79
— Controlelampje LaneSense
(rijstrookdetectie) — indien aanwezig
Wanneer de rijstrookdetectie is ingeschakeld
(ON), maar niet is geactiveerd, brandt het
controlelampje van de rijstrookdetectie
continu wit. Dit gebeurt wanneer alleen de
linker, rechter of geen van beide rijstrook-
markeringen wordt gedetecteerd. Wanneer
slechts één rijstrookmarkering wordt gede-
tecteerd, is het systeem gereed voor het
geven van visuele waarschuwingen wanneer
onbedoeld de rijstrook wordt verlaten.
Raadpleeg de paragraaf "Rijstrookdetectie —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Waarschuwingscontrolelampje
snelheid
Het witte controlelampje gaat branden,
samen met een tekstbericht (Snelheidswaar-
schuwing ingesteld op xx gevolgd door
eenheid), zodra de functie is ingeschakeld.
Wanneer de ingestelde snelheid wordt over-
schreden, klinkt er een aanhoudend geluids-
signaal (tot 10 seconden of totdat de
snelheid niet meer wordt overschreden)
samen met een pop-upbericht Waarschuwing snelheid overtreden en het controlelampje
gaat geel knipperen.
OPMERKING:
De waarde “31” is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden geselecteerd.
— Controlelampje Selec Speed Control
— indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer Selec Speed
Control is ingeschakeld.
Om "Selec Speed Control" te activeren dient
de vierwielaandrijving (4WD) in de stand Low
te staan en drukt u op de knop op het instru-
mentenpaneel.
OPMERKING:
Als het voertuig niet in 4WD Low staat, wordt
de melding "To Enter Selec-Speed Shift to
4WD Low" (schakel naar 4WD Low om
Selec-Speed te activeren) op het display in
de instrumentengroep weergegeven.
— Controlelampje cruisecontrol gereed
Dit lampje gaat branden wanneer de cruis-
econtrol is ingeschakeld, maar niet is inge-
steld. Raadpleeg de paragraaf "cruisecontrol
— indien aanwezig" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
Blauwe controlelampjes
— Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje gaat branden om aan te
geven dat het grootlicht is ingeschakeld. Als
het dimlicht is ingeschakeld, duwt u de
multifunctionele hendel naar voren (naar de
voorkant van het voertuig) om het grootlicht
in te schakelen. Trek de multifunctionele
hendel naar achteren (naar de achterkant
van het voertuig) om het grootlicht uit te
schakelen. Wanneer het grootlicht is uitge-
schakeld, trekt u de hendel naar u toe om het
grootlicht tijdelijk in te schakelen, of te
"knipperen".
BOORDDIAGNOSESYSTEEM —
OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem genaamd OBD II (On-Board
Diagnostic II). Dit systeem bewaakt de pres-
taties van de regelsystemen voor uitlaatgase-
missie, de motor en de versnellingsbak. Als
deze systemen correct werken, zal uw auto
uitstekende prestaties leveren, brandstof
besparen en lage emissiewaarden hebben
die aan de strengste eisen voldoen.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 79
83
Dynamic Steering Torque (DST)
Dynamic Steering Torque (DTS) is een
functie van het elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESC) en de elektrische stuurbe-
krachtiging (EPS) die een voelbare
waarschuwing op het stuurwiel geeft onder
bepaalde rijomstandigheden waarbij de
ESC-module instabiliteit van het voertuig
detecteert. De voelbare waarschuwing op het
stuurwiel is alleen bedoeld om de bestuurder
te wijzen op optimaal stuurgedrag voor het
bereiken/handhaven van voertuigstabiliteit.
De bestuurder merkt alleen dat de functie isingeschakeld als de voelbare waarschuwing
op het stuurwiel wordt gegeven.
