49
Ontgrendelen
F Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen.
F
S
teek een kleine schroevendraaier in
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
F
V
erplaats de nok naar links.
Vergrendeling na het sluiten
Wanneer de achterklep weer wordt gesloten,
wordt deze weer vergrendeld als het probleem
niet is verholpen.
Alarm
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal. De volgende beveiligingsfuncties worden
door het systeem uitgevoerd:
-
O
mtrekbeveiliging:
Het systeem bewaakt de te openen
carrosseriedelen van de auto. Het alarm gaat
af als iemand een portier, de achterklep of de
motorkap probeert te openen.
-
I
nterieurbeveiliging :
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen
in het interieur worden waargenomen. Het
alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen,
als iets of iemand de auto binnendringt of als
iets of iemand in de auto beweegt.
-
W
egsleepbeveiliging:
Het systeem controleert op veranderingen in
de positie van de auto. Het alarm gaat af als de
auto wordt opgetild, verplaatst, aangestoten of
aangereden.
Zelfbeveiligingsfunctie : dit systeem
treedt in werking als iemand probeert het
alarm te saboteren. Het alarm gaat af als
iemand de accu, de knop of de kabels van
de sirene probeert los te koppelen of te
beschadigen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor alle
werkzaamheden aan het alarm.
Vergrendelen van de auto
met volledig ingeschakeld
alarm
Inschakelen
F Zet de motor af en verlaat de auto.
F V ergrendel de auto of schakel
de super vergrendeling in met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd,
knippert het lampje van de toets één keer
per seconde en gaan de richtingaanwijzers
gedurende ongeveer 2
seconden branden.
De omtrekbeveiliging wordt na 5
seconden
geactiveerd en de interieur- en
wegsleepbeveiliging na 45
seconden.
Indien een portier, de achterklep of de
motorkap niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld, maar worden de
omtrek, interieur- en wegsleepbeveiliging
na 45
seconden wel ingeschakeld.
Uitschakelen
F Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Met de afstandsbediening:
2
Toegang tot de auto
50
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld;
het lampje van de toets gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2
seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als binnen 30 seconden niet
een van de portieren of de achterklep wordt
geopend), wordt ook het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende dertig seconden.
De omtrek- en wegsleepbeveiliging blijven
actief totdat het alarm voor de tiende keer wordt
geactiveerd.
Als het lampje van de knop snel knippert
bij het ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening of het Keyless entry
and start-systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Vergrendelen van de auto met
alleen de omtrekbeveiliging
ingeschakeldkort indrukken
lang indrukken
Schakel de interieurbeveiliging uit om te
voorkomen dat het alarm onnodig wordt
ingeschakeld als bijvoorbeeld:
-
e
en huisdier in de auto wordt achtergelaten;
-
e
en ruit op een kier blijft staan;
-
d
e auto wordt gewassen;
-
e
en wiel wordt ver wisseld;
-
d
e auto wordt gesleept;
-
d
e auto wordt ver voerd per schip.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
F Verlaat de auto.
F V ergrendel de auto onmiddellijk met de
afstandsbediening of het "Keyless entry and
start"-systeem.
Inschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
F Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto te ontgrendelen met de
afstandsbediening of met het Keyless entry
and start-systeem.
F
S
chakel het alarmsysteem op de
gebruikelijke wijze in.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F o ntgrendel de auto met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier;
F
O
pen het portier; het alarm gaat af.
F
Z
et het contact aan, het alarm stopt. Het
lampje van de knop gaat uit.
F
Z
et het contact af en druk binnen
10
seconden op de knop tot het lampje blijft
branden. Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld; het lampje knippert één keer per
seconde.
De interieur- en wegsleepbeveiliging worden
uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure
elke keer na het afzetten van het contact wordt
uitgevoerd.
Toegang tot de auto
89
Algemene aanbevelingen
met betrekking tot de
veiligheid
Op verschillende plaatsen in uw auto
zijn labels aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie
over de identificatie van uw auto.
Ver wijder ze niet: ze horen namelijk bij de
auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in
staat u dit te bieden.
Afhankelijk van de landelijke wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan de
achterzijde van de auto, enz.
Belangrijke informatie:
- H et monteren van elektrische
uitrustingen of accessoires die niet
onder een artikelnummer in het
assortiment van CITROËN voorkomen,
kan tot een hoger verbruik leiden en
storingen in het elektronische systeem
van uw auto veroorzaken. Neem contact
op met het CITROËN-netwerk voor
meer informatie over het aanbod aan
accessoires met een artikelnummer.
