vertegenwoordigt de maximum
toelaatbare vulinhoud. Bovendien kan
deze maximuminhoud, na herhaaldelijk
tanken, afwijken wegens verschillen
tussen de toevoerdrukwaarden bij de
tankstations, pompen met verschillende
toevoer-/blokkeringswaarden, of een
tank die niet helemaal leeg is.
BELANGRIJK Om een inconsistente
weergave van de LPG-meter op het
instrumentenpaneel te voorkomen, is het
raadzaam om bij elke tankbeurt minstens
10 liter te tanken.
BELANGRIJK
20)Let wel dat in sommige landen (inclusief
Italië) wettelijke beperkingen gelden voor
het parkeren/stallen van auto's die rijden op
gas dat dichter is dan zuurstof; LPG valt
onder deze categorie.
21)Schakel niet om tussen de twee
werkingsmethodes tijdens het starten van
de motor.
22)Als er gaslucht wordt waargenomen,
schakel dan over van werking op LPG naar
werking op benzine en ga onmiddellijk naar
een Alfa Romeo Servicepunt om het voertuig
te laten controleren en eventuele
systeemstoringen uit te sluiten.
BELANGRIJK
5)De auto is uitgerust met een gasvormig
LPG inspuitsysteem dat speciaal ontworpen
is voor deze auto: daarom is het absoluut
verboden de configuratie van het systeem of
de componenten ervan te wijzigen. Het
gebruik van andere componenten of
materialen zou kunnen leiden tot een slechte
werking en verminderde veiligheid; neem dus
in geval van problemen altijd contact op met
het Fiat Servicenetwerk. Volg, om
beschadiging aan onderdelen van het
gassysteem te voorkomen, wanneer het
voertuig wordt gesleept of opgekrikt, de
aanwijzingen op die beschreven zijn in de
paragraaf "Slepen van het voertuig" van het
Instructieboek.
6)Het systeem werkt op temperaturen
tussen -20°C en 100°C.
7)Bij gebruik van een lakoven moet de
LPG-tank uit de auto verwijderd worden en
later weer zorgvuldig worden gemonteerd bij
een Alfa Romeo Servicenetwerk. Alhoewel
het LPG-systeem talrijke
veiligheidsvoorzieningen heeft, wordt
geadviseerd als volgt te werk te gaan als de
auto langere tijd niet gebruikt wordt of als
het voertuig verplaatst wordt in een
noodgeval na panne of een ongeval: draai de
bevestigingselementen van de LPG-tank los
en verwijder de tank. Draai de LPG-kraan
dicht door de ringmoer rechtsom te draaien
(zie "Passieve/actieve veiligheid"). Zet het
deksel terug en draai de bevestigingen weer
vast.8)Wanneer om omschakeling verzocht
wordt kan er een metaalachtig geluid van de
kleppen gehoord worden als deze het circuit
onder druk zetten. Bij de omschakellogica
zoals hierboven beschreven, is een
vertraging tussen het tikkende geluid van de
kleppen en het uitgaan van het lampje op het
instrumentenpaneel volstrekt normaal.
9)Het strikt verboden is om additieven in
LPG te gebruiken. Het wordt geadviseerd zo
nu en dan (minstens een keer per zes
maanden), de LPG in de tank volledig te
gebruiken en, bij de volgende tankbeurt te
controleren of de maximuminhoud van
39 liter (met een tolerantie van 2 liter) niet
overschreden wordt. Als de waarde de
39 liter overschrijdt (met een tolerantie van
2 liter extra), neem dan onmiddellijk contact
op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
38
WEGWIJS IN UW AUTO
Lampjes op
instrumentenpaneelBetekenis Wat te doen
BRANDSTOFRESERVE/BEPERKTE ACTIERADIUS
Het lampje gaat branden wanneer er nog circa5à7liter
brandstof in de tank is.
Wanneer de resterende actieradius minder is dan
ongeveer 50 km (of het equivalent in mijl) is, verschijnt
bij sommige versies een waarschuwing op het display.
