden" nauwgezet
op te volgen.
Neem voor nadere informatie contact
op met een werkplaats.
Voorzichtig
Het gebruik van andere soorten
(bio-)brandstoffen (pure of
verdunde plantaardige of dierlijke oliën, stookolie etc.) is streng
verboden (vanwege het gevaar
voor schade aan motor en brand‐
stofsysteem).
Let op
De enige toegestane dieseladditie‐
ven zijn additieven die voldoen aan
de norm B715000.
Ritten bij lage temperaturen
Bij temperaturen onder 0 °C kunnen
sommige dieselproducten met bijge‐
mengde biodiesel aankoeken, bevrie‐
zen of gelvormig worden, waardoor
het brandstoftoevoersysteem moge‐
lijk minder goed werkt. De motor start
en draait dan mogelijk minder goed.
Tank bij temperaturen onder 0 °C
altijd winterdiesel.
Bij temperaturen onder -20 °C kan
dieselbrandstof met een kwaliteit voor
zeer lage temperaturen worden
gebruikt. Gebruik deze brandstofkwa‐ liteit bij voorkeur niet in warme of
tropische klimaten, omdat hierdoor de
motor kan afslaan of slecht start en
het brandstofinspuitsysteem schade
kan oplopen.
Tanken9 Gevaar
Schakel het contact en externe
verwarmingen met verbrandings‐ kamers uit alvorens te beginnenmet tanken.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
Verzorging van de auto185Accu
De accu van de auto is onderhouds‐ vrij mits uw rijstijl zo is dat de accu
voldoende wordt opgeladen. Bij korte ritten en veelvuldig starten kan de
accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische
verbruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan vier
weken achtereen stilstaat, kan de
accu ontladen raken. Poolklem van
de minpool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
keld contact aansluiten en loskoppe‐
len.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 112.
Diefstalalarmsysteem 3 31.
Accu vervangen
Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk
gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling of versto‐ ring van het stop-start-systeem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening openstaat,
moet deze met een afdekkap worden
afgesloten en moet de ventilatie bij de minpool worden geopend.
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐ gen door hetzelfde type accu.
Laat de accu van de auto vervangen
door een werkplaats.
Stop/Start-systeem 3 129.
Accu opladen9 Waarschuwing
Voorkom bij auto's met Stop/Start-
systeem dat het oplaadpotentieel
niet hoger wordt dan 14,6 V bij
gebruik van een acculader.
Anders kan de accu van de auto
beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 214.
Ontlaadbeveiliging
Batterijspanning
Wanneer de accuspanning laag is,
verschijnt er een waarschuwingsbe‐
richt op het Driver Information Center.
Onderweg schakelt de belastingsver‐
minderingsfunctie bepaalde functies, zoals de achterruitverwarming, uit.
De gedeactiveerde functies worden
zodra de omstandigheden dat toela‐
ten automatisch weer ingeschakeld.
Stationair aanjagen
Als het nodig is om de accu op te
laden wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver
Information Center.
Verzorging van de auto2113. Wanneer er na het verwisselenvan een wiel geen wiel in de reser‐vewielkuip wordt geplaatst, draaidan de vleugelmoer vast en sluit
de vloerafdekking.
4. Leg, nadat het normale wiel weer is teruggeplaatst, het reservewiel
met de buitenkant omhoog in de
bak en zet het wiel vast met de
vleugelmoer.
Compact reservewielVoorzichtig
Bij het rijden met een compact reservewiel moet de actieve nood‐ rem worden gedeactiveerd.
Slechts één compact reservewiel
monteren. De toegestane maximum‐
snelheid op het label op het tijdelijke reservewiel geldt alleen voor de
bandenmaat af fabriek.
Niet sneller rijden dan 80 km/u. In
bochten langzaam rijden. Niet lang‐
durig gebruiken.
Reservewiel monteren
Tref de voorbereidingen voor het
verwisselen van een wiel 3 209 en
neem de volgende informatie ter harte:
● Nooit meerdere wielen tegelijker‐
tijd vervangen.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te verwisselen bij banden‐
pech en niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐
banden.
● De krik is onderhoudsvrij. 1. Klik de wielboutendoppen met een schroevendraaier los en
verwijder ze.
Stalen velgen met dop: Wieldop
verwijderen.
Lichtmetalen velgen: Klik de wiel‐
boutendoppen met een schroe‐
vendraaier los en verwijder ze.
Breng ter bescherming een
zachte doek aan tussen de
schroevendraaier en de lichtme‐
talen velg.
2. Klap de wielsleutel uit, plaats deze stevig op de wielbouten en
draai elke bout een halve slag los.
De wielen zijn mogelijk beveiligd
met vergrendelbare bouten. Zet
voor het losdraaien van deze
specifieke bouten eerst de adap‐
ter voor de wielborgbouten op de
boutkop voordat u de wielsleutel
erop zet. De adapter zit in het
handschoenenkastje of in de
bagageruimte onder het achterste vloerplaatsegment.
222Service en onderhoudService en
onderhoudAlgemene informatie ..................222
Service-informatie ...................222
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ middelen en onderdelen ............225
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen .......................225Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide bijgewerkte service‐
schema voor uw auto is beschikbaar in de werkplaats.
Er is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de
volgende situaties vaak voorkomen:
Koude starts, frequent stoppen en
optrekken zoals bij taxi's en politie‐
voertuigen, ritten met een aanhanger, ritten in de bergen, ritten op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, zand en veel stof in de
lucht, ritten op grote hoogte en grote
temperatuurschommelingen.In dergelijke zware omstandigheden
moeten bepaalde onderhoudswerk‐ zaamheden wellicht vaker worden
verricht dan met het reguliere service- interval dat op het service-display
verschijnt. Raadpleeg een werkplaats
voor aangepaste onderhoudssche‐
ma's.