-
U
it veiligheidsoverwegingen is toegang
tot de diagnose-aansluiting, die is
gekoppeld aan de elektronische
systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats waar de beschikking is
over geschikt gereedschap (kans op
storingen in de elektronische systemen
die kunnen leiden tot pech of ernstige
ongevallen). De fabrikant kan niet
aansprakelijk worden gesteld als deze
aanwijzing niet wordt opgevolgd.
-
W
ijzigingen of aanpassingen die
niet door CITROËN zijn voorzien
of toegestaan, of die niet volgens
de technische voorschriften van de
fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot
het ver vallen van de wettelijke en
contractuele garanties.Monteren van als accessoire geleverde
radiocommunicatiezenders
Voordat u
een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u
bij
het CITROËN-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
Alarmknipperlichten
F Wanneer u deze rode knop indrukt,
knipperen alle vier de richtingaanwijzers
tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
5
Veiligheid
90
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de alarmknipperlichten,
afhankelijk van de remvertraging die optreedt,
automatisch in. De alarmknipperlichten blijven
knipperen totdat er opnieuw gas wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.
ClaxonNoodoproep of
pechhulpoproep
Urgence-noodoproep met lokalisering
* In overeenstemming met de algemene
gebruiksvoor waarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de
technische beperkingen van het systeem
** Afhankelijk van de geografische dekking van de diensten Urgence-noodoproep met
lokalisering en, Assistance-pechhulpoproep
met lokalisering, en van de officiële landstaal
die door de eigenaar van de auto is gekozen.
D
e lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
telematicadiensten kunt u
bij uw verkooppunt
opvragen of op de landelijke website van het
merk bekijken.
Druk in geval van nood langer dan 2 seconden
o p toets 1 .
Het knipperen van de LED en een
geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar
de alarmcentrale van de Urgence-noodoproep
met lokalisering* is verstuurd.
Door nogmaals op deze knop te drukken wordt
de oproep geannuleerd en gaat de LED uit.
De LED blijft branden (zonder te knipperen)
wanneer de verbinding tot stand is gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
De alarmcentrale van de Urgence-noodoproep
met lokalisering lokaliseert onmiddellijk
uw auto, spreekt u
toe in uw landstaal**
en roept indien nodig de hulp in van de
bevoegde hulpdiensten**. In landen waar
de alarmcentrale niet operationeel is, wordt
de oproep meteen doorgestuurd naar de
hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. Als onafhankelijk van de activering van
de airbags een aanrijding is gedetecteerd
door de airbagregeleenheid, wordt
automatisch een noodoproep verzonden.
Werking van het systeemF Druk op het middelste gedeelte van
het stuur wiel met geïntegreerde
bedieningstoetsen.
Bij het aanzetten van het contact gaat het
lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een
goede werking van het systeem.
Het lampje blijft rood branden: er is een storing
in het systeem.
Het lampje knippert rood: de noodbatterij moet
worden vervangen.
In beide gevallen is het mogelijk dat de
noodoproep of pechhulpoproep niet meer werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
166
Storing
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm
leiden (zo kan een wolk waterdruppels in
de dode hoek worden aangezien voor een
vo e r tui g).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd
op dat de sensoren niet met modder,
sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken
op het gedeelte van de buitenspiegels
waar de verklikkerlampjes zitten
of op de detectiezones op de
voor- en achterbumper, omdat de
dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door CITROËN gehomologeerde
trekhaak.
In het geval van een storing gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel, in
combinatie met een melding.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven en er wordt geen correctie
uitgevoerd in de volgende situaties: - bij
stilstaande objecten (geparkeerde auto's,
vangrails, lantaarnpalen, borden enz.),
-
b
ij tegemoetkomende voertuigen,
-
b
ij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
-
b
ij het inhalen van of ingehaald worden
door een zeer lang voertuig (vrachtwagen,
autobus enz.) die én in de dode hoek
achter wordt gedetecteerd én zich in het
gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
-
b
ij snelle inhaalmanoeuvres,
-
b
ij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
-
a
ls de functie Park Assist is geactiveerd.
Rijden
197
Gevarendriehoek
Voordat u uit de auto stapt om de
g evarendriehoek uit te vouwen en te
plaatsen moet u
om veiligheidsredenen
de alarmknipperlichten inschakelen en uw
reflecterende veiligheidsvest aantrekken.
