BELANGRIJK
73)Druk tijdens het rijden nooit op de knop
C fig. 48.
74)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
ongeval blootgesteld worden aan een
groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.75)De veiligheidsgordel midden achterin is
van een servicegesp voorzien. Gebruik
de veiligheidsgordel niet zonder
vastgemaakte servicegesp. In dat geval
bestaat er bij een ongeval een hoog risico
op letsel of dood. Controleer altijd, alvorens
de riem te gebruiken, of de servicegesp
correct bevestigd is.
SBR-SYSTEEM (Seat
Belt Reminder)
Het SBR-systeem waarschuwt de
passagiers op de voorstoel en
achterbank (voor bepaalde versies/
markten) als hun veiligheidsgordel niet
is omgelegd.
Het systeem signaleert niet
vastgemaakte veiligheidsgordels met
visuele waarschuwingen
(waarschuwingslampje brandt op het
instrumentenpaneel en pictogram
op het display) en een geluidssignaal
(zie de volgende paragrafen).
OPMERKING Neem contact op met het
Lancia Servicenetwerk om dit
geluidssignaal permanent te laten
uitschakelen. Het geluidssignaal kan te
allen tijde via het display van het
Set-up-menu weer ingeschakeld
worden.
Werking controlelampje
veiligheidsgordels
De indicaties weergegeven op het
plaatje boven de achteruitkijkspiegel
geven aan:
Versie met 4 zitplaatsen fig. 51
1: veiligheidsgordel linksvoor;
2: veiligheidsgordel linksachter;
3: veiligheidsgordel rechtsachter;
4: veiligheidsgordel rechtsvoor;
49L0F0407C
50L0F0406C
77
Ga als volgt te werk om te tanken:
trek aan tankklep A fig. 77 om hem
te openen;
steek het vulpistool in de vulopening
en tank;
wacht na het tanken minstens 10
seconden alvorens het vulpistool te
verwijderen zodat de brandstof in de
tank kan vloeien;
neem het vulpistool uit de
vulopening en sluit het klepje A.
Klepje A fig. 77is voorzien van een
stofkap C die bij gesloten klep de rand
van de vulopening beschermt tegen
de afzetting van vuil en stof.
Tanken in noodgevallen (alleen voor
versies uitgerust met "Smart Fuel"
systeem)
Ga als volgt te werk:
open de bagageruimte en neem de
adapter B uit de gereedschapshouder
(versies met ruimtebesparend
reservewiel - voor bepaalde versies/
markten) fig. 78 of in de Fix&Go
Automatic kit (versies voorzien van
Fix&Go Automatic);
trek aan tankklep A fig. 77 om hem
te openen;
steek de adapter B in de vulopening
en tank;
verwijder de adapter na het tanken
en sluit de klep;
doe de adapter terug in de houder
en plaats deze weer terug in de
bagageruimte.
LPG-versies
Open, om de vulopening te bereiken,
de toegangsklep A fig. 79 en draai
de dop B los.Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht tijdens
het tanken:
schakel de motor uit;
trek de handrem aan;
draai de contactsleutel op STOP;
rook niet;
overhandig de speciale vuladapter
(zie de volgende beschrijving) aan
het gekwalificeerde LPG-tankpersoneel.
BELANGRIJK Afhankelijk van het land
zijn er verschillende soorten adapters
voor tankstations. Adapter A fig. 80,
wordt bij de auto in een speciaal doosje
geleverd, is speciaal ontworpen voor
het land waarin de auto verkocht is. Als
u in een ander land rijdt, moet u
uitzoeken welke soort adapter hier
gebruikt wordt.
Natural Power versies
50)
Om toegang te krijgen tot de
vulopening C fig. 81, het benzineklepje
A openen en dop B naar links
losdraaien.
Het profiel van vulopening C om te
tanken is van het universele type
compatibel met Italiaanse en NGV1
normen.