Servicedisplay 3 83.
Registraties Uitgevoerde service wordt geregi‐
streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het service- en garantie‐
boekje. De datum en afgelezen kilo‐
meterstand worden bevestigd met
stempel en handtekening van de
uitvoerende werkplaats.
Zorg ervoor dat het service- en garan‐
tieboekje correct wordt ingevuld,
omdat een sluitend bewijs van
service essentieel is bij aanspraken
op garantie of goodwill en tevens een pluspunt is bij verkoop van de auto.
Service en onderhoud223Onderhoudsintervallen
Motortype
EB2ADT
EB2ADTS
EB2FAEP6FADTXDEB2DTS
EP6FDTMD
EP6FDTMLandengroep 120.000 km / 1 jaar20.000 km / 1 jaar30.000 km / 1 jaarLandengroep 215.000 km / 1 jaar20.000 km / 1 jaar20.000 km / 1 jaarLandengroep 315.000 km / 1 jaar20.000 km / 1 jaar20.000 km / 1 jaar10.000 km / 1 jaar 1)Landengroep 415.000 km / 1 jaar20.000 km / 1 jaar20.000 km / 1 jaarLandengroep 510.000 km / 1 jaar10.000 km / 1 jaar1)
Tenzij anders aangegeven op het service-display.
Motortype
DV5RC
DV5RD
DV5RCD
DV5RCE
DW10FCDV6D
Landengroep 130.000 km / 1 jaar 1)30.000 km / 1 jaar 1)Landengroep 230.000 km / 1 jaar 1)30.000 km / 1 jaar 1)Landengroep 315.000 km / 1 jaar20.000 km / 1 jaarLandengroep 415.000 km / 1 jaar20.000 km / 1 jaar15.000 km / 1 jaarLandengroep 510.000 km / 1 jaar10.000 km / 1 jaar10.000 km / 1 jaar1)
Tenzij anders aangegeven op het service-display.
224Service en onderhoudLandengroep 1:
Andorra, Oostenrijk, België, Cyprus, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, IJsland, Republiek Ierland,
Italië, Liechtenstein, Luxemburg, Malta, Monaco, Nederland, Noorwegen, Portugal, San Marino, Spanje, Zweden, Zwit‐
serland, Verenigd Koninkrijk.Landengroep 2:
Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Tsjechische Republiek, Estland, Noord-Macedonië, Hongarije, Letland, Litouwen,
Polen, Roemenië, Slowakije, Slovenië.Landengroep 3:
Albanië, Montenegro, Servië.Landengroep 4:
Israël, Zuid-Afrika, Turkije, Lesotho, Swaziland.Landengroep 5:
Alle andere landen die niet zijn vermeld in de vorige landengroepen.Registraties
Uitgevoerde service wordt geregistreerd op de daarvoor bestemde plaatsen in het service- en garantieboekje. De datum
en afgelezen kilometerstand worden bevestigd met stempel en handtekening van de uitvoerende werkplaats.
Zorg ervoor dat het service- en garantieboekje correct wordt ingevuld, omdat een sluitend bewijs van service essentieel is bij aanspraken op garantie of goodwill en tevens een pluspunt is bij verkoop van de auto.
Service en onderhoud225Aanbevolen
vloeistoffen,
smeermiddelen en
onderdelen
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen
Gebruik alleen producten die voldoen aan de aanbevolen specificaties.9 Waarschuwing
Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk
en mogelijk giftig. Voorzichtig
hanteren. Informatie op de verpak‐ king in acht nemen.
Motorolie
Motorolie wordt ingedeeld op basis van kwaliteit en viscositeit. Bij de
keuze van motorolie is kwaliteit
belangrijker dan viscositeit. Door de
motoroliekwaliteit blijft o.a. de motor schoon, is de slijtage minimaal en
veroudert de motorolie minder snel.
De viscositeit geeft informatie over de
dikte van de motorolie bij diverse
temperaturen.
Kies de juiste motorolie op basis van
zijn kwaliteit en de minimale omge‐
vingstemperatuur 3 229.
Motorolie bijvullenVoorzichtig
Neem eventuele gemorste motor
olie op met een doek en voer deze
op de juiste wijze af.
Motoroliesoorten van verschillende
fabrikanten en merken kunnen
worden gemengd zolang ze voldoen
aan de vereiste motoroliekwaliteit en
-viscositeit.
Kies de juiste motorolie op basis van zijn kwaliteit en de minimale omge‐
vingstemperatuur 3 229.
Extra motorolieadditieven
Het gebruik van extra motorolieaddi‐
tieven kan schade tot gevolg hebben
en de garantie ongeldig maken.
Viscositeitswaarden motorolie
De SAE-viscositeitswaarde geeft
informatie over de dikte van de motor‐
olie.
Multigrade-motorolie wordt geklas‐
seerd door twee cijfers, bijv.
SAE 5W-30. Het eerste cijfer, gevolgd door een W, geeft de viscositeit bij
lage temperaturen, het tweede cijfer
de viscositeit bij hoge temperaturen
aan.
Selecteer de juiste viscositeitswaarde
op basis van de minimale omgevings‐
temperatuur 3 229.
Alle aanbevolen viscositeitswaarden zijn geschikt voor hogere omgevings‐
temperaturen.
Koelvloeistof en antivries
Gebruik uitsluitend Long Life koel‐
vloeistof/antivries (LLC) op basis van
organisch zuur, die voor de auto is
goedgekeurd. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Het systeem wordt af fabriek gevuld
met koelvloeistof die een uitstekende
corrosiebescherming biedt en vorst‐
bestendig is tot ca. –37 °C. Deze