132
Bijzonderheden:
Het systeem zet de motor niet af in de volgende gevallen:
- D e auto staat op een steile helling (bergopwaarts of
bergafwaarts).
-
D
e auto heeft sinds de laatste start (met de sleutel
of de " START/STOP "-knop) niet sneller dan 10
km/h
gereden.
-
A
ls het draaien van de motor nodig is om het interieur
op een aangename temperatuur te houden.
-
D
e ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit lampje
een paar seconden, waarna het
uitgaat.
Motor opnieuw starten (START-
stand)
F Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak : als het koppelingspedaal
volledig wordt ingetrapt.
F
B
ij een auto met automatische transmissie :
•
S
electiehendel in stand D of M : als het
rempedaal wordt losgelaten.
•
S
electiehendel in stand N , rempedaal
losgelaten: als de selectiehendel in stand D
of M wordt gezet.
•
S
electiehendel in stand P , rempedaal
ingetrapt: als de selectiehendel in stand R ,
N , D of M wordt gezet.
•
A
ls de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor start automatisch opnieuw in de
volgende gevallen:
- De rijsnelheid is hoger dan 4 km/h bij uitvoeringen met
een handgeschakelde versnellingsbak,
-
B
ij een automatische transmissie:
•
A
ls met de selectiehendel in stand N en het rempedaal
losgelaten de rijsnelheid hoger wordt dan 1 km/h.
•
A
ls de adaptieve snelheidsregelaar wordt
uitgeschakeld..
In deze gevallen knippert dit lampje
een paar seconden, waarna het
uitgaat.
Storingen
Bij een storing knippert dit lampje
enige tijd en gaat het ver volgens
permanent branden, in combinatie
met de weergave van een melding.
F
L
aat uw auto controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand
In dat geval gaan alle lampjes op het
instrumentenpaneel branden.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu alleen
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-
stand niet beschikbaar zolang de auto nog
geen snelheid heeft bereikt van 8
km/h.
Tijdens parkeermanoeuvres zal de STOP-
stand enkele seconden na het schakelen
uit de achteruitversnelling of het draaien
van het stuur wiel niet werken.
De motor wordt automatisch opnieuw gestart
wanneer de bestuurder wil wegrijden.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
Rijden
137
Onderhouds
Reinig de bumpers, de buitenspiegels
en het gezichtsveld van de camera's
regelmatig.
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30 cm van de radar, sensoren en camera's.
Matten
Het gebruik van matten die niet door CITROËN
zijn goedgekeurd, kan de werking van de
snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
F
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
F
l
eg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Verkeersbordherkenningssysteem
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem kan de maximaal toegestane
snelheid op het instrumentenpaneel
weergegeven, conform de in het land geldende
snelheidslimieten, met behulp van:
-
D
oor de camera gedetecteerde
verkeersborden met een snelheidslimiet.
-
I
nformatie over snelheidslimieten uit de
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van het
navigatiesysteem actueel is, dienen de
kaartgegevens geregeld te worden geüpdatet.
- Door de camera gedetecteerde verkeersborden die een erf aanduiden:
Sensoren
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph
of km/h), overeenkomt met de in het land
geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande auto
de door het instrumentenpaneel gebruikte
eenheid van snelheid zodat deze overeenkomt
met de ter plaatse geldende eenheid.
Neem bij twijfel contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De werking van de sensoren en de
bijbehorende functies kan worden verstoord
door geluidsinterferentie veroorzaakt door
bijvoorbeeld luidruchtige voertuigen en
machines (bijvoorbeeld vrachtwagens,
drilboren), door de ophoping van sneeuw
of dode bladeren op de weg en door
beschadigingen aan de bumpers of spiegels.
Een aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die
te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun
(bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk niet
meer gedetecteerd als ze zich in de dode
hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
6
Rijden
138
- Bepaalde onderborden worden door de camera gedetecteerd:Gedetecteerd bord
Voorgestelde snelheid (berekend)
Inrijden van een er f
Voorbeeld: Zonder CITROËN Connect Nav
20 km/h of 10 mph (afhankelijk van de voor het instrumentenpaneel gebruikte eenheid)
Met CITROËN Connect Nav
Weergave van de snelheid die geldt in het land waar u zich bevindt.
