VERSIES MET STOP/
START-SYSTEEM
(indien aanwezig)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
Koppel de stekker 1 fig. 211 los van
de accusensor 3 op de minklem 4 (–)
van de accu los (door op de knop 2 te
drukken);
sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de plusklem 5 van de
accu en de minkabel (–) op de klem van
de sensor 4 zoals aangegeven in de
figuur;
schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker 1 terug op de
sensor 3 aan zoals aangegeven in de
figuur.
ONDERHOUDS-
PROCEDURES
79) 80) 81)
De volgende pagina's bevatten de
voorschriften voor hetvereiste
onderhoud die voorzien zijn door het
technische personeel dat het voertuig
heeft ontworpen.
In aanvulling op deze specifieke
onderhoudsinstructies die
gespecificeerd zijn voor het
geprogrammeerde routine-onderhoud,
zijn er andere componenten die
reparatie of vervanging vereisen tijdens
de gebruikscyclus van het voertuig.
MOTOROLIE
Motorolieniveau controleren
82)
Om een juiste smering van de motor te
garanderen, moet de olie altijd op het
voorgeschreven niveau worden
gehouden (zie "Motorruimte" in dit
hoofdstuk).
MOTOROLIEFILTER
Het motoroliefilter vervangen
Het motoroliefilter moet elke keer dat de
motorolie ververst wordt vervangen
worden.
Het is raadzaam om het te vervangen
door een origineel onderdeel, speciaal
ontworpen voor dit voertuig.
LUCHTFILTER
176)
Luchtfilter vervangen
Zie het "Geprogrammeerd
onderhoudsschema" voor de juiste
onderhoudsintervallen.
Het is raadzaam om het te vervangen
door een origineel onderdeel, speciaal
ontworpen voor dit voertuig.
ONDERHOUD
AIRCONDITIONING
83) 84)
Om de beste prestaties te garanderen,
moet de airconditioning gecontroleerd
en onderhouden worden bij een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk,
bij het begin van de zomer.
21109036J0001EM
211
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
177)
Maak de voorruit en de achterruit en
het rubber profiel van de
ruitenwisserbladen voor en achter
regelmatig schoon met behulp van een
spons of een zachte doek en een
niet-schurend reinigingsmiddel. Zo
wordt het zout of de onzuiverheden die
verzameld worden tijdens het rijden
verwijderd.
Langdurige werking van de
ruitenwissers op droog glas leidt tot
verslechtering van de wisrubbers,
alsook tot schuurplekken op het glazen
oppervlak. Om de verontreinigingen van
de droge ruit te verwijderen, moeten
altijd de
ruitensproeiers/achterruitsproeier
worden bediend.
Controleer als de buitentemperatuur erg
laag is (onder 0 °C) of de wisrubbers
niet aan de ruit zijn vastgevroren
voordat u de ruitenwissers bedient.
Gebruik zo nodig een antivriesmiddel
om de wissers vrij te maken.
Gebruik de wisserbladen nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs te verwijderen.
Vermijd bovendien dat de rubberen
wisserbladen in contact komen met
petroleumderivaten zoals motorolie,
benzine, enz.
BELANGRIJK De te verwachten
gebruiksduur van de wisserbladen van
de voorruit en de achterruit varieert
afhankelijk van de gebruiksfrequentie.
Het is in elk geval raadzaam de
wisserbladen ongeveer jaarlijks te
vervangen. Wanneer de wisserbladen
versleten zijn, kunnen ze lawaai gaan
maken, vlekken op het glas of
waterstrepen veroorzaken. Als dat het
geval is, de wisserbladen schoonmaken
of, indien nodig, vervangen.
BELANGRIJK Rijden met versleten
wisserbladen is bijzonder gevaarlijk,
omdat het zicht onder slechte
weersomstandigheden wordt beperkt.
De wisserbladen van de
ruitenwisser omhoog zetten (functie
"Service position")
Dankzij de functie "Service Position"
kan de bestuurder de wisserbladen
eenvoudiger vervangen, door ze tegen
sneeuw te beschermen.
Inschakeling van de functie
Schakel, om deze functie in te
schakelen, de ruitenwissers uit
(draaischakelaar 1 fig. 212 in stand
)
voordat u de startinrichting op STOP
zet.
Deze functie kan alleen binnen
2 minuten nadat de startinrichting op
STOP is gezet ingeschakeld worden.Beweeg, voor inschakeling van deze
functie, de hendel minstens een halve
seconde omhoog (onstabiele stand).