Opbergvak
In de binnenbekleding van de achterklep
bevindt zich een opbergvak voor de
gevarendriehoek.
F
O
pen de achterklep.
F
O
ntgrendel het deksel door de schroef een
kwartslag linksom te draaien.
Uitvouwen en plaatsen van
de gevarendriehoek
Zie de bovenstaande afbeelding
voor uitvoeringen met een originele
gevarendriehoek.
Raadpleeg bij andere gevarendriehoeken
de instructies voor het uitvouwen in de
gebruiksaanwijzing van de gevarendriehoek.
F
P
laats de gevarendriehoek achter de auto,
houd u
daarbij aan de ter plaatse geldende
regels.
Brandstoftank leeg (diesel)
Bij auto's met dieselmotor is het in het geval
van een lege brandstoftank noodzakelijk om
het brandstofsysteem te ontluchten.
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan
uw startpoging en herhaal de procedure. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de tankbeveiliging
(diesel)
.
BlueHDi 130-motor
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F
Z
et het contact aan (zonder de motor te
st a r te n).
F
W
acht ongeveer 1 minuut en zet het contact
af.
F
B
edien de startmotor om de motor te
starten.
Als de motor niet wil starten, voer dan de
procedure nogmaals uit.
BlueHDi 180-motor
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F
Z
et het contact aan (zonder de motor te
st a r te n).
F
W
acht ongeveer 6 seconden en zet het
contact af.
F
H
erhaal de laatste twee handelingen
10
ke e r.
F
B
edien de startmotor om de motor te
starten.
8
In geval van pech
200
De bandenreparatieset bestaat uit een
compressor en een flacon met afdichtmiddel.
Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren ,
zodat u
de dichtstbijzijnde garage kunt
bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak van de band bevindt.
De elektrische installatie van de auto biedt
de mogelijkheid een compressor aan te
sluiten en te gebruiken voor de duur die
nodig is om een gerepareerde lekke band
op spanning te brengen.
Samenstelling van de set
1. 12V-compressor, met geïntegreerde
manometer.
2. Flacon met afdichtmiddel, met
geïntegreerde slang.
3. Sticker met snelheidslimiet.
Reparatiemethode
F Parkeer de auto zonder het verkeer te
belemmeren en trek de parkeerrem aan.
F
V
olg de veiligheidsinstructies
(alarmknipperlichten, gevarendriehoek,
dragen van een reflecterend veiligheidsvest,
enz.) conform de regels die gelden in het
land waar u
zich bevindt.
F
Z
et het contact af.
F
R
ol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
Verwijder niet het voorwerp (bijv. spijker,
schroef enz.) dat de lekkage heeft
veroorzaakt uit de band.
F
S
luit de slang van de compressor aan op de
flacon met afdichtmiddel. F
H
aal het dopje van het ventiel van de lekke
band en bewaar het op een schone plaats.
F
K
eer de flacon met afdichtmiddel om en
bevestig deze aan de desbetreffende
uitsparing van de compressor.
F
S
luit de slang van de flacon met
afdichtmiddel aan op het ventiel van de
lekke band en zet deze stevig vast.
In geval van pech
214
Onderste zekeringkastF145Alarm (eenheid).
F18 5Voedingseenheid
trekhaakaansluiting.
F28 5Alarm (sirene),
ontvanger
afstandsbediening
extra verwarming/
ventilatie.
F29 20Touchscreen
(CITROËN Connect
Radio of CITROËN
Connect Nav).
F31 10
Aansteker/12V-aansluiting
vó ó r.
F34 5Draadloze smartphone-
l a d e r.
Bovenste zekeringkast
Zekeringnr.Stroomsterkte
(A)Functies
F2 10Ver war mde
buitenspiegels.
F3 40
Elektrische ruitbediening met
eentrapsbediening achter.
F540Elektrische ruitbediening met
eentrapsbediening vóór.
F6 1512V-aansluiting bagageruimte.
F730Stoelverwarmingen
vó ó r.
F10 30Panoramisch schuif-/
kanteldak.
Zekeringnr.Stroomsterkte
(A)Functies
F4 15Claxon.
F6 20Ruitensproeierpomp
voor en achter.
F7 10
12V-/USB-aansluiting achter.
F820Ruitenwisser achter.
F10 30
Centrale vergrendeling
portieren en
brandstofvulklep.
In geval van pech