Gedetecteerd onderbord Weergave van de snelheid behorend bij het onderbord
Snelheidslimiet bij regen
Voorbeelden: Als de ruitenwisserschakelaar in de stand "inter val" of "automatisch wissen" staat (zodat de
regensensor actief is):
110
km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij het trekken van een
aanhanger Als een goedgekeurde trekhaak is bevestigd op de auto:
90
km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor een bepaalde afstand
Voorbeeld: 70
km/h (bijvoorbeeld)
Rijden
165
Dit systeem waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, als dat tot een
gevaarlijke situatie kan leiden.
In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, gaat een lampje branden:
-
d
irect, wanneer u wordt ingehaald,
-
n
a ongeveer een seconde, wanneer
u
langzaam een ander voertuig inhaalt.
Als aanvulling op het permanent branden
van het lampje in de buitenspiegel aan de
desbetreffende zijde, geeft het systeem bij het
overschrijden van een rijstrookmarkering met
ingeschakelde richtingaanwijzers een rukje aan
het stuur wiel voor een koerscorrectie om u
te
helpen een aanrijding met het voertuig in de
dode hoek te voorkomen. Het systeem dient als hulp voor de
bestuurder maar kan nooit een ver vanging
zijn voor de spiegels. De bestuurder moet
te allen tijde het verkeer in de gaten blijven
houden, de snelheid en afstand van
achteropkomend verkeer inschatten en
beslissen of veilig van rijstrook gewisseld
kan worden.
Inschakelen/uitschakelen
De functie kan in- en uitgeschakeld
worden via het menu Rijden/Auto
van het touchscreen.
De status van de functie blijft nadat het contact
is afgezet opgeslagen in het geheugen.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u
een aanhanger trekt
met een door CITROËN gehomologeerde
trekhaak.
Werking
Indien een voertuig – een (motor)fiets, een auto
of een vrachtwagen – zich in de dode hoek van
de auto bevindt, zal er een oranje lampje gaan
branden in de desbetreffende buitenspiegel.
Het systeem geeft bij het overschrijden van
een rijstrookmarkering met ingeschakelde
richtingaanwijzers een rukje aan het stuur wiel.
Daarbij moet aan de volgende voor waarden
zijn voldaan:
-
d
e voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken,
-
d
e snelheid van de auto moet liggen tussen
12
en 140 km/h voor een waarschuwing en
tussen 65
en 140 km/h voor een correctie,
-
h
et systeem moet ingeschakeld zijn om een
koerscorrectie te kunnen uitvoeren,
-
u h
aalt een voertuig in waarbij het
snelheidsverschil met dat voertuig kleiner is
dan 10
km/h,
-
u w
ordt ingehaald door een voertuig waarbij
het snelheidsverschil met dat voertuig
kleiner is dan 25
km/h,
-
he
t verkeer stroomt vloeiend door,
-
d
e inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal en het ingehaalde voertuig blijft
zich ophouden in de dode hoek,
-
u r
ijdt in een rechte lijn of in een flauwe
bocht,
-
u
w auto trekt geen aanhanger, caravan of
iets dergelijks.
Sensoren in de voor- en achterbumper
bewaken de dode hoeken.
6
Rijden
166
Storing
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm
leiden (zo kan een wolk waterdruppels in
de dode hoek worden aangezien voor een
vo e r tui g).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd
op dat de sensoren niet met modder,
sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken
op het gedeelte van de buitenspiegels
waar de verklikkerlampjes zitten
of op de detectiezones op de
voor- en achterbumper, omdat de
dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door CITROËN gehomologeerde
trekhaak.
In het geval van een storing gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel, in
combinatie met een melding.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven en er wordt geen correctie
uitgevoerd in de volgende situaties: - bij
stilstaande objecten (geparkeerde auto's,
vangrails, lantaarnpalen, borden enz.),
-
b
ij tegemoetkomende voertuigen,
-
b
ij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
-
b
ij het inhalen van of ingehaald worden
door een zeer lang voertuig (vrachtwagen,
autobus enz.) die én in de dode hoek
achter wordt gedetecteerd én zich in het
gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
-
b
ij snelle inhaalmanoeuvres,
-
b
ij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
-
a
ls de functie Park Assist is geactiveerd.