OPMERKING:
De DST-functie is alleen bedoeld om de
bestuurder te wijzen op de juiste hande-
lingen via rukjes aan het stuurwiel. Dit bete-
kent dat de effectiviteit van de DST-functie
in hoge mate afhankelijk is van de oplettend-
heid en de reactie op de voelbare waarschu-
wing van de bestuurder. Het is van groot
belang te beseffen dat deze functie het voer-
tuig niet bestuurt, hetgeen betekent dat de
bestuurder nog steeds verantwoordelijk is
voor de besturing van het voertuig.
Elektronische remkrachtverdeling (EBD)
De elektronische remkrachtverdeling (EBD)
regelt de verdeling van het remkoppel over
de voor- en achteras door de remdruk op de
achteras te begrenzen. Dit wordt gedaan om
overmatige wielslip van de achterwielen en
instabiliteit van het voertuig te voorkomen,
en om te voorkomen dat ABS eerder ingrijpt
op de achteras dan op de vooras.
Electronic Roll Mitigation (ERM)
Door bewaking van de stuurbewegingen en
de snelheid van de auto anticipeert Elec-
tronic Roll Mitigation (ERM) op de mogelijk-
heid dat een wiel loskomt van het wegdek.
Wanneer het ERM-systeem vaststelt dat de
mate waarin de hoek van het stuur verandert,
en de snelheid van het voertuig voldoende
zijn om het wiel op te tillen, wordt er bijge-
remd en kan het motorvermogen worden
verminderd. Zo wordt de kans kleiner dat het
wiel wordt opgetild. ERM kan de kans op het
optillen van een wiel alleen verminderen
tijdens zeer ernstige of ontwijkende rijma-
noeuvres. Het systeem kan niet voorkomen
dat het wiel wordt opgetild als gevolg van
andere factoren, zoals de staat van de weg,
het verlaten van de rijbaan of het raken van
objecten of andere voertuigen.
OPMERKING:
Het ERM-systeem is uitgeschakeld wanneer
ESP in de stand "Full Off" (volledig uitge-
schakeld) staat (indien aanwezig). Raad-
pleeg het hoofdstuk "Elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESP) voor een
uitgebreide uitleg over de beschikbare
ESP-modi.
WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderworpen blijft
aan de wetten van de natuur en het
systeem zorgt evenmin voor meer grip op
het wegdek. BAS kan geen ongevallen
voorkomen, zeker geen ongevallen die
worden veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. Gebruik de
mogelijkheden van een auto met BAS
nooit op een roekeloze of risicovolle wijze
die de veiligheid van uzelf of anderen in
gevaar brengt.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 83
VEILIGHEID
84
(Vervolgd)
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESC)
Het elektronisch stabiliteitssysteem (ESP)
zorgt onder diverse rijomstandigheden voor
een betere controle over de rijrichting en
meer stabiliteit van het voertuig. ESP corri-
geert over- en ondersturen van het voertuig
door het/de juiste wiel(en) af te remmen. Zo
wordt tegengestuurd bij onder- of oversturen.
Ook kan het motorvermogen worden vermin-
derd om het voertuig te helpen bij het hand-
haven van de juiste rijrichting.ESC bepaalt met behulp van sensors in het
voertuig de door de bestuurder gewenste
rijrichting. Het systeem vergelijkt deze baan
dan met de werkelijke rijrichting van het
voertuig. Wanneer de werkelijke baan niet
overeenkomt met de gewenste baan, remt
ESC het juiste wiel af om over- of onderstuur
tegen te gaan.
Overstuur — het voertuig draait meer dan
correct is voor de stand van het stuur.
Onderstuur — het voertuig draait minder
dan correct is voor de stand van het stuur.
Het controle-/storingslampje ESC (in de
instrumentengroep) begint te knipperen
zodra het ESC-systeem wordt geactiveerd.
Het controle-/storingslampje ESC knippert
ook wanneer het ASR-systeem actief is. Als
het controle-/storingslampje ESC gaat knip-
peren tijdens het optrekken, neem dan gas
terug en rijd verder terwijl u zo min mogelijk
gas geeft. Pas uw snelheid en rijstijl altijd
aan de toestand van het wegdek aan.
WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading van
het voertuig en de weg- en
rijomstandigheden, die ervoor kunnen
zorgen dat een wiel wordt opgetild of het
voertuig kantelt. Het ERM-systeem kan
niet in alle gevallen voorkomen dat een
wiel wordt opgetild of de auto kantelt, met
name niet wanneer de rijbaan wordt
verlaten of wanneer er objecten of andere
voertuigen worden geraakt. Gebruik de
mogelijkheden van een auto met ERM
nooit op een roekeloze of gevaarlijke wijze
die de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
WAARSCHUWING!
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) kan niet voorkomen dat de auto
onderhevig is aan de natuurkundige
wetten en kan evenmin zorgen voor meer
grip op het wegdek. ESC kan geen onge-
lukken voorkomen, zeker geen onge-
lukken die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het rijden op
zeer glad wegdek, of aquaplaning. ESC
kan evenmin ongelukken voorkomen die
het gevolg zijn van het verlies van de
controle over het voertuig doordat het
rijgedrag niet is aangepast aan de
omstandigheden. Alleen een oplettende
en bekwame bestuurder met een veilige
rijstijl kan ongelukken voorkomen.
Gebruik de mogelijkheden van een auto
met ESC nooit op een roekeloze of risico-
volle wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 84
85
Bedrijfsmodi van ESC
OPMERKING:
Afhankelijk van het model en de bedrijfs-
modus, heeft het ESP-systeem meerdere
standen.ESC ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus voor het
ESP-systeem. Als de auto wordt gestart,
bevindt het ESP-systeem zich in deze
modus. Deze modus moet worden gebruikt
voor het merendeel van de rijomstandig-
heden. Alternatieve ESP-modi mogen alleen
om specifieke redenen worden gebruikt,
zoals wordt beschreven in de volgende para-
grafen.
Gedeeltelijk uitgeschakeld
De modus "Gedeeltelijk uit" is bedoeld voor
situaties waarin een meer dynamische rijer-
varing gewenst is. Deze modus wijzigt moge-
lijk de drempelwaarden voor activering van
ASR en ESP, waardoor meer wielspin wordt
toegestaan dan normaal. Deze modus kan
nuttig zijn wanneer u met de auto vast komt
te zitten.
Als u de modus "Gedeeltelijk uit" wilt acti-
veren, drukt u kort op de toets "ESC OFF",
waarna het controlelampje "ESC OFF" gaat
branden. Als u ESC opnieuw wilt inscha-
kelen, drukt u nogmaals kort op de toets
"ESC OFF". Het controlelampje "ESC OFF"
gaat uit.
OPMERKING:
Voor voertuigen met meerdere gedeeltelijke
ESP-modi kan met een drukknop worden
geschakeld tussen de ESC-modi. Om terug te
keren naar ESP Aan moet meermaals op de
knop worden gedrukt.
Wijzigingen van uw voertuig of slecht
onderhoud van uw voertuig kunnen
leiden tot verandering van de rijeigen-
schappen van het voertuig en kunnen
een negatief effect hebben op de
werking van het ESC-systeem. Wijzi-
gingen van de stuurinrichting, ophan-
ging, het remsysteem, bandentype en
banden- of wielmaat kunnen een nade-
lige invloed hebben op de werking van
ESC. Een onjuiste bandenspanning of
ongelijkmatige bandenslijtage kan
leiden tot een verslechterde werking van
ESC. Elk wijziging van het voertuig of
onvoldoende onderhoud van het voertuig
die leidt tot een afname van de effectivi-
teit van het ESC-systeem kan het risico
van verlies van de macht over het stuur,
het over de kop slaan en (dodelijk) letsel
vergroten.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
WAARSCHUWING!
Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat, wordt de ASR-functie van ESC
uitgeschakeld (behalve de slipbeperking
die is beschreven de paragraaf over ASR)
en brandt het indicatielampje "ESC uit".
Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat, wordt de functie voor het
verminderen van het motorvermogen van
ASR uitgeschakeld en neemt de verbe-
terde voertuigstabiliteit die het
ESC-systeem biedt af.
Trailer Sway control (TSC) is uitgescha-
keld wanneer het ESC-systeem in de
stand "Gedeeltelijk uit" staat.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 85
87
OPMERKING:
Het controle-/storingslampje ESC en het
controlelampje "ESC OFF" (ESC uit) gaan
altijd kort branden wanneer het contact in
de stand ON wordt gezet.
Telkens wanneer de contactschakelaar in
de stand ON wordt gezet, wordt het
ESC-systeem ingeschakeld, ook wanneer
dit eerder werd uitgeschakeld.
Het ESC-systeem maakt zoemende of klik-
kende geluiden wanneer het actief is. Dit
is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de
manoeuvre die de activering van het
ESC-systeem heeft veroorzaakt.Het controlelampje "ESP uit" geeft
aan dat de klant het elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESP)
gedeeltelijk heeft uitgeschakeld.
Hill Start Assist (HSA)
Hill Start Assist (HSA) is bedoeld om terug-
rollen op een helling vanuit volledige stil-
stand te voorkomen. Als de bestuurder de
rem loslaat na gestopt te zijn op een helling,
handhaaft het HSA-systeem nog een korte
tijd de remdruk. Als de bestuurder geen gas
geeft tijdens deze periode, wordt de remdruk weggenomen en rolt de auto normaal van de
helling af.
HSA wordt geactiveerd als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
Deze functie moet worden ingeschakeld.
De auto moet stilstaan.
De handrem moet zijn uitgeschakeld.
Het bestuurdersportier moet gesloten zijn.
De auto moet zich op een voldoende steile
helling bevinden.
De gekozen versnelling moet overeen-
komen met de stand van de auto op de
helling (in een vooruitversnelling als de
voorkant van de auto naar boven is gericht;
in de achteruitversnelling (REVERSE (R))
als de voorkant van de auto naar beneden
is gericht).
HSA werkt in alle vooruitversnellingen en
in de achteruit. Het systeem treedt niet in
werking als de versnellingsbak in PARK
(P) of NEUTRAL (N) staat. Bij voertuigen
met handgeschakelde versnellingsbak
blijft HSA actief wanneer de koppeling
wordt ingetrapt.HSA in- en uitschakelen
U kunt deze functie in- en uitschakelen. Om
de huidige instelling te wijzigen, gaat u als
volgt te werk:
Raadpleeg voor het uitschakelen van HSA
met behulp van het display in de instru-
mentengroep de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
WAARSCHUWING!
Er kunnen situaties optreden waarbij het
HSA-systeem (Hill Start Assist) niet wordt
geactiveerd en de auto enigszins kan gaan
rollen. Voorbeelden hiervan zijn lichte
hellingen, als de auto beladen is of een
aanhangwagen trekt. HSA is geen systeem
dat de taken en verantwoordelijkheden van
de bestuurder overneemt. De bestuurder
blijft te allen tijde verantwoordelijk voor
het houden van afstand ten opzichte van
andere voertuigen, personen en objecten,
en - als belangrijkste - het bedienen van
de remmen voor veilig gebruik van de auto
onder alle omstandigheden. Veilig
autorijden vereist altijd uw volle aandacht.
Het negeren van deze waarschuwingen kan
een aanrijding en ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 87
93
Feedback aan de bestuurder:
De instrumentengroep bevat een SSC-picto-
gram en een SSC-schakelaar met een LED
die feedback geeft aan de bestuurder over de
status van SSC.
Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar gaan branden
en blijven branden wanneer SSC wordt
ingeschakeld of geactiveerd. Dit is de
normale bedrijfsstand voor SSC.
Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen
gedurende enkele seconden en gaan
vervolgens uit als de bestuurder op de
SSC-schakelaar drukt, maar niet aan de
voorwaarden voor inschakelen is voldaan.
Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen
gedurende enkele seconden en gaan
vervolgens uit wanneer SSC wordt uitge-
schakeld als gevolg van een te hoge snel-
heid.
Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen en
gaat vervolgens uit wanneer SSC wordt
uitgeschakeld als gevolg van oververhitte
remmen.
Antislingerregeling (ASR)
Antislingerregeling (TSC) maakt gebruik van
sensoren in de auto die het gevaarlijk slin-
geren van de aanhanger detecteren. TSC
neemt de nodige maatregelen om het slin-
geren te stoppen. ASR wordt automatisch
ingeschakeld wanneer een gevaarlijk slinge-
rende aanhanger wordt gedetecteerd.
OPMERKING:
TSC is niet in staat om het slingeren van alle
aanhangers te stoppen. Ga tijdens het
trekken van een aanhanger altijd voorzichtig
te werk en volg de aanbevelingen voor het
disselgewicht van de aanhanger. Raadpleeg
de paragraaf "Trekken van een aanhanger" in
het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie.Wanneer ASR is ingeschakeld, knippert het
controle-/storingslampje ESC, wordt het
motorvermogen verlaagd en voelt u dat de
wielen afzonderlijk worden afgeremd om te
proberen het slingeren van de aanhanger te
stoppen. Wanneer het ESP-systeem in de
stand "Partial Off" (gedeeltelijk uit) of "Full
Off" (volledig uit) staat, is TSC uitgescha-
keld.
WAARSCHUWING!
SSC is alleen bedoeld om de bestuurder te
helpen de rijsnelheid onder controle te
houden tijdens het rijden onder
terreinomstandigheden. De bestuurder
moet goed op de rijomstandigheden
blijven letten en blijft verantwoordelijk
voor handhaving van een veilige
rijsnelheid.
WAARSCHUWING!
Als TSC tijdens het rijden wordt
geactiveerd, rem dan af, zet de auto zo
snel mogelijk op een veilige plaats aan de
kant en verdeel de lading van de
aanhanger opnieuw om het slingeren tegen
te gaan.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 93
VEILIGHEID
106
(Vervolgd)
Hier volgen enkele eenvoudige adviezen om
het risico op letsel door een geactiveerde
airbag te verminderen:
1. Kinderen van 12 jaar en jonger moetenaltijd goed vastgegespt op de achterbank
van een voertuig met een achterbank
worden vervoerd.
Waarschuwingslabel op zonneklep voorpassagier
2. Een kind dat niet groot genoeg is om de veiligheidsgordel op de juiste wijze te
dragen (Raadpleeg de paragraaf "Kinder-
zitjes" in dit hoofdstuk voor meer infor-
matie), moet worden vastgezet in een geschikt kinderzitje of op een zitverhoger
met gordelbevestiging op de achterbank.
3. Wanneer een kind van 2 tot 12 jaar (niet in een tegen de rijrichting geplaatst
kinderzitje) op de passagiersstoel moet
worden vervoerd, schuif dan de stoel zo
ver mogelijk naar achteren en gebruik het
geschikte type kinderzitje. Raadpleeg de
paragraaf "Kinderzitjes" in dit hoofdstuk
voor meer informatie.
4. Sta nooit toe dat kinderen de schouder- gordel onder de arm door dragen of
achter de rug langs laten lopen.
5. Lees de instructies bij het kinderzitje, om er zeker van te zijn dat u het zitje op de
juiste manier gebruikt.
6. Alle inzittenden moeten te allen tijde hun driepuntsveiligheidsgordel op de juiste
wijze dragen.
7. Schuif de stoelen van bestuurder en voor- passagier zo ver naar achteren als prak-
tisch mogelijk is, zodat de frontairbags
ruimte hebben om te kunnen worden
opgeblazen. 8. Leun niet tegen het portier of het raam.
Als de auto is uitgerust met zijairbags,
worden die tijdens een aanrijding
krachtig opgeblazen in de ruimte tussen
de inzittenden en het portier waardoor de
inzittenden letsel kunnen oplopen.
9. Indien het airbagsysteem in dit voertuig aangepast moet worden aan een persoon
met lichamelijke beperkingen, raad-
pleegt u het hoofdstuk "Klantenservice"
voor contactinformatie van de klanten-
service.
