100Instrumenten en bedieningsorganen7" Colour-Info-Display
Druk op ; om de startpagina te
openen.
Gebruik de aanraakknoppen voor
bediening van het display:
Selecteer Instellingen .
Eenheidsinstellingen
Kies Eenheden
Verander de eenheden voor Verbruik
en afstand en Temperatuur .
Taalinstellingen
Selecteer Taal(Language) .
Wijzig de taal door de optie van uw keuze aan te raken.
Voertuiginstellingen
Selecteer Auto.
In de bijbehorende submenu’s kunt u
de volgende instellingen wijzigen:
● Bots-/detectiesystemen
Blindehoeksysteem : Activeert of
deactiveert de dodehoekdetec‐
tie.
Alarm slaperige bestuurder : Acti‐
veert of deactiveert de vermoei‐ dheidsdetectie.
Maximumsnelheidinformatie :
Activeert of deactiveert de snel‐
heidslimietinformatie middels
verkeersbordherkenning.
Richtlijnen camera achterzijde :
Activeert of deactiveert de hulp‐
lijnen voor de achteruitkijkca‐
mera op het Info-Display.
● Comfort en gemak
Automatisch wissen bij achteruit :
Activeert of deactiveert automa‐ tische inschakeling achterruitwis‐
ser bij inschakelen achteruitver‐
snelling.● Verlichting
Omgevingsverlichting : Activeert
of deactiveert de sfeerverlichting
en past de helderheid aan.
Instapverlichting : Activeert of
deactiveert en wijzigt de duur van de welkomstverlichting.
Uitstapverlichting : Activeert of
deactiveert de uitstapverlichting
en wijzigt de duur ervan.
● Op afstand vergr., ontgr., starten
Portierontgrendeling op afstand :
Wijzigt de configuratie door ofwel alleen het bestuurdersportier te
ontgrendelen of alle portieren te
ontgrendelen bij het indrukken
van O op de handzender.
Alleen ontgrendeling achterklep :
Activeert of deactiveert de
ontgrendeling van alleen de
achterklep bij het indrukken van
T op de handzender.
Rijden en bediening133Uitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Uitlaatfilter
Automatische regeneratie
Het uitlaatfilter verwijdert roetdeeltjes
uit de uitlaatgassen.
Als % of C tijdelijk gaat branden in
combinatie met een melding op het
Driver Information Center, begint het
uitlaatfilter verzadigd te raken.
Regenereer zodra de verkeersom‐
standigheden dat toelaten het roetfil‐
ter door op een snelheid van
minstens 60 km/u te rijden totdat het
controlelampje dooft.
Let op
Bij een nieuwe auto gaan de eerste
regeneraties van het uitlaatfilter
mogelijk gepaard met een brande‐ rige geur, wat normaal is. Na lang‐
durig gebruik van de auto op zeer
lage snelheden of bij een stationair
draaiende motor kan er tijdens het
optrekken waterdamp uit de uitlaat
druppelen. Dit heeft geen negatieve
invloed op het rijgedrag van de auto of op het milieu.
Regeneratie niet mogelijk
Als % of C blijft branden in combi‐
natie met een geluidssignaal of een
visueel bericht, betekent dit dat het
AdBlue-peil voor het uitlaatfilter te
laag is.Vul het reservoir dan onmiddellijk bij.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Katalysator De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.Voorzichtig
Brandstoffen van een andere
kwaliteit dan die zoals vermeld op pagina's 3 171, 3 231 kunnen de
katalysator of elektronische
onderdelen beschadigen.
Onverbrande brandstof kan leiden
tot oververhitting van en schade aan de katalysator. Laat de start‐
motor daarom niet onnodig lang
draaien, rijd de tank niet leeg en probeer de motor niet aan te
duwen of te slepen.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
Rijden en bediening145
Functie activeren
Zelf een snelheid instellen
Trek op tot de gewenste snelheid en
duw het stelwiel kort naar SET/-. De
huidige snelheid wordt opgeslagen
en gehandhaafd. U kunt het gaspe‐
daal loslaten.