26)
MISTACHTERLICHT
Het lampje gaat branden wanneer het mistachterlicht
wordt ingeschakeld.
STORING ABS
Het lampje gaat branden wanneer de contactsleutel naar
de stand MAR wordt gedraaid, maar het moet even later
doven.
Het lampje gaat branden om een systeemstoring aan te
geven. In dat geval blijft het remsysteem normaal
werken, maar met uitsluiting van het ABS-systeem.
Op het display verschijnt een speciaal bericht.Rijd zeer voorzichtig en neem zo snel mogelijk contact op
met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
START&STOP-SYSTEEM UITSCHAKELING
Het waarschuwingslampje gaat branden als het
Start&Stop-systeem is uitgeschakeld (voor meer
informatie zie de paragraaf "Start&Stop-systeem" in het
hoofdstuk "Starten en rijden").
Bij sommige versies verschijnt een speciaal bericht op
het display.
52
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
BELANGRIJK
23)Als hetwaarschuwingslampje niet dooft wanneer de startinrichting naar ON wordt gedraaid of als het blijft branden tijdens het rijden
(terwijl er ook een bericht op het display wordt weergegeven), dan kan er iets mis zijn met de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of
gordelspanners niet in werking treden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, onbedoeld in werking treden. Laat het systeem
onmiddellijk controleren door het Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
24)Een fout met het waarschuwingslampje
wordt gesignaleerd door het oplichten van het lampjeop het instrumentenpaneeldisplay en het
knipperen van het lampje dat de uitgeschakelde passagiersairbag op het achteruitkijkspiegeltje aanduidt. Bovendien schakelt het airbagsysteem
de airbag aan passagierszijde automatisch uit (waar aanwezig). In dergelijke gevallen kan het lampje mogelijk geen storingen in de
veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
25)Wanneer het lampje gaat branden, moet de afgewerkte motorolie zo spoedig mogelijk, en elk geval binnen 500 km na het aangaan van het
lampje, worden ververst. Het niet naleven van deze instructie kan leiden tot ernstige beschadiging van de motor en de garantie ongeldig maken.
Vergeet niet dat het knipperen van dit lampje niets te maken heeft met het oliepeil in de motor; voeg dus absoluut geen motorolie toe als het lampje
begint te knipperen.
26)Als het lampje tijdens het rijden gaat knipperen, neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
27)Rijd altijd met een snelheid die is afgestemd op de verkeerssituatie, de weersomstandigheden en de wegenverkeerswetgeving. De motor
afzetten zelfs terwijl het
lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig
kwaliteitsverlies van de motorolie. Daarom wordt het aanbevolen om altijd te wachten tot het symbool is gedoofd voordat de motor wordt
afgezet, door bovenstaande aanwijzingen te volgen. Voltooi het DPF-regeneratieproces niet terwijl het voertuig stil staat.
BELANGRIJK
13)Als hetlampje tijdens het rijden gaat branden, zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
14)Als, wanneer de startinrichting naar MAR wordt gedraaid, het waarschuwingslampjeniet gaat branden of tijdens het rijden continu blijft
branden of gaat knipperen (bij bepaalde versies verschijnt er ook een bericht op het display), neem dan zo snel mogelijk contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
15)Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen draaien. Als het symbool
wordt
weergegeven, zo snel mogelijk contact opnemen met het Alfa Romeo Servicenetwerk om het systeem af te laten tappen. Als de bovengenoemde
aanwijzingen onmiddellijk voorkomen na het tanken, kan het zijn dat er tijdens het tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor
onmiddellijk uit en neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
64
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
ACTIEVE
VEILIGHEIDSSYSTEMEN
ABS
33) 34) 35) 36) 37) 38) 39)
Dit systeem, dat deel uitmaakt van het
remsysteem, voorkomt het blokkeren of
slippen van een of meerdere wielen op
alle soorten wegdek, ongeacht de kracht
van de remwerking, zodat het voertuig
ook tijdens paniekremmen onder
controle gehouden kan worden en de
remweg wordt geoptimaliseerd.