Elke keer dat de functie correct
ingeschakeld wordt, bewegen de
bladen om de goede ontvangst van het
commando aan te geven.
Dit commando kan maximaal drie keer
herhaald worden. Bij de vierde herhaling
van het commando wordt de functie
uitgeschakeld.
Indien, na gebruik van deze functie, de
startinrichting teruggezet wordt op MAR
met de wisserbladen in een andere
stand dan de ruststand (onderaan op
de voorruit), dan zullen ze alleen
terugkeren naar de ruststand na een
commando afkomstig van de hendel
(hendel omhoog, naar onstabiele stand)
of wanneer een snelheid van 5 km/h
wordt overschreden.
212P2000173
212
ONDERHOUD EN ZORG
Uitschakeling van de functie
De functie wordt uitgeschakeld als:
2 minuten verstreken zijn nadat de
startinrichting op STOP werd gezet;
de startinrichting op MAR wordt
gezet en de wisserbladen in ruststand
staan;
het commando voor de functie
viermaal herhaald is.
Wisserbladen voorruit vervangen
Ga als volgt te werk:
hef de wisserarm op, druk op knop 1
fig. 213 van de springveer en verwijder
het wisserblad van de arm;
monteer het nieuwe wisserblad door
het lipje in de speciale zitting op de
wisserarm te blokkeren;
laat de wisserarm voorzichtig op de
ruit zakken.
BELANGRIJK Schakel de ruitenwissers
niet met van de ruit opgeheven
wisserbladen in.
Wisserblad achterruit vervangen
Ga als volgt te werk:
zet de twee lipjes uit elkaar, zoals
aangegeven door de pijlen, en draai
afdekking 1 fig. 214 naar buiten;
draai moer 2 los en verwijder arm
3 van de middelste pin;
lijn de nieuwe arm goed uit;
draai moer 2 helemaal vast en plaats
afdekking 1 terug.
Vloeistof voor ruitensproeiers
voor/achter
De ruitensproeiers fig. 215 en
fig. 216 zijn niet verstelbaar. Als de
ruitensproeiers niet werken, controleer
dan eerst of er ruitensproeiervloeistof in
het reservoir zit (zie paragraaf
“Motorruimte” in dit hoofdstuk). Gebruikalleen de voorgeschreven vloeistof,
gebruik niet alleen water.
Controleer vervolgens of de
sproeigaatjes niet verstopt zijn. Gebruik
zo nodig een naald om ze te
ontstoppen.
21309046J0002EM
214P103190A-000-000
21509046J0003EM
216P1030145-000-000
213
Motorruimte
Spuit de motorruimte na het
winterseizoen zorgvuldig uit: hierbij mag
de waterstraal niet rechtstreeks op de
elektronische regeleenheden of op de
motoren van de ruitenwissers worden
gericht. Laat deze werkzaamheden
uitvoeren door een gespecialiseerd
bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van
de motorruimte moet de startinrichting
in de stand STOP staan en de motor
koud zijn. Controleer na het reinigen of
de verschillende beschermingen (bijv.
rubberen doppen en kappen) niet
verwijderd of beschadigd zijn.
BELANGRIJK
88)Om de esthetische eigenschappen van
de lak te behouden, mogen er geen
schuur- en/of polijstmiddelen voor het
reinigen van het voertuig worden gebruikt.89)Niet wassen met rollen en/of borstels in
autowasstraten. Gebruik voor het wassen
van de auto, uitsluitend met de hand,
pH-neutrale reinigingsmiddelen; droog af
met een vochtige zeem. Schuur- en/of
polijstmiddelen mogen niet gebruikt worden
om het voertuig schoon te maken.
Vogelpoep moet zo snel en zo goed
mogelijk verwijderd worden, omdat hierin
bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn.
Vermijd (indien mogelijk) om het voertuig
onder bomen te parkeren; verwijder
plantaardige harsen onmiddellijk omdat
deze, als ze drogen, alleen verwijderd
kunnen worden met schuur- en/of
polijstmiddelen die ten zeerste afgeraden
worden omdat ze de karakteristieke
matheid van de lak kunnen aantasten.
Gebruik geen onverdunde
ruitensproeiervloeistof om de voorruit en
achterruit te reinigen; verdun dit met
minstens 50% water. Gebruik alleen
onverdunde ruitensproeiervloeistof wanneer
de buitentemperaturen dit vereisen.
