7. Schuif de stoelen van bestuurder en voor-
passagier zo ver naar achteren als prak-
tisch mogelijk is, zodat de frontairbags
ruimte hebben om te kunnen worden
opgeblazen.
8. Leun niet tegen het portier of het raam.
Als de auto is uitgerust met zijairbags,
worden die tijdens een aanrijding krachtig
opgeblazen in de ruimte tussen de inzit-
tenden en het portier waardoor de inzit-
tenden letsel kunnen oplopen.
9. Indien het airbagsysteem in dit voertuig
aangepast moet worden aan een persoon
met lichamelijke beperkingen, raadpleegt
u het hoofdstuk "Klantenservice" voor
contactinformatie van de klantenservice.
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door een actieve frontairbag! Dit kan
leiden tot ernstig letsel of de dood van
het kind.
WAARSCHUWING!
• Gebruik alleen een tegen de rijrichting in
geplaatst kinderzitje in een auto met
achterbank.
• Als de frontairbag aan de passagiers-
zijde wordt opgeblazen, kan een kind
van 12 of jonger, maar ook een kind in
een kinderzitje tegen de rijrichting in,
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
Veiligheidsgordelsystemen
Draag altijd de veiligheidsgordels, ook tijdens
korte ritten, ook al bent u een ervaren be-
stuurder. Een andere bestuurder kan fouten
maken en een aanrijding veroorzaken waarbij
u betrokken raakt. Dit kan ver van huis gebeu-
ren, maar ook in uw eigen straat.
Onderzoek heeft aangetoond dat veiligheids-
gordels levens redden en bij ongevallen de
ernst van het letsel kunnen verminderen.
Zeer ernstig letsel komt voor als personen uit
de auto worden geslingerd. Veiligheidsgor-
dels voorkomen dit en verminderen de kansop letsel door aanraking met de binnenkant
van de auto. Iedere inzittende van een motor-
voertuig hoort te allen tijde een veiligheids-
gordel te dragen.
Geavanceerd autogordelwaarschuwingssys-
teem (BeltAlert)
BeltAlert voor bestuurder en passagier — in-
dien aanwezig
BeltAlert is een voorziening die de be-
stuurder en voorpassagier (indien BeltAlert
voor de voorpassagier aanwezig is) eraan her-
innert de veiligheidsgordel vast te gespen. De
functie BeltAlert is actief wanneer de con-
tactschakelaar in de stand START of ON/RUN
staat.
Eerste indicatie
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder
niet is vastgegespt nadat de contactschake-
laar aanvankelijk in de stand START of ON/
RUN wordt gezet, klink er gedurende enkele
seconden een geluidssignaal. Als de veilig-
heidsgordel van de bestuurder of voorpassa-
gier (indien BeltAlert voor voorpassagier aan-
wezig is) niet is vastgegespt wanneer de
contactschakelaar aanvankelijk in de stand
93
AFKOELSCHEMA TURBOCOMPRESSOR
Rijden
OmstandighedenLading Turbocompressor
Temperature (temperatuur)Tijd stationair (in minuten)
voor uitschakelen
Stop & Go Leeg Koud Minder dan 1
Stop & Go Gemiddeld Warm 1
Snelwegen Gemiddeld Warm 2
Stadsverkeer Max. belasting Warm 3
Snelwegen Max. belasting Warm 4
Hellingen Max. belasting Heet 5
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN
De motor en aandrijflijn (overbrenging en as)
van uw auto vereisen geen lange inrijperiode.
Rijd de eerste 500 km rustig. Na de eerste
100 km (60 mijl) kunt u het beste een
snelheid tot 80 à 90 km/u (50 à 55 mph)
aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, draagt
nu en dan kort accelereren met plankgas,
binnen de grenzen van de geldende verkeers-regels, bij aan een goed inrijdproces. Accele-
reren met plankgas in een lage versnelling
kan schadelijk zijn en moet worden verme-
den.
De motorolie die in de fabriek in de motor is
aangebracht, is een energiebesparend smeer-
middel van een hoge kwaliteit. Houd bij het
verversen van de olie rekening met de het te
verwachten klimaat waarin de auto wordt ge-
bruikt. Raadpleeg de paragraaf "Dealer Ser-
vice" in het hoofdstuk "Service en onderhoud"
voor de aanbevolen viscositeit en
kwaliteitsklassen.
LET OP!
Gebruik nooit niet-reinigende olie of onver-
mengde minerale olie, omdat anders de
motor wordt beschadigd.
OPMERKING:
Een nieuwe motor verbruikt tijdens de eerste
paar duizend kilometers mogelijk iets meer
olie. Dat is bij het inrijden normaal en duidt
niet op een probleem.
133
WAARSCHUWING!
Rijd niet met ontkoppelde stabilisa-
torstang op verharde wegen of met snelhe-
den boven 29 km/u (18 mph), aangezien u
dan de macht over het stuur kunt verlie-
zen, met ernstig letsel als gevolg. De voor-
ste stabilisatorstang verbetert de voer-
tuigstabiliteit en is nodig voor het besturen
van de auto. Het systeem bewaakt de rij-
snelheid en probeert de stabilisatorstang
bij snelheden boven 29 km/u (18 mph)
weer aan te koppelen. Dit wordt aangege-
ven met een knipperend of brandend indi-
catielampje voor de stabilisatorstang. Als
de snelheid van de auto eenmaal tot onder
22 km/u (14 mph) is afgenomen, probeert
het systeem nogmaals naar de stand voor
terreinrijden terug te keren.
Om de stabilisatorstang los te koppelen,
schakelt u naar de groep 4H of 4L en drukt u
op de schakelaar SWAY BAR om de stand
voor terreinrijden in te schakelen. Raadpleeg
de paragraaf "Werking van de vierwielaandrij-ving" in dit hoofdstuk voor meer informatie.
Het controlelampje voor de stabilisatorstang
knippert totdat de stabilisatorstang volledig
is losgekoppeld.
OPMERKING:
Het koppel van de stabilsatorstang kan zijn
vergrendeld vanwege hoogteverschillen in de
linker en rechter ophanging. Deze omstandig-
heid is het gevolg van verschillen in het
rijoppervlak of de belasting van het voertuig.
Om de stabilisatorstang te kunnen loskoppe-
len of weer vast te koppelen moeten de rech-
ter en linker helft van de stang zijn uitgelijnd.
Voor deze uitlijning kan het nodig zijn dat het
voertuig op een effen grondoppervlak wordt
gereden of heen en weer wordt bewogen.
Om terug te keren naar de modus voor rijden
op de weg, moet de schakelaar SWAY BAR
(stabilisatorstang) nogmaals worden
ingedrukt.
WAARSCHUWING!
Als de stabilisator/stabilisatorstang niet
naar de stand voor rijden op de weg terug-
keert, knippert het "controlelampje van de
WAARSCHUWING!
stabilisatorstang" in de instrumentengroep
en neem de voertuigstabiliteit aanzienlijk
af. Probeer niet sneller dan 29 km/u
(18 mph) met de auto te rijden. Als u toch
sneller dan 29 km/u (18 mph) rijdt, kunt u
de macht over het stuur verliezen, met
ernstig letsel als gevolg. Neem contact op
met uw erkende dealer voor service.
STOP/STARTSYSTEEM —
UITSLUITEND VOOR
MODELLEN MET
DIESELMOTOR EN
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen en de uitstoot van
schadelijke stoffen te beperken. Het systeem
stopt de motor automatisch tijdens een stop,
wanneer aan alle voorwaarden is voldaan.
Door het koppelingspedaal in te trappen
wordt de motor automatisch weer gestart.
147
2. De melding STOP/START OFF (stop/start
uit) verschijnt in de instrumentengroep.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
Instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie hierover.
3. Bij de volgende stop van het voertuig
(nadat het STOP/START-systeem is uitge-
schakeld) zal de motor niet worden
uitgeschakeld.
4. Als het STOP/START-systeem handmatig
is uitgeschakeld, kan de motor alleen wor-
den gestart en gestopt via het contactslot.
5. Het STOP/START-systeem schakelt elke
keer zelfstandig weer in wanneer het con-
tact uit- en weer ingeschakeld wordt.
Start/stopsysteem handmatig inschakelen
1. Druk op de schakelaar STOP/START OFF
(in de rij schakelaars).
2. Het lampje in de schakelaar dooft.
Systeemstoring
Wanneer zich in het STOP/START-systeem
een storing voordoet, zal het systeem de mo-
tor niet uitschakelen. In het display in de
instrumentengroep wordt de melding "SER-
VICE STOP/START SYSTEM” (onderhoud
Stop/Start-systeem) weergegeven. Raad-
pleeg de paragraaf "Waarschuwingslampjes
en meldingen" in het hoofdstuk "Uw Instru-
mentenpaneel leren kennen" voor meer infor-
matie hierover.
Als in het display in de instrumentengroep de
melding "SERVICE STOP/START SYSTEM"
wordt weergegeven, moet u het systeem laten
controleren door uw erkende dealer.
CRUISECONTROL
Indien ingeschakeld neemt de cruisecontrol
bij snelheden boven 40 km/u (25 mph) de
werking van het gaspedaal over.
De knoppen voor de cruisecontrol bevinden
zich aan de rechterzijde van het stuur.
Cruisecontrol-knoppen
1 — Druk op CANCEL
2 — Druk op ON/OFF
3 — Druk op RES +/Accel
4 — Druk op SET - /Decel
STARTEN EN RIJDEN
150
Carrosseriestijl Motor Versnellingsbak AsverhoudingMax. GTW (toelaatbaar aanhanger-
gewicht)Maximaal disselgewicht (zie
de opmerking)
2-deurs3.6-liter-motorHandmatig 3,21 /3,73 1.000 kg (2.205 lbs) 50 kg (110 lbs)
Automatisch 3,21/3,73/4,10 1.000 kg (2.205 lbs) 50 kg (110 lbs)
2.8-liter diesel-
motorHandmatig/
automatisch3,21 1.000 kg (2.205 lbs) 50 kg (110 lbs)
3,73 1.500 kg (3.307 lbs) 150 kg (330 lbs)
4-deurs3.6-liter-motorHandmatig/
automatisch3,21 1.000 kg (2.205 lbs) 50 kg (110 lbs)
3,73 2.000 kg (4.409 lbs) 100 kg (220 lbs)
4,10 2.000 kg (4.409 lbs) 100 kg (220 lbs)
2.8-liter diesel-
motorAutomatisch3,21 1.000 kg (2.205 lbs) 50 kg (110 lbs)
3,73 2.200 kg (4.850 lbs) 110 kg (242 lbs)
Handmatig3,21 1.000 kg (2.205 lbs) 50 kg (110 lbs)
3,73 2500 kg (5.512 lbs) 100 kg (220 lbs)
Bij het trekken van een aanhanger mag het technisch toegestane gewicht in volledig beladen toestand niet met meer dan 100 kg (220 lbs) wor-
den overschreden, op voorwaarde dat de snelheid wordt beperkt tot 100 km/u (62 mph) of lager.
OPMERKING:
Het disselgewicht van de aanhanger moet
worden opgeteld bij het gewicht van inzitten-
den en lading en mag nooit hoger zijn dan de
waarde die is aangegeven op de band- en
beladingsinformatiesticker. Zie voor meer in-
formatie "Banden – Algemene Informatie" on-
der "Service en onderhoud".
155
Buitenverlichting
Type gloeilamp
Gloeilampnummer
Achteruitrijlampen (2)W16W
Derde remlicht (midden) (1) L.E.D. (Service uitgevoerd door erkende dealer)
Mistlampen vóór (2)PSX24W
Mistlampen achter (2)P27/7W
Richtingaanwijzers vóór (2)PY27/7W
Zijknipperlichten vóór/zijmarkeringslampen (2) W5W
Koplampen (2)H4
Positielampen vóór (2)12V14W
Rem-/positielampen achter (2)P27/7W
Richtingaanwijzer achter (2)PY27/7W
Kentekenverlichting (2)W5W
OPMERKING:
De nummers verwijzen naar in de handel verkrijgbare gloeilamptypen die bij uw erkende dealer kunnen worden aangeschaft.
163
WAARSCHUWING!
kan dit resulteren in ernstig persoonlijk
letsel, brand en/of schade aan eigen-
dommen.
• Voordat u een zekering vervangt, moet u
ervoor zorgen dat het contact is uitge-
schakeld en dat alle andere services zijn
uitgeschakeld.
• Als de vervangen zekering opnieuw door-
brandt, neem dan contact op met een
erkende dealer.
• Als een algemene-beveiligingszekering
voor de veiligheidssystemen (airbagsys-
teem, remsysteem), vermogenseen-
heidssystemen (motorsysteem, versnel-
lingsbaksysteem) of het
besturingssysteem doorbrandt, dient u
contact op te nemen met een erkende
dealer.
Algemene informatie
De zekeringen beschermen elektrische syste-
men tegen een te hoge stroomsterkte.
Als een apparaat niet werkt, moet u het
zekeringselement in de platte zekering con-
troleren op breuk/smelten.
Houd er bovendien rekening mee dat de voer-
tuigaccu leeg kan raken wanneer u aansluit-
contacten gedurende lange tijd gebruikt ter-
wijl de motor uitgeschakeld is.
Volledig geïntegreerde voedingsmodule
De volledig geïntegreerde voedingsmodule
(TIPM) bevindt zich in de motorruimte naast
de accu. Deze kast bevat patroonzekeringen,
minizekeringen en relais. Aan de binnenkant
van het deksel is een label aangebracht
waarop ieder onderdeel wordt aangeduid.
Locatie Patroonzekering Minizekering Omschrijving
J1 – – –
J2 30 A roze – Tussenbakmodule
J3 – – –
J4 25 A transparant – Knooppunt bestuurdersportier
Volledig geïntegreerde voedingsmoduleIN GEVAL VAN NOOD/PECH
166
Voorzorgsmaatregelen voor gebruik van
de krik
Ter aanvulling van het handboek voor gebruik
en onderhoud waarbij dit supplement hoort,
worden hieronder enkele aanwijzingen gege-
ven over het juiste gebruik van de krik.
WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat de slinger bij gebruik vrij
kan draaien zonder dat u met uw hand over
de grond schuurt.
Ook de bewegende delen van de krik, de
"wormschroef" en koppelingen kunnen let-
sel veroorzaken: raak ze niet aan. Reinig
de krik grondig als er vet aan zit.
LET OP!
De krik is een hulpmiddel dat uitsluitend
is ontworpen voor het verwisselen van een
wiel, in het geval van een lekke band of
een beschadigde band van de auto waarin
deze is aangebracht of op auto's van het-
zelfde model. Ieder ander gebruik, bijv.
het opkrikken van andere automodellen of
LET OP!
andere zaken, is ten strengste verboden.
Gebruik hem nooit voor het uitvoeren van
onderhoud of reparaties onder de auto of
om zomerbanden te vervangen door win-
terbanden om omgekeerd. Begeef u nooit
onder de opgekrikte auto. Als er werk-
zaamheden onder de auto nodig zijn,
neemt u contact op met het FIAT-
servicenetwerk. Onjuiste plaatsing van de
krik kan ertoe leiden dat de auto valt: zet
de krik alleen op de aangegeven plaatsen.
Gebruik de krik niet voor lasten die groter
zijn dan die op het label. Start de motor
nooit terwijl de auto is opgekrikt. Als de
auto verder wordt opgekrikt dan nodig, kan
het geheel minder stabiel worden, met het
risico dat de auto plotseling met kracht
valt. Krik de auto daarom alleen zo ver als
nodig voor het vervangen van het (reserve-
)wiel.
Onderhoud
• Zorg ervoor dat er zich geen vuil ophoopt op
de "wormschroef".• Zorg dat de "wormschroef" altijd gesmeerd
is.
• Pas de krik nooit aan.
Gebruik de krik nooit:
• Bij temperaturen lager dan -40 °C.
• Op een zanderige of modderige onder-
grond.
• Op een ongelijke ondergrond.
• Op steile wegen.
• Onder extreme weersomstandigheden: on-
weer, tyfoons, orkanen, sneeuwstormen,
stormen, enz.
STARTEN MET
STARTKABELS
Wanneer de accu van uw voertuig leeg is, kan
de motor met behulp van een set startkabels
en een accu in een ander voertuig of met een
draagbare snellader weer worden gestart. Bij
onjuist gebruik kan het starten met startka-
bels gevaarlijk zijn. Houd u daarom zorgvul-
dig aan de hier beschreven procedures.
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
176