78L0F0242C
79L0F0200C
110
STARTEN EN RIJDEN
op versies met lichtmetalen velgen,
de auto schudden om het loskomen
van de velg van de wielnaaf te
vergemakkelijken;
plaats de krik onder de auto, nabij
het te verwisselen wiel;
gebruik de voorziening A fig. 107 om
de krik te verlengen tot de bovenkant
van deel B fig. 108 in chassisbalk C
past (naast de markering
op de
chassisbalk);
waarschuw alle omstanders dat de
auto wordt opgekrikt; zorg dat niemand
in de buurt van de auto komt tot deze
weer helemaal op grond staat;
plaats de slinger D fig. 107 in de
zitting in voorziening A en krik het
voertuig op tot het wiel enkele
centimeters van de grond is;
draai de wielbouten volledig los en
verwijder het wiel dat verwisseld moet
worden;
zorg dat de contactvlakken van het
reservewiel en de velg schoon zijn
om het losraken van de wielbouten te
voorkomen;
monteer het ruimtebesparende
reservewiel door de eerste wielbout
twee slagen aan te draaien in het gat
dat zich het dichtst bij het ventiel
bevindt;
neem de sleutel A fig. 106 en draai
de wielbouten volledig vast;
draai aan de slinger van de krik D
om de auto omlaag te brengen.
Verwijder de krik;
gebruik de bijgeleverde sleutel A om
de wielbouten kruiselings vast te
draaien, in de volgorde die is
aangegeven in fig. 109;
bij het vervangen van een wiel met
lichtmetalen velg wordt aangeraden het
wiel ondersteboven in de bagageruimte
te plaatsen met het siergedeelte
omhoog.
Monteer zo snel mogelijk een standaard
band, want een normaal wiel is breder
dan het noodreservewiel waardoor
de laadvloer van de bagageruimte
oneffen is.
106L0F0179C
107L0F0025C
108L0F0024C
109L0F0182C
125
EEN NORMAAL WIEL
MONTEREN
Volg de eerder beschreven procedure,
krik het voertuig op en verwijder het
ruimtebesparende reservewiel.
Versies met stalen velgen
Ga als volgt te werk:
zorg dat de contactvlakken van het
standaard wiel en de velg schoon
zijn om losraken van de wielbouten te
voorkomen;
monteer het standaard wiel en steek
de vier wielbouten in de betreffende
gaten;
draai de wielbouten vast met de
bijgeleverde sleutel;
breng het voertuig omlaag en
verwijder de krik;
draai de wielbouten helemaal vast
met de bijgeleverde sleutel in de eerder
aangegeven volgorde.
monteer de naafdop, zorg dat de
inkeping (op de naafdop) uitgelijnd
is met het ventiel;
plaats het interne deel van de
naafdop op de velg;
zet de naafdop vast met een axiale
kracht op verschillende punten zoals
getoond in fig. 110 om de correcte
koppeling tussen wieldeksel en wiel
mogelijk te maken.Versies met lichtmetalen velgen
Ga als volgt te werk:
monteer het wiel op de naaf en draai
met de bijgeleverde sleutel de bouten
vast;
breng het voertuig omlaag en
verwijder de krik;
draai de wielbouten helemaal vast
met de bijgeleverde sleutel in de
aangegeven volgorde;
monteer de naafdop met klemfitting
en zorg daarbij dat het referentiegat
op het wiel overeenkomt met de
referentie-opening op de naafdop.
BELANGRIJK Indien onjuist
gemonteerd, kan de naafdop loskomen
tijdens het rijden.Na voltooiing van de
werkzaamheden:
Plaats het ruimtebesparende
reservewiel in de daarvoor bestemde
ruimte in de bagageruimte;
berg de krik en de andere
werktuigen in de gereedschapshouder
op;
plaats de gereedschaphouder en de
gereedschappen op het
noodreservewiel;
leg de mat van de bagageruimte
weer goed op zijn plaats.
110L0F0436C
126
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK
129)Het ruimtebesparende reservewiel
(voor bepaalde versies/markten) is
specifiek voor de auto; monteer het niet op
andere auto’s en monteer ook geen
ruimtebesparende reservewielen afkomstig
van andere auto’s. Gebruik het
ruimtebesparende reservewiel alleen in
noodgevallen. Gebruik het nooit langer dan
strikt noodzakelijk en rijd nooit harder dan
80 km/h. Op het noodreservewiel is een
oranje sticker aangebracht waarop de
belangrijkste waarschuwingen over het
gebruik en de betreffende beperkingen zijn
vermeld. Deze sticker mag nooit verwijderd
of afgedekt worden. Op de sticker staan
de volgende aanwijzingen in vier talen:
“Waarschuwing! Alleen voor tijdelijk
gebruik! max. 80 km/h! Vervang het
noodreservewiel zo snel mogelijk door het
standaard wiel. Dek deze aanwijzingen
niet af." Monteer nooit een wieldeksel op
het noodreservewiel.
130)Als het gemonteerde wieltype wordt
vervangen (lichtmetalen in plaats van stalen
velgen of vice versa), moeten ook alle
wielbouten worden vervangen door bouten
met een lengte die geschikt is voor het
type.131)Waarschuw de andere weggebruikers
voor de stilstaande auto conform de
plaatselijke wettelijke voorschriften:
alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz.
Alle inzittenden moeten de auto verlaten,
vooral als de auto zwaar beladen is.
Passagiers moeten op een veilige afstand
van het verkeer wachten terwijl het wiel
wordt verwisseld. Blokkeer de wielen met
blokken of andere geschikte voorwerpen
als de auto op een helling of een slecht
wegdek stilstaat.
132)Een gemonteerd reservewiel wijzigt de
rijeigenschappen van de auto. Vermijd
bruusk optrekken en remmen, scherpe
stuurbewegingen en snelle bochten. De
totale levensduur van het
ruimtebesparende reservewiel is ongeveer
3000 km. Hierna moet de band vervangen
worden door een nieuw exemplaar van
hetzelfde type. Monteer nooit een
standaard band op de velg van een
ruimtebesparend reservewiel. Zorg ervoor
dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk
wordt gerepareerd en gemonteerd. Het
gebruik van twee of meer
ruimtebesparende reservewielen is
verboden. Smeer de schroefdraad van de
wielbouten niet met vet voordat ze
gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor
losraken.133)Gebruik de krik uitsluitend voor het
opkrikken van het voertuig waarbij de krik
geleverd is. Gebruik de krik niet voor
andere doeleinden, zoals het opkrikken van
andere voertuigen. Gebruik de krik nooit
voor het uitvoeren van reparaties onder het
voertuig. Door een verkeerde plaatsing
van de krik, kan het voertuig van de krik
vallen. Gebruik de krik niet voor zwaardere
lasten dan is aangegeven op het plaatje
op de krik. Op het noodreservewiel kunnen
geen sneeuwkettingen gemonteerd
worden. In geval van een lekke voorband
(aandrijfwiel) en als er sneeuwkettingen
gebruikt moeten worden, gebruik dan een
standaardwiel en monteer het
ruimtebesparende reservewiel op de
achteras. Zo heeft de vooras twee normale
wielen waarop sneeuwkettingen kunnen
worden gemonteerd.
134)Als de naafdop niet goed gemonteerd
is, kan het tijdens het rijden losraken.
Voer nooit werkzaamheden aan het ventiel
uit. Steek nooit gereedschap tussen de
velg en de band. Controleer regelmatig de
spanning van zowel de banden als het
ruimtebesparende reservewiel, in
overeenstemming met de
spanningswaarden die zijn aangegeven in
het hoofdstuk “Technische gegevens”.
135)Wees zeer voorzichtig bij het
verwijderen/opnieuw plaatsen van side
member door de nabijheid van de
remschijf. Wij adviseren het gebruik van
hittebestendige handschoenen.
127
REGELMATIGE
CONTROLES
Elke 1.000 km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof,
remvloeistof en ruitensproeiervloeistof;
conditie en spanning banden;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
etc.);
werking van ruitensproeier/
wissersysteem en positie/slijtage van
ruitenwisserbladen van achterruit.
Elke 3000 km controleren en eventueel
bijvullen: motorolieniveau.
Voor auto's met 0.9 TwinAir-
motoren: elke3.000km het
motoroliepeil controleren en zo nodig
tot het maximum bijvullen.
ZWAAR GEBRUIK VAN DE
AUTO
Als vooral een intensief gebruik van de
auto wordt gemaakt, zoals:
het trekken van aanhangers of
caravans;
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij
lage snelheden of als de auto lang niet
wordt gebruikt;
dan moeten de volgende controles
vaker worden uitgevoerd dan is
aangegeven in het Geprogrammeerd
Onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen voor
op conditie en slijtage controleren;
sloten van motorkap en achterklep
op aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat/brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen/slangen /bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen;
luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.
144
ONDERHOUD EN ZORG
Ruiten
Gebruik specifieke
schoonmaakmiddelen en schone,
zachte doeken om krassen en
beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Veeg het
binnenoppervlak van de achterruit
voorzichtig met een doek af, en volg
hierbij de richting van de elektrische
weerstandsdraden om de
achterruitverwarming niet te
beschadigen.
Koplampen
Gebruik een zachte, vochtige doek die
in water met een specifiek
autowasmiddel is gedrenkt.
BELANGRIJK Gebruik nooit
aromatische stoffen (bijv. benzine) of
ketonen (bijv. aceton) om de kunststof
lampenglazen van de koplampen te
reinigen.
BELANGRIJK Als de auto met een
hogedrukreiniger wordt gewassen,
moet de straal op minstens 20 cm van
de koplampen worden gehouden.Motorruimte
Spuit de motorruimte na het
winterseizoen zorgvuldig uit: hierbij mag
de waterstraal niet rechtstreeks op de
elektronische regeleenheden of op
de motoren van de ruitenwissers
worden gericht. Laat deze
werkzaamheden uitvoeren door een
gespecialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van
de motorruimte moet de contactsleutel
in de stand STOP staan en de motor
koud zijn. Controleer na het reinigen of
de verschillende beschermingen (bijv.
rubberen doppen en kappen) niet
verwijderd of beschadigd zijn.
BELANGRIJK
66)Om de esthetische eigenschappen van
de lak te behouden, mogen er geen
schuur- en/of polijstproducten voor het
reinigen van het voertuig worden gebruikt.
BELANGRIJK
8)Schoonmaakmiddelen verontreinigen
het milieu. Was het voertuig daarom op
een plaats waar het afvalwater direct wordt
opgevangen en gezuiverd.
155
SNEEUWKETTINGEN
67) 68)
Het gebruik van sneeuwkettingen moet aan de plaatselijke voorschriften in elk land voldoen. In bepaalde landen worden
banden gemarkeerd met de M+S (Mud and Snow) beschouwd als winteruitrusting; het gebruik hiervan is gelijkwaardig aan dat
van de sneeuwkettingen.
Sneeuwkettingen mogen alleen op de banden van de voorwielen (aandrijfwielen) gemonteerd worden.
Controleer de spanning van de sneeuwkettingen na enkele tientallen meters rijden.
Het gebruik van sneeuwkettingen met banden met niet-originele afmetingen kunnen het voertuig beschadigen.
Het gebruik van verschillende maten of typen banden (M+S, winterbanden, enz.) op de voor- en achterassen kan de
bestuurbaarheid van de auto benadelen, met het risico van controleverlies over de auto en bijgevolg ongevallen.
BELANGRIJK Er kunnen geen sneeuwkettingen op het noodreservewiel worden gemonteerd. Als er een voorband lek is,
vervang dan een achterwiel door het noodreservewiel en monteer het achterwiel op de vooras. Op die manier kunnen, met
twee normale aandrijfwielen aan de voorkant, sneeuwkettingen gemonteerd worden.
BELANGRIJK
170)Indien op de stalen velgen met integrale wieldeksels (met veerbevestiging) aftersales-banden met velgbeschermers worden gemonteerd,
dan mogen de wieldeksels NIET worden gemonteerd. Het gebruik van ongeschikte banden en wieldeksels kan leiden tot een plotselinge
afname van de bandenspanning.
171)De maximumsnelheid voor winterbanden met de indicatie “Q” is 160 km/h; 190 km/h voor winterbanden met de indicatie “T” en 210
km/h voor winterbanden met de indicatie"H". De snelheidsbeperkingen moeten echter altijd worden gerespecteerd.
BELANGRIJK
67)Beperk de snelheid wanneer er sneeuwkettingen zijn gemonteerd; overschrijd de 50 km/h niet. Vermijd kuilen, trottoirbanden en stoepen
en rijd geen lange stukken op sneeuwvrije wegen om de auto en het wegdek niet te beschadigen.
68)Bedien het gaspedaal uiterst voorzichtig als sneeuwkettingen gemonteerd zijn; voorkom of beperk het risico op doorslippen van de
aandrijfwielen die breuk van de ketting en bijgevolg beschadiging van de carrosserie of de mechanische onderdelen kunnen veroorzaken.
163