BELANGRIJK
6)Schoonmaakmiddelen verontreinigen het
milieu. Was het voertuig daarom op een
plaats waar het afvalwater direct wordt
opgevangen en gezuiverd.
INTERIEUR
185) 186) 187)
Controleer regelmatig of het interieur
schoon is, ook onder de matten, om
roesten van het plaatwerk te
voorkomen.
STOELEN EN STOFFEN
BEKLEDING
Verwijder stof met een zachte borstel of
een stofzuiger. Het is raadzaam een
vochtige borstel te gebruiken voor het
reinigen van bekleding die niet van stof
is. Reinig de stoelen met een spons
bevochtigd met een oplossing van
water en neutrale zeep.
LEDEREN STOELEN(waar aanwezig)
Verwijder het droge vuil met een
zeemleren lap of een iets vochtige
doek, zonder al te veel druk uit te
oefenen.
Dep vloeistoffen of vetvlekken op met
een absorberende, droge doek zonder
hierbij te wrijven. Reinig vervolgens met
een zachte doek of een zeemleren lap
bevochtigd met water en neutrale zeep.
Als de vlek nog niet verwijderd is,
gebruik dan een speciaal
reinigingsmiddel en volgt de
aanwijzingen strikt op.
218
ONDERHOUD EN ZORG
SYSTEEM IN-/
UITSCHAKELEN
Het systeem wordt in-/uitgeschakeld
door het indrukken van de toets/knop
.
Draai de toets/knop respectievelijk
rechtsom/linksom om het radiovolume
te verhogen/verlagen. De elektronische
volumeregeling kan continu (360°) in
beide richtingen, zonder stopposities,
worden gedraaid.
RADIO (TUNER) MODUS
Het systeem is voorzien van de
volgende tuners: AM en FM.
Selectie radio-modus
Druk op de RADIO-knop op het
voorpaneel om de radio in te schakelen.
Keuze golfband
De verschillende tunerfuncties kunnen
gekozen worden door de RADIO-toets
op het voorpaneel in te drukken.
Weergegeven informatie
Nadat het gewenste radiostation op het
display is gekozen, wordt de volgende
informatie getoond (INFO-functie
ingeschakeld):
In het bovenste gedeelte: het
voorkeuzestation, de tijd en de overige
actieve radio-instellingen worden
aangegeven.In het middelste gedeelte: de naam van
het huidige station, de frequentie en
tekstinformatie (indien aanwezig)
worden weergegeven.
Lijst FM-stations
Druk op de toets/knop BROWSE
ENTER om de volledige lijst van de
FM-stations die ontvangen kunnen
worden weer te geven.
Opslaan van AM/FM-radiostations
De voorkeuzestations zijn in alle
systeemmodi beschikbaar en kunnen
gekozen worden door een van de
voorkeuzetoetsen1-2-3-4-5-6op het
frontpaneel aan te raken. Als op een
radiostation is afgestemd dat
opgeslagen moet worden, druk dan op
de betreffende voorkeuzetoets en houd
deze ingedrukt totdat een
geluidssignaal wordt afgegeven.
Selectie AM/FM radiostation
Om het gewenste radiostation te
zoeken, op de toetsen
of
drukken of aan het wieltje van de
bedieningselementen op het stuurwiel
draaien, of aan de knop "BROWSE
ENTER" draaien.Vorige/volgende radiostation
zoeken
Druk kort op de toetsen
ofop
het display: wanneer de toets wordt
losgelaten, wordt het volgende of vorige
radiostation getoond.
Snel vorige/volgende radiostation
zoeken
Houd de toets
ofingedrukt
om het snel zoeken te starten: wanneer
de toets wordt losgelaten, hoort men
het eerste radiostation waarop
afgestemd kan worden.
MEDIA-MODUS
Interactie-modi voor AUX (indien
aanwezig), USB werking.
Audiobron selecteren
Om de gewenste audiobron onder de
beschikbare bronnen te selecteren:
AUX (indien aanwezig) of USB, druk op
MEDIA.
Druk op de toets BROWSE ENTER en
selecteer mappen dan kaart, om
muzieknummers op de cd-kaart (waar
de telefoon het toestaat) van de
mobiele telefoon te selecteren en af te
spelen.
BELANGRIJK Sommige
multimediaspelers zijn mogelijk niet
compatibel met hetUconnect™.
264
MULTIMEDIA
Opmerking De USB-poort verzorgt
zowel de gegevensoverdracht vanaf de
USB-stick/Smartphone, enz., als het
langzaam opladen, hetgeen echter niet
verzekerd wordt aangezien dit
afhankelijk is van het type/merk van het
externe apparaat.
AUX-BRON
(indien aanwezig)
Om de AUX-modus in te schakelen,
een geschikt apparaat aansluiten op de
AUX-aansluiting in het voertuig.
Als een apparaat wordt ingebracht met
een AUX-stekker, dan begint het
systeem de aangesloten AUX-bron af te
spelen als deze reeds op weergave is
ingesteld.
Stel het volume in met de toets/knop
op het voorpaneel of met de
volume-instelknop op het aangesloten
apparaat.BELANGRIJKE OPMERKINGEN
De functies van het apparaat dat
aangesloten is op het AUX-stopcontact
worden rechtstreeks geregeld door het
apparaat zelf; het is niet mogelijk om
nummer/map/playlist te veranderen of
start/einde/pauze te bedienen met de
bedieningstoetsen op het voorpaneel of
die op het stuurwiel.
Laat de kabel van uw draagbare speler
niet in de AUX-aansluiting zitten om
mogelijk geruis van de luidsprekers te
voorkomen.
TELEFOONMODUS
ACTIVERING TELEFOONMODUS
Druk op de knop PHONE op het
voorpaneel om de Telefoonmodus in te
schakelen.
OPMERKING Als u de lijst met mobiele
telefoons en ondersteunde functies wilt
te raadplegen, gaat u naar de website
www.DriveUconnect.eu.
Met de knoppen op het display kan
men:
het telefoonnummer kiezen (met
behulp van het grafische toetsenbord
op het display);
de contacten in het telefoonboek van
de mobiele telefoon weergeven en
bellen;
de contacten uit de registers van
vorige gesprekken weergeven en
bellen;
een maximum van 10 telefoons/
audioapparaten koppelen om de
toegang en de verbinding eenvoudiger
en sneller te maken;
gesprekken van het systeem naar de
mobiele telefoon en andersom
overzetten en het geluid van de
microfoon uitschakelen bij
privégesprekken.
Het geluid van de mobiele telefoon
wordt over het audiosysteem van het
voertuig uitgezonden: het systeem
schakelt automatisch het geluid van de
autoradio uit wanneer de
Telefoonfunctie wordt gebruikt.
MOBIELE TELEFOON KOPPELEN
BELANGRIJK Voer deze handeling uit
bij stilstaand voertuig en onder veilige
omstandigheden; deze functie is
uitgeschakeld wanneer het voertuig
rijdt.
Hieronder wordt de
koppelingsprocedure van de mobiele
telefoon beschreven: raadpleeg in elk
geval ook de handleiding van de
mobiele telefoon.
228P2000169
275
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
De functies van het apparaat dat
aangesloten is op het AUX-stopcontact
worden rechtstreeks geregeld door het
apparaat zelf; het is niet mogelijk om
nummer/map/playlist te veranderen of
start/einde/pauze te bedienen met de
bedieningstoetsen op het voorpaneel of
die op het stuurwiel.
Laat de kabel van uw draagbare speler
niet in de AUX-aansluiting zitten om
mogelijk geruis van de luidsprekers te
voorkomen.
TELEFOONMODUS
Activering telefoonmodus
Druk op de knop "Telefoon" op het
display om de telefoonmodus in te
schakelen.
OPMERKING Ga, om de lijst met
mobiele telefoons en ondersteunde
functies te raadplegen, naar de website
www.driveuconnect.eu
Met de knoppen op het display kan
men:
het telefoonnummer kiezen (met
behulp van het grafische toetsenbord
op het display);
de contacten in het telefoonboek van
de mobiele telefoon weergeven en
bellen;
de contacten uit de registers van
vorige gesprekken weergeven en
bellen;
een maximum van 10 telefoons/
audioapparaten koppelen om de
toegang en de verbinding eenvoudiger
en sneller te maken;
gesprekken van het systeem naar de
mobiele telefoon en andersom
overzetten en het geluid van de
microfoon uitschakelen bij
privégesprekken.
Het geluid van de mobiele telefoon
wordt over het audiosysteem van het
voertuig uitgezonden: het systeem
schakelt automatisch het geluid van de
autoradio uit wanneer de
Telefoonfunctie wordt gebruikt.