Rijden
167
Parkeerhulp
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De functie signaleert de aanwezigheid van
obstakels binnen de detectiezone van de
sensoren van de auto.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan ongeveer dertig centimeter, klinkt
het geluidssignaal ononderbroken.
Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker
(rechts of links) wordt weergegeven, is te herkennen
aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Afstellen van het geluidssignaal
Grafische weergave
Deze functie waarschuwt met behulp van
sensoren in de bumper voor obstakels in
de nabijheid van de auto (bijv. voetgangers,
auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.Bij uitvoeringen met de CITROËN
Connect Radio wordt door het
indrukken van deze toets het venster
Volumeafstelling geluidssignaal
geopend.De grafische weergave is een aanvulling op
het geluidssignaal. Op het scherm worden
balken weergegeven die geleidelijk naar de
auto toe bewegen (wit: obstakels veraf, oranje:
obstakels in de buurt en rood: obstakels heel
dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10
km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt gedeactiveerd zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat
met een ingeschakelde versnelling vooruit,
als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd
of wanneer de rijsnelheid hoger wordt dan
10
km/h.
6
Rijden
169
In het venster links kan de omgeving op
verschillende manieren worden weergegeven:
-
standaardweergave,
-
180°-weergave,
-
i
ngezoomde weergave. F
D
ruk op de toets in de hoek links onder van
het touchscreen.
F
Sel
ecteer een type weergave:
• "
Standaardweergave ".
• "
180°-weergave ",
• "
Ingezoomde weergave ",
• "
Stand AUTO ".
De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan
het geselecteerde type.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
WerkingsprincipeHet scherm wordt in twee vensters opgedeeld:
links wordt de omgeving weergegeven zoals die
door de camera('s) wordt geregistreerd en rechts
wordt een samengesteld beeld van bovenaf van
de directe omgeving van de auto weergegeven.
De informatie van de parkeerhulpsensoren wordt
ook weergegeven op het beeld van bovenaf van
de auto.
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem de beste
weergave (standaard of ingezoomd) afhankelijk
van de informatie die door de parkeerhulp
wordt doorgegeven.
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk
gewenst moment de weergave wijzigen. Dit systeem registreert tijdens het
manoeuvreren bij lage snelheid met één of
twee camera's de omgeving van de auto.
Tijdens de manoeuvre wordt in real time een
beeld van bovenaf van de auto in zijn omgeving
samengesteld (weergegeven tussen de blauwe
h a a k j e s).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid de
obstakels in de buurt van de auto te zien.Bij de Top 360
Vision wordt het beeld
samengesteld door beide camera's, zowel bij
het vooruitrijden als bij het achteruitrijden.
Als de functie wordt geactiveerd, wordt het
beeld van bovenaf mogelijk niet weergegeven.
Als het systeem wordt geactiveerd ter wijl
de auto al achteruit gereden heeft, wordt
het beeld van bovenaf mogelijk wel volledig
weergegeven.
Top Rear Vision
Beeld van de camera achter
Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto
langere tijd stilstaat.
De bij de kentekenplaatverlichting gemonteerde
camera achter is actief als de achteruitversnelling
is ingeschakeld en de snelheid niet hoger is dan
10
km/h.
De functie wordt uitgeschakeld:
-
a
utomatisch, als de snelheid hoger wordt dan
ongeveer 10
km/h,
-
a
utomatisch, als de achterklep wordt geopend,
6
Rijden
170
StandaardweergaveIngezoomde weergave
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u
met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien
extra informatie over de omgeving van de
auto.
Stand AUTO- als uit de achteruitversnelling wordt geschakeld (het beeld wordt dan nog
7
seconden weergegeven),
-
a
ls op de witte pijl in de linkerbovenhoek
van het touchscreen wordt gedrukt.
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm.
De blauwe lijnen 1
geven de breedte van
de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2
geeft een afstand van 30 cm
achter de achterbumper weer; de twee blauwe
lijnen 3
en 4 een afstand van respectievelijk
1
en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave. De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich bevindt ter
hoogte van de rode lijn (minder dan 30
cm
van de auto), wordt dankzij de sensoren in de
achterbumper automatisch overgeschakeld van
de weergave van de omgeving achter de auto
(standaard) naar de weergave van het beeld
van bovenaf (ingezoomd) van de auto.
Rijden