Inwerkingtreding van het systeem
De bestuurder kan merken wanneer het
ABS in werking treedt omdat het
rempedaal iets pulseert en het systeem
meer geluid maakt: dit is volkomen
normaal wanneer het systeem in werking
treedt.
ASR (AntiSlip Regulation)SYSTEEM
40) 41) 42)
Dit systeem maakt integraal deel uit van
het ESC-systeem en treedt automatisch
in werking als één of beide aangedreven
wielen slippen, grip verliezen op natte
wegen (aquaplaning) en tijdens het
optrekken op glad, besneeuwd of met
ijzel bedekt wegdek, enz.Inwerkingtreding van het systeem
Het systeem werkt op het
motorvermogen en remmen.
Dit wordt aangegeven door het knipperen
van het lampje
op het
instrumentenpaneel, om de bestuurder te
waarschuwen dat de stabiliteit en de grip
van de auto kritiek zijn.
REMBEKRACHTIGINGSSYSTEEM
(remondersteuning bij noodstop)
Dit systeem, dat niet uitgeschakeld kan
worden, herkent eventuele
noodremmanoeuvres (op basis van de
snelheid waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt) en versnelt de reactie van het
remsysteem. Het Brake Assist systeem
wordt uitgeschakeld in geval van storing
van het ESC-systeem.
MSR-SYSTEEM (Motor
Schleppmoment Regelung)
Het systeem voorkomt dat de
aandrijfwielen mogelijk vergrendelen,
hetgeen kan gebeuren, bijvoorbeeld, als
het gaspedaal plotseling wordt
losgelaten of in het geval van een
plotseling naar een lagere versnelling
schakelen in omstandigheden van slechte
grip op de weg.
In deze omstandigheden zou het
motorremeffect ervoor kunnen zorgen
dat de aandrijfwielen slippen, waardoor
het voertuig zijn stabiliteit verliest. Het
systeem grijpt in dergelijke situaties indoor het motorkoppel te regelen om zo
de stabiliteit te bewaren en de veiligheid
van het voertuig te verhogen.
DST SYSTEEM (Dynamic Steering
Torque)
46)
Deze functie integreert Dual Pinion
stuurbekrachtiging in de werking van de
ESC. Bij bijzondere manoeuvres regelt
het ESC-systeem de stuurinrichting door
een stuurkoppel te activeren om de
bestuurder zo goed mogelijk bij te staan.
Het systeem werkt op gecoördineerde
wijze in op de remmen en de
stuurinrichting om de wielophanging en
het veiligheidsniveau van de auto in zijn
geheel te verbeteren. De sturing levert
extra koppel aan het stuurwiel.
EBD-SYSTEEM
Het EBD-systeem maakt deel uit van het
ESC-systeem en grijpt in tijdens het
remmen door de remkracht op optimale
wijze over voor- en achterwielen te
verdelen.
Dit garandeert meer remstabiliteit aan
de auto, door het plotselinge blokkeren
van de achterwielen en de daaruit
volgende instabiliteit van de auto te
voorkomen.
68
VEILIGHEID
ESC-SYSTEEM
28) 29) 30) 31) 32)
Het ESC-systeem verbetert de
richtingscontrole en stabiliteit van de
auto onder diverse rijomstandigheden.
Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van de auto door
de remkracht naar de juiste wielen te
sturen. Tevens kan het door de motor
geleverde koppel verlaagd worden om de
controle over het voertuig te behouden.
Het ESC-systeem bevat de actieve
veiligheidssystemen zoals: ABS, EBD,
ASR, HILL HOLDER, BRAKE ASSIST,
MSR, CBC, "ELECTRONIC Q2", DST.
Het ESC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart; het kan niet worden
uitgeschakeld.
Inwerkingtreding van het systeem
Dit wordt aangegeven door het knipperen
van het lampje
op het
instrumentenpaneel, om de bestