DE MOTOR STARTEN
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
Indien nodig, kunnen berichten met
aanwijzingen voor de startprocedure
weergegeven worden op het display.
PROCEDURE MOTOR
STARTEN
107) 108) 109) 110)
39) 40) 41) 42)
Versies met handmatige
versnellingsbak
Ga als volgt te werk:
schakel de parkeerrem in en zet de
versnellingspook in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
alleen voor dieseluitvoeringen: draai
de contactsleutel naar MAR, het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden,
wacht tot het waarschuwingslampje
uitgaat;
draai de startinrichting naar AVV en
laat deze los zodra de motor start;
als de motor niet binnen
10 seconden start, de contactsleutel
weer naar STOP draaien en
10-15 seconden wachten alvorens de
startprocedure te herhalen;
nadat de manoeuvre herhaald is, en
het probleem zich blijft voordoen,
contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
Versies met automatische
versnellingsbak
(waar aanwezig)
Ga als volgt te werk:
schakel de parkeerrem in en zet de
versnellingspook in P (Parkeren) of N
(Vrijstand);
draai de startinrichting naar AVV;
als de motor niet start, de
startinrichting weer naar STOP draaien
en 10-15 seconden wachten alvorens
de startprocedure te herhalen;
nadat de manoeuvre herhaald is, en
het probleem zich blijft voordoen,
contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK
107)Probeer de motor niet te starten door
brandstof of andere brandbare vloeistof in
de luchtinlaat van het gasklephuis te
gieten: dit kan de motor beschadigen en
mensen in de buurt verwonden.108)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
109)De rembekrachtiging werkt niet zolang
de motor niet is gestart; om die reden is
meer kracht dan normaal benodigd voor de
bediening van het rempedaal.
110)Probeer de motor nooit te starten
door de auto te duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden. Hierdoor kan
de katalysator worden beschadigd.
BELANGRIJK
39)Wij adviseren om gedurende de
beginperiode, of gedurende de eerste
1600 km, niet de maximale prestaties van
de auto te eisen (bijv. snel accelereren,
lange afstanden op topsnelheid, krachtig
remmen etc.).
40)Laat de startinrichting nooit in de stand
MAR staan als de motor is afgezet, zodat
de accu niet onnodig wordt ontladen.
41)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
42)Als het
waarschuwingslampje na
het starten of na langdurig "aanzwengelen"
gaat knipperen, duidt dit op een defect van
het voorgloeisysteem. Als de motor start,
kan het voertuig normaal gebruikt worden,
maar moet er zo snel mogelijk contact
opgenomen worden met het Fiat
Servicenetwerk.
114
STARTEN EN RIJDEN
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
(indien aanwezig)
115) 116) 116) 117)
44) 45)
VERSNELLINGSPOOK
De pook fig. 112 heeft de volgende
standen:
P= Parkeren
R= Achteruitversnelling
N= Vrijstand
D= Drive, (automatische
vooruitversnelling)
AutoStick: + naar een hogere
versnelling schakelen in sequentiële
rijmodus; – naar een lagere versnelling
schakelen in sequentiële rijmodus.Het schema voor het inschakelen van
de achteruitversnelling is afgebeeld op
de bekleding naast de
versnellingspook.
De ingeschakelde versnelling wordt op
het display weergegeven.
Om een versnelling te kiezen, de pook
naar voren of naar achteren
verplaatsen.
Om de "sequentiële" modus te
selecteren, de pook van stand D (Drive)
naar links verplaatsen: de stand +
(hogere versnelling) of – (lagere
versnelling) kan bereikt worden; dit zijn
onstabiele standen, hetgeen betekent
dat de pook altijd terugkeert naar de
middelste stand.
Het rempedaal moet worden ingetrapt
en knop 1 fig. 112 op de knop moet
worden ingedrukt om de pook uit de
stand P (Parkeren) te kunnen zetten.
Om van stand N (vrijstand) naar stand D
(vooruit) of R (achteruit) te schakelen,
moet u het rempedaal intrappen.
BELANGRIJK GEEF GEEN gas bij het
schakelen van stand P (of N) naar een
andere stand.
BELANGRIJK Wacht na het selecteren
van een versnelling enkele seconden
alvorens gas te geven. Deze
voorzorgsmaatregel is bijzonder
belangrijk als de motor koud is.AUTOMATISCHE
RIJMODUS
Om de automatische rijmodus te
selecteren, zet u de versnellingspook
op stand D (Vooruit); de elektronische
transmissieregeleenheid kiest de beste
overbrengingsverhouding op basis van
rijsnelheid, motorbelasting (stand
gaspedaal) en hellingsgraad van de
weg.
De stand D kan vanuit sequentiële
bediening onder alle rijomstandigheden
geselecteerd worden.
AUTOSTICK -
Sequentiële modus
De Autostick-modus (sequentiële
schakeling), waarin de bestuurder kan
beslissen wanneer moet worden
geschakeld, wordt aanbevolen in een
aantal specifieke rijomstandigheden,
zoals rijden met een zwaar belaste auto
op een hellende weg, in sterke
tegenwind of als een zware aanhanger
wordt getrokken.
Onder deze omstandigheden verbetert
het gebruik van een lagere versnelling de
voertuigprestaties en wordt de
gebruiksduur van de versnellingsbak
verlengd door het schakelen te beperken
en oververhitting te voorkomen.
Het is mogelijk om te schakelen van
stand D (Drive) naar de sequentiële
modus onafhankelijk van de rijsnelheid.11207076J0002EM
117
Inschakeling
Met de versnellingspook in stand D
(Drive) de hendel naar links verplaatsen
om de sequentiële rijmodus in te
schakelen (indicatie – en + op de
bekleding). De ingeschakelde
versnelling wordt weergegeven op het
display.
Schakelen vindt plaats door de
versnellingspook naar voren te
verplaatsen, naar symbool – of naar
achteren, naar symbool +.
Uitschakelen
Om de sequentiële rijmodus uit te
schakelen, de versnellingspook
terugzetten in stand D (Drive),
automatische rijmodus.
Belangrijke opmerkingen
Schakel niet naar een lagere
versnelling op gladde ondergronden: de
aandrijfwielen zouden hun grip kunnen
verliezen met het risico dat de auto gaat
slippen. Dit kan leiden tot ongevallen of
persoonlijk letsel.
De auto zal de door de bestuurder
gekozen versnelling handhaven zolang
de veiligheidsomstandigheden dit
toelaten. Dit betekent, bijvoorbeeld, dat
het systeem zal trachten te voorkomen
dat de motor afslaat, door automatisch
naar een lagere versnelling te schakelen
als het motortoerental te laag is.
WERKING
VERSNELLINGSBAK IN
EEN NOODGEVAL
(waar aanwezig)
De werking van de versnellingsbak
wordt continu bewaakt om elke
eventuele storing te detecteren. Als er
een omstandigheid wordt gedetecteerd
die tot schade aan de versnellingsbak
zou kunnen leiden, wordt de functie
"recovery" geactiveerd.
In deze toestand blijft de
versnellingsbak in de 3
eversnelling
staan, onafhankelijk van de
geselecteerde versnelling.
Standen P (Parkeren), R
(Achteruitversnelling) en N (Vrijstand)
werken nog. Symbool
kan op het
display gaan branden.
In het geval van "recovery" werking,
onmiddellijk contact opnemen met de
dichtstbijzijnde werkplaats van de Fiat
Servicenetwerk.
Tijdelijke storing
In het geval van een tijdelijke storing,
kan de correcte werking van de
versnellingsbak voor alle
vooruitversnellingen hersteld worden
door als volgt te werk te gaan:
breng het voertuig tot stilstand;
zet de versnellingspook in P
(Parkeren);
draai de startinrichting naar STOP;
wacht ongeveer 10 seconden, start
daarna de motor weer;
selecteer de gewenste versnelling:
de correcte werking van de
versnellingsbak zou hersteld moeten
zijn.
BELANGRIJK In het geval van een
tijdelijke storing wordt toch geadviseerd
zo spoedig mogelijk contact op te
nemen met het Fiat Servicenetwerk.
UITSCHAKELINGSSYSTEEM
VERSNELLING
INSCHAKELEN ZONDER
INGETRAPT REMPEDAAL
Dit systeem maakt het onmogelijk de
versnellingspook uit de stand P
(Parkeren) en N (Vrijstand) te zetten als
het rempedaal niet eerst is ingetrapt.
Om de versnellingspook in een andere
stand dan P (Parkeren) of van N
(Vrijstand) in R (achteruit) te zetten,
moet de startinrichting in stand MAR
(motor aan of uit) staan en moet het
rempedaal zijn ingetrapt. Ook moet
knop 1 fig. 112 op de knop van de
versnellingspook worden ingedrukt. Om
van stand N (Vrijstand) naar stand D
(Vooruit, automatische
vooruitrijversnelling) te schakelen, moet
u het rempedaal intrappen.
118
STARTEN EN RIJDEN
Verplaats de hendel van D (Vooruit) naar
links, om de "sequentiële" modus in te
schakelen. De haalbare standen zijn +
(hogere versnelling) of - (lagere
versnelling). Deze standen zijn
onstabiel: de hendel keert altijd terug
naar de centrale stand.
De pook is voorzien van een knop 1
fig. 113, die ingedrukt moet worden om
de pook van P naar R te verplaatsen.
Met de contactsleutel in de stand MAR
het rempedaal intrappen en de knop 1
fig. 113 gebruiken om de pook van P in
een andere stand te plaatsen.
Druk op de knop 1 fig. 113 bij stationair
draaiende motor om van R naar P te
schakelen.
Om van N naar D te schakelen of van N
naar R moet het rempedaal worden
ingetrapt en de knop 1 op de pook
worden ingedrukt. Aanbevolen wordt
geen gas te geven en ervoor te zorgen
dat de motor stabiel stationair draait.
Schakelen van D naar N kan vanzelf en
knop 1 fig. 113 moet worden ingedrukt
om van D naar R te schakelen.AUTOMATISCHE
RIJMODUS
Om de automatische rijmodus te
selecteren, zet u de versnellingspook in
stand D (Drive); de elektronische
transmissieregeleenheid kiest de beste
overbrengingsverhouding op basis van
rijsnelheid, motorbelasting (stand
gaspedaal) en hellingsgraad van de
weg.
De stand D kan vanuit sequentiële
bediening onder alle rijomstandigheden
geselecteerd worden.
“Kick-downfunctie”
Om snel op snelheid te komen moet
het gaspedaal volledig worden
ingetrapt, waarbij de
transmissieregeleenheid een of twee
versnellingen kan terugschakelen
(kick-down-functie).
BELANGRIJK Bij het rijden over wegen
met weinig grip (sneeuw, ijs, enz.) wordt
geadviseerd de kick-down functie niet
te gebruiken.
AUTOSTICK -
Sequentiële modus
De Autostick-modus (sequentiële
schakeling), waarin de bestuurder kan
beslissen wanneer moet worden
geschakeld, wordt aanbevolen in een
aantal specifieke rijomstandigheden,
zoals rijden met een zwaar belaste autoop een hellende weg, in sterke
tegenwind of als een zware aanhanger
wordt getrokken.
Onder deze omstandigheden verbetert
het gebruik van een lagere versnelling
de voertuigprestaties en wordt de
gebruiksduur van de versnellingsbak
verlengd door het schakelen te
beperken en oververhitting te
voorkomen.
Het is mogelijk om te schakelen van
stand D (Drive) naar de sequentiële
modus onafhankelijk van de rijsnelheid.
Inschakeling
Met de versnellingspook in stand D
(Drive) de hendel naar links verplaatsen
om de sequentiële rijmodus in te
schakelen (indicatie – en + op het
paneel). De ingeschakelde versnelling
wordt weergegeven op het display.
Schakelen vindt plaats door de
versnellingspook naar voren te
verplaatsen, naar symbool – of naar
achteren, naar symbool +.
Uitschakelen
Om de sequentiële rijmodus uit te
schakelen, de versnellingspook
terugzetten in stand D (Drive),
automatische rijmodus.
120
STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTEN
De motor mag alleen worden gestart
met de keuzehendel in stand P of N.
Daarom moet het systeem tijdens het
starten in de stand N of P staan (deze
laatste stand komt overeen met de
vrijstand, maar de wielen van de auto
zijn daarbij geblokkeerd).
WEGRIJDEN MET DE
AUTO
Trap, om weg te rijden met de auto,
vanuit P het rempedaal in, en druk op
de knop op de versnellingspook om
deze in de gewenste stand (D, R of
sequentieel) te plaatsen. Op het display
verschijnt de ingeschakelde versnelling.
Wanneer het rempedaal wordt losgelaten,
beweegt de auto voor- of achteruit zodra
de manoeuvre is ingeschakeld ("creeping"
effect). In dit geval hoeft het gaspedaal
niet ingedrukt te worden.
BELANGRIJKAls de ingeschakelde
versnelling (weergegeven op het display)
niet overeenstemt met de stand van de
versnellingspook, wordt dit gemeld door
het knipperen van de betreffende letter op
het paneel (er wordt ook een
geluidssignaal afgegeven). Deze toestand
moet niet beschouwd worden als een
werkingsfout, maar eenvoudigweg als een
verzoek van het systeem om de
manoeuvre te herhalen.
BLOKKERING
INSCHAKELING
VERSNELLING
Dit systeem maakt het onmogelijk de
versnellingspook uit de stand P
(Parkeren) of N (Vrijstand) te zetten als
het rempedaal niet eerst is ingetrapt.
Als de startinrichting op MAR staat
(motor aan of uit):
moet om de versnellingspook naar
een andere stand dan P (Parkeren) of
van N of R te schakelen, het rempedaal
worden ingetrapt en de knop 1op de
versnellingspook worden ingedrukt;
moet om de versnellingspook van
stand N in stand D te zetten, het
rempedaal worden ingetrapt.
In het geval van een fout of als de accu
van de auto leeg is, blijft de pook
vergrendeld in de P-stand. Om de pook
handmatig te ontgrendelen, zie de
paragraaf "Automatische
versnellingsbak met dubbele koppeling
- De pook ontgrendelen" in het
hoofdstuk "In een noodgeval".
AFZETTEN VAN DE
MOTOR
Versies uitgerust met sleutel zonder
afstandsbediening: voor deze functie
moet de versnellingspook in stand P
(Parkeren) gezet worden voordat de
sleutel uit de startinrichting wordt
genomen. Als de accu van de auto leeg
is en de contactsleutel is ingebracht, isde sleutel in het contactslot
geblokkeerd. Om de sleutel handmatig
te verwijderen, zie de paragraaf
"Automatische versnellingsbak met
dubbele koppeling - Contactsleutel
verwijderen" in het hoofdstuk "In een
noodgeval".
Versies met een Stop&Start-
systeem: om de motor uit te
schakelen, moet het voertuig worden
stilgezet door de juiste druk op het
rempedaal uit te oefenen. Als de druk
niet voldoende is, schakelt de motor
niet uit. Dit kenmerk kan benut worden
om te voorkomen dat de motor afslaat
in bepaalde verkeerssituaties.
"RECOVERY" FUNCTIES
Bij een fout in de versnellingspook, zou
het display van het instrumentenpaneel
een speciaal bericht kunnen tonen
waarin de bestuurder wordt aanbevolen
te rijden zonder de pook in de P-stand
te zetten.