WAARSCHUWING!
Plaats nooit een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door een actieve frontairbag! Dit kan
leiden tot ernstig letsel of de dood van
het kind.
Installeer nooit een naar achteren
gericht kinderzitje op de voorstoel van
een auto. Gebruik alleen een naar
achteren gericht kinderzitje op de
achterbank. Als de auto niet is uitgerust
met een achterbank, transporteer dan
geen naar achteren gericht kinderzitje in
die auto.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 106
107
Veiligheidsgordelsystemen
Draag altijd de veiligheidsgordels, ook
tijdens korte ritten, ook al bent u een ervaren
bestuurder. Een andere bestuurder kan
fouten maken en een aanrijding veroorzaken
waarbij u betrokken raakt. Dit kan ver van
huis gebeuren, maar ook in uw eigen straat.
Onderzoek heeft aangetoond dat veiligheids-
gordels levens redden en bij ongevallen de
ernst van het letsel kunnen verminderen.
Zeer ernstig letsel komt voor als personen uit
de auto worden geslingerd. Veiligheidsgor-
dels voorkomen dit en verminderen de kans
op letsel door aanraking met de binnenkant
van de auto. Iedere inzittende van een motor-
voertuig hoort te allen tijde een veiligheids-
gordel te dragen.
Geavanceerd
autogordelwaarschuwingssysteem
(BeltAlert)
BeltAlert voor en achter (indien aanwezig)
BeltAlert voorstoel
BeltAlert is een voorziening die de
bestuurder en voorpassagier eraan herinnert
de veiligheidsgordel om te doen. De functie
BeltAlert is actief wanneer de contactscha-
kelaar in de stand START of ON/RUN staat.
Eerste indicatie
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder
nog niet is vastgegespt wanneer de contact-
schakelaar in de stand START of ON/RUN
wordt gezet, klinkt er gedurende enkele
seconden een geluidssignaal met tussen-
pozen. Als de veiligheidsgordel van de
bestuurder of voorpassagier nog niet is vast-
gegespt wanneer de contactschakelaar in de
stand START of ON/RUN wordt gezet, gaat
het rode waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels branden totdat de gordels zijn
vastgegespt. Het desbetreffende groene
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels gaat branden wanneer de gordel is vast-
gegespt. Nadat de bestuurder en
voorpassagier hun veiligheidsgordel hebben vastgegespt, gaan alle waarschuwings-
lampjes voor de veiligheidsgordels uit. BeltA-
lert voor de voorstoel aan passagierszijde is
niet actief wanneer er niemand in de stoel
zit.
Waarschuwingenreeks van BeltAlert
De waarschuwingenreeks van BeltAlert wordt
geactiveerd wanneer het voertuig een
bepaalde voertuigsnelheid overschrijdt en de
veiligheidsgordel van de bestuurder of voor-
passagier niet is vastgegespt (BeltAlert voor
de voorstoel aan passagierszijde is niet actief
wanneer er niemand in de stoel zit). De waar-
schuwingenreeks van BeltAlert begint met
het desbetreffende knipperende waarschu-
wingslampje voor de veiligheidsgordels en
een geluidssignaal met tussenpozen. Nadat
de waarschuwingenreeks van BeltAlert is
voltooid, het blijft het rode waarschuwings-
lampje voor de veiligheidsgordels branden
totdat de veiligheidsgordels van de
bestuurder en voorpassagier zijn vastge-
gespt. De waarschuwingenreeks van BeltA-
lert kan afhankelijk van de voertuigsnelheid
worden herhaald totdat de veiligheidsgordels
van de bestuurder en voorpassagier zijn vast-
gegespt. De bestuurder behoort alle inzit-
tenden erop te wijzen hun veiligheidsgordels
vast te gespen.
Als de frontairbag aan de passagierszijde
wordt opgeblazen, kan een kind van 12
of jonger, maar ook een kind in een
kinderzitje tegen de rijrichting in, ernstig
of zelfs dodelijk letsel oplopen.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 107