Mobiele telefoon koppelen
BELANGRIJK Voer deze handeling uit
bij stilstaand voertuig en onder veilige
omstandigheden; deze functie is
uitgeschakeld wanneer het voertuig
rijdt.
Hieronder wordt de
koppelingsprocedure van de mobiele
telefoon beschreven: raadpleeg in elk
geval ook de handleiding van de
mobiele telefoon.Ga als volgt te werk voor het koppelen
van de mobiele telefoon:
schakel de functieBluetooth®
in op
de mobiele telefoon;
druk op de knop “Telefoon” op het
display;
als er nog geen telefoon aan het
systeem gekoppeld is, toont het display
een speciaal scherm;
Ga naar “Instellingen” en selecteer
"Toestel toev." om het koppelen te
starten en zoek dan naar het
Uconnect™-toestel op de mobiele
telefoon;
voer, als de mobiele telefoon hierom
vraagt, de PIN-code getoond op het
display van het systeem in op het
toetsenbord van uw telefoon of
bevestig de op de mobiele telefoon
getoonde PIN;
tijdens de koppelingsfase verschijnt
een scherm dat de voortgang van het
proces toont;
als de koppelingsprocedure met
succes is voltooid, wordt een scherm
getoond: als "Ja" op de vraag wordt
geselecteerd, wordt de mobiele
telefoon als favoriet gekoppeld (de
mobiele telefoon heeft voorrang op alle
andere mobiele telefoons die later
worden gekoppeld). Als geen andere
apparaten worden gekoppeld, zal het
systeem het eerst gekoppelde apparaat
als favoriet beschouwen.
291
Rijhulpsystemen..............80
Ruiten (reinigen).............217
Ruitenwisser
ruitenwisserbladen vervangen . .213
Ruitenwisser/-sproeier..........27
"Intelligente" wis-/wasfunctie....27
Ruitenwissers/achterruitwisser.....27
SBR (Seat Belt Reminder).......89
SBR-systeem (Seat Belt
Reminder)................89
Slepen van het voertuig........183
Sleutel verwijderen (automatische
versnellingsbak)............180
Sleutels...................10
sleutel met afstandsbediening . . .10
Sneeuwkettingen............215
Snelheidsbegrenzer...........125
SRS (aanvullend
veiligheidssysteem)..........106
Starten met hulpaccu..........176
Stoelen....................14
Stop/Start-systeem...........122
Stuurslot...................11
Stuurwiel...................20
Tabel met.................243
Tanken...................145
Tankprocedure..............145
Tanken in een noodgeval......148
TC (systeem)................77Technische gegevens..........221
Tips voor het rijden...........143
TSC (systeem)...............78
Uconnect™ 5” LIVE —
Uconnect™ 5” Nav LIVE......268
Bedieningselementen op het
voorpaneel..............268
Bedieningstoetsen op het
stuurwiel................270
Bluetooth® bron...........274
Instellingen..............278
Navigatie................279
Radiomodus.............273
Spraakopdrachten.........280
Systeem aan/uit. . . .264 ,273 ,288
Telefoonmodus............275
Uconnect™ LIVE-Services. . . .276
USB-bron...............274
Uconnect™ 7" HD............282
Uconnect™ 7" HD - Uconnect™
7" HD Nav
Android Auto.............295
Apple CarPlay............295
Bedieningselementen op het
voorpaneel..............282
Bedieningstoetsen op het
stuurwiel................285
Bluetooth® bron...........289
Instellingen..............297
Navigatie................298Radiomodus.............288
Spraakopdrachten.........299
Telefoonmodus............291
Uconnect™ LIVE-Services. . . .293
USB-bron...............290
Uconnect™ Radio............258
Bedieningselementen op het
voorpaneel..............258
Bedieningstoetsen op het
stuurwiel................261
Radiomodus.............264
Telefoonmodus............266
USB-bron...............265
Veiligheidsgordels............87
Velgen en banden (afmetingen). . . .227
Veranderingen/wijzigingen aan het
voertuig..................4
Versie met LPG-systeem........42
Vloeistoffen en smeermiddelen. . . .247
Vooraanspanners.............91
Krachtbegrenzers...........92
Voorstoelen (handmatig
verstelbaar)...............15
Wielen...................226
Wielen en banden............215
Zekeringen (vervangen)........162
Zekeringenkasten............163
Zijairbag..................110
Zijpanelen (TIPO STATION
WAGON versie).............40