In dit geval zal de transmissie de
vooruitversnelling (met verminderde
prestaties) behouden, ook al wordt de
hendel in R of N geschakeld. Als de
hendel in de P-stand geschakeld wordt,
of nadat de auto uitgeschakeld is, zal
het niet meer mogelijk zijn om R of
welke vooruitversnelling dan ook te
selecteren. Neem in dat geval contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
121
parkeermanoeuvres makkelijker te
maken. Als de auto heuvelopwaarts tot
stilstand wordt gebracht, wordt het
uitschakelen van de motor verhindert
om de "Hill Hold Control"-functie
beschikbaar te houden (die alleen bij
draaiende motor werkt).
Opmerking De motor kan alleen
automatisch worden afgezet na
overschrijding van een snelheid van een
snelheid van ongeveer 10 km/u. Het
lampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden om aan te geven dat de
motor werd uitgeschakeld.
De motor opnieuw starten
Versies met handmatige
versnellingsbak
Druk op het koppelingspedaal of het
gaspedaal in om de motor weer te
starten.
Als de auto niet start als het
koppelingspedaal wordt ingetrapt, de
versnellingspook in de vrijstand zetten
en de procedure herhalen. Neem, als
het probleem aanhoudt, contact op met
het Fiat Servicenetwerk.Versies met automatische
versnellingsbak
Laat het rempedaal los om de motor
weer te starten.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in automatische
modus - D (Drive) staat - kan de motor
weer gestart worden door de pook naar
R (Achteruit) of "AutoStick" te
verplaatsen.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in "AutoStick"-modus
staat - kan de motor weer gestart
worden door de pook naar R (Achteruit)
te verplaatsen.
Wanneer de motor automatisch is
afgezet kan, door het rempedaal
ingetrapt te houden, de rem gelost
worden terwijl de motor uit blijft, door
de versnellingspook snel naar P
(Parkeren) te zetten.
Om de motor weer te starten, de pook
uit stand P halen.
HET SYSTEEM
HANDMATIG
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Druk op de knop fig. 114 in het midden
van het dashboard om het systeem
handmatig in of uit te schakelen.Inschakeling van het systeem
Inschakeling van het systeem wordt
aangeduid door een brandend
controlelampje
en, waar voorzien,
door een bericht op het display.
Uitschakeling van het systeem
Inschakeling van het systeem wordt
aangeduid door het brandende
controlelampje
en, waar voorzien,
door een bericht op het display.
GEMISTE
AFZETOMSTANDIGHEDEN
VAN DE MOTOR
49)
Wanneer het systeem actief is, voor
meer comfort en veiligheid, en om de
uitstoot te beperken, wordt de motor in
sommige omstandigheden niet afgezet,
zoals:
nog koude motor;
114P2000024-000-000
123
buitengewoon lage
buitentemperatuur;
onvoldoende acculading;
bezig met regeneratie van het
roetfilter (DPF) (alleen bij
Dieselmotoren);
bestuurdersportier niet gesloten;
veiligheidsgordel van de bestuurder
niet omgelegd;
ingeschakelde achteruit (bijv. bij het
parkeren);
alleen bij versies met een
automatische klimaatregeling, wanneer
een comfortabele temperatuur in het
interieur moet worden bereikt of bij
ingeschakelde MAX-DEF functie;
tijdens de inrijperiode, als het
systeem wordt geïnitialiseerd.
VOORWAARDEN
WAARONDER DE MOTOR
WEER GESTART WORDT
Uit oogpunt van comfort,
emissieregeling en veiligheid kan de
motor automatisch opnieuw worden
ingeschakeld, dus zonder tussenkomst
van de bestuurder. Dit is het geval
wanneer er voor de auto en de
klimaatregeling in de passagiersruimte
aan bepaalde voorwaarden wordt
voldaan, zoals:Wanneer een versnelling is
ingeschakeld, kan de motor alleen
automatisch weer worden gestart door
het koppelingspedaal helemaal in te
trappen.
VEILIGHEIDS-
INSTELLINGEN
Als het Stop/Start-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent het
bestuurders- of het passagiersportier,
dan kan de motor alleen opnieuw
gestart worden met de startinrichting.
De bestuurder wordt hiervan op de
hoogte gebracht door een
geluidssignaal en een bericht op het
display.
"ENERGY SAVING"
FUNCTIE
Als de bestuurder, na een automatische
start van de motor, gedurende enige tijd
(ongeveer 3 minuten) geen enkele
handeling uitvoert, dan schakelt het
Start&Stop-systeem de motor definitief
uit om brandstof te besparen.
In dergelijke gevallen kan de motor
alleen opnieuw gestart worden met
behulp van de startinrichting.
OPMERKING De motor kan in elk geval
draaiende worden gehouden door het
systeem uit te schakelen.
ONREGELMATIGE
WERKING
Indien zich een storing voordoet, wordt
het Stop/Start-systeem uitgeschakeld.
Zie voor storingsmeldingen de
paragraaf "Lampjes en berichten" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
LANGDURIGE STILSTAND
VAN DE AUTO
122)
Als het voertuig enige tijd niet gebruikt
wordt (of als de accu wordt vervangen),
moet speciale aandacht besteed
worden aan het loskoppelen van de
stroomvoorziening van de accu.
BELANGRIJK
122)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een nieuw
exemplaar van hetzelfde type en met
dezelfde specificaties.
BELANGRIJK
49)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
124
STARTEN EN RIJDEN
SNELHEIDS-
BEGRENZER
(indien aanwezig)
BESCHRIJVING
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden
die door de bestuurder ingesteld
kunnen worden.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van het voertuig van de
druk op het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
Om het systeem in te schakelen, druk u
op knop 1 fig. 115 op het stuurwiel.De inschakeling van het systeem wordt
aangegeven met het symbool
op
het display, samen met een speciaal
bericht en de laatst opgeslagen
snelheid.
Als de elektronische Cruise-Control
eerder is geactiveerd, moet knop 1
fig. 115 tweemaal worden ingedrukt.
Met de eerste keer indrukken wordt de
eerder ingeschakelde functie
uitgeschakeld; met de tweede keer
indrukken wordt de Snelheidsbegrenzer
ingeschakeld.
SNELHEIDSLIMIET
PROGRAMMEREN
De snelheidslimiet kan
geprogrammeerd worden zonder het
systeem in te hoeven schakelen.
Om een hogere snelheidswaardedan
de weergegeven waarde op te slaan,
kort op de knop SET + drukken. Elkekeer als de knop wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met ongeveer 1 km/h
verhoogd, als de knop ingedrukt
gehouden wordt, wordt de snelheid
stapsgewijs met 5 km/h verhoogd.
Om een lagere snelheidswaardedan de
weergegeven waarde op te slaan, kort
op de knop SET – drukken. Elke keer
als de knop wordt ingedrukt, wordt de
snelheid met ongeveer 1 km/h
verlaagd, als de knop ingedrukt
gehouden wordt, wordt de snelheid
stapsgewijs met 5 km/h verlaagd.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING
SYSTEEM
Inschakeling van het systeem: druk bij
een snelheid tussen 30 en 130 km/h op
de knop SET + of SET – om de huidige
rijsnelheid in te stellen als de maximale
snelheid. Druk op de knop RES om de
maximale snelheid in te stellen op de
waarde die wordt weergegeven op het
display. De inschakeling van het
systeem wordt aangegeven met het
symbool
op het display.
Uitschakeling van het systeem: druk op
de knop CANC. De uitschakeling van
het systeem wordt aangegeven met het
symbool
op het display.
115P2000034-000-000
125