De snelheid is vervolgens te wijzigen
door het stelwiel naar RES/+ te
duwen om de snelheid te verhogen of
naar SET/- om de snelheid te verla‐
gen. Duw het stelwiel herhaalde
malen kort in een bepaalde stand om
de snelheid in kleine stapjes te wijzi‐
gen of houd het stelwiel in een
bepaalde stand vast om de snelheid
in grote stappen te wijzigen.
De ingestelde snelheid verschijnt op
het Driver Information Center.
Snelheid van snelheidslimietdetectie
overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de snelheidsli‐
mietdetectie een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. De gedetec‐
teerde snelheidslimiet kan worden
gebruikt als een nieuwe waarde voor
de cruisecontrol.
Met behulp van de camera boven aan
de voorruit detecteert en leest dit
systeem de snelheidslimiet en de
borden einde maximumsnelheid.
Als de cruise control actief is: ● verschijnt op het uplevel Driver Information Center de gedetec‐
teerde maximumsnelheid weer‐
gegeven en licht MEM op.
● verschijnt op het midlevel Driver Information Center de gedetec‐
teerde maximumsnelheid op de
pagina digitale snelheidsaandui‐
ding samen met een instructie‐
bericht.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
148Rijden en bediening
Druk op Ñ om de snelheidsbegren‐
zer te activeren.
Snelheid van snelheidslimietdetectie
overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de snelheidsli‐
mietdetectie een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. De gedetec‐
teerde snelheidslimiet kan worden
gebruikt als een nieuwe waarde voor
de snelheidsbegrenzer.
Met behulp van de camera boven aan
de voorruit detecteert en leest dit
systeem de snelheidslimiet en de
borden einde maximumsnelheid.
Als de snelheidsbegrenzer actief is:
● verschijnt op het uplevel Driver Information Center de gedetec‐
teerde maximumsnelheid weer‐
gegeven en licht MEM op.
● verschijnt op het midlevel Driver Information Center de gedetec‐
teerde maximumsnelheid op de
pagina digitale snelheidsaandui‐
ding samen met een instructie‐
bericht.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheidslimiet op te
slaan.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
nieuwe snelheidsinstelling te bevesti‐
gen en op te slaan.
Deze snelheid geldt als de nieuwe
waarde voor de snelheidsbegrenzer.
Deze functie is te deactiveren of acti‐
veren in het menu Persoonlijke instel‐
lingen 3 99.Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal volledig in te trappen.
In het gegeven geval knippert de
ingesteld snelheid.
Gaspedaal loslaten en de functie snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Functie deactiveren Druk op Ñ, de snelheidsbegrenzer
staat in de pauzemodus en er
verschijnt een bericht. De snelheids‐
begrenzer van de auto is niet actief.
De snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid
blijft voor later hervatten van de snel‐
heid in het geheugen.
Snelheidslimiet hervatten Druk op Ñ. De opgeslagen snel‐
heidslimiet wordt hervat.
158Rijden en bedieningopzichte van de bumper links of
rechts) en dat de sensoren goed op
hun plek zitten.
Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
tijdens het passeren of het parkeer‐ vak groot genoeg is, de functie bere‐
kent het traject en stuurt de auto auto‐ matisch tijdens het inparkeren.
Geavanceerde parkeerhulp biedt
hulp bij de volgende handelingen:
● inparkeren bij fileparkeren
● inparkeren bij haaks parkeren
● uitparkeren bij fileparkeren
De bestuurder hoeft alleen op te trek‐
ken, te remmen en te schakelen, het
sturen gebeurt automatisch. U kunt
het sturen altijd overnemen door het
stuurwiel beet te pakken.
U moet mogelijk meerdere keren
voor- en achteruitrijden.
Instructies verschijnen op het Info-
Display 3 94.
De geavanceerde parkeerhulp kan
alleen bij vooruit rijden worden geac‐
tiveerd.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor/
achter.
Het systeem heeft zes ultrasoon
parkeersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Inparkeren bij fileparkeren
Inschakelen
7" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door Parkeerhulp te selecte‐
ren op de startpagina van het
aanraakscherm. Selecteer vervol‐
gens Hier fileparkeren .
8" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door op Í te drukken. Kies
Rijfuncties op het aanraakscherm en
vervolgens Parkeerhulp . Kies Haaks
inparkeren .
$ gaat branden op de instrumenten‐
groep om aan te geven dat het
systeem geactiveerd is.
Verlaag de rijsnelheid tot onder
20 km/u.
Kies met de richtingaanwijzerhendel
de kant van de weg waar u wenst te
parkeren.
Rijden en bediening159De afstand tussen uw auto en de rij
geparkeerde auto's bedraagt zo'n
0,5 tot 1,5 m.
Het systeem detecteert geen vakken die te klein of veel te groot zijn voor
uw auto.
Wanneer er een vrij vak is gevonden, wordt dit op het Colour-Info-Display
aangegeven in combinatie met een akoestisch signaal. Rijd langzaam
vooruit. Stop de auto wanneer het
tweede akoestische signaal klinkt,
schakel de achteruitversnelling in,
laat het stuurwiel los en rijd op een
snelheid tot 7 km/u.
Rijd voor- en achteruit en let daarbij
op de waarschuwingen van de
parkeerhulp totdat de manoeuvre is
afgerond. Na afloop dooft $ op de
instrumentengroep.
Inparkeren bij haaks parkeren
Inschakelen
7" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door Parkeerhulp te selecte‐
ren op de startpagina van het
aanraakscherm. Selecteer vervol‐
gens Hier dwarsparkeren .
8" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te activeren activeert u
het systeem door op Í te drukken.
Kies Rijfuncties op het aanraak‐
scherm en vervolgens Parkeerhulp.
Kies Haaks inparkeren .
$ gaat branden op de instrumenten‐
groep om aan te geven dat het
systeem geactiveerd is.
Verlaag de rijsnelheid tot onder
20 km/u.
Kies met de richtingaanwijzerhendel
de kant van de weg waar u wenst te
parkeren.
De afstand tussen uw auto en de rij
geparkeerde auto's bedraagt zo'n
0,5 tot 1,5 m.
Wanneer er meerdere parkeervakken
naast elkaar worden gevonden, wordt de auto naar het laatste vak gestuurd.
160Rijden en bediening
Wanneer er een vrij vak is gevonden,wordt dit op het Colour-Info-Display
aangegeven in combinatie met een akoestisch signaal. Stop de auto,
schakel de achteruitversnelling in en
rijd op een snelheid tot 7 km/u.Rijd voor- en achteruit volgens de
instructies en let daarbij op de waar‐
schuwingen van de parkeerhulp en
de geluidssignalen totdat de hande‐
ling is afgerond. Na afloop dooft $ op
de instrumentengroep.
Het systeem wordt tijdens een
parkeermanoeuvre automatisch
gedeactiveerd, wanneer de achter‐
kant van de auto een obstakel tot op
minder dan 50 cm is genaderd.
Uitparkeren bij fileparkeren
Inschakelen
7" Colour-Info-Display: tijdens het uitparkeren bij fileparkeren activeert u
het systeem door Parkeerhulp te
selecteren op de startpagina van het
aanraakscherm. Kies vervolgens
Uitparkeren bij fileparkeren .
8" Colour-Info-Display: om uit te
parkeren bij fileparkeren activeert u
het systeem door op Í te drukken.
Kies Rijfuncties op het aanraak‐
scherm en vervolgens Parkeerhulp.
Kies Uitparkeren bij fileparkeren .
Kies met de richtingaanwijzerhendel
de kant waaraan u wilt uitparkeren.
Schakel de achteruitversnelling ofeen versnelling voorruit in, laat het
stuurwiel los en rijd op een snelheid
tot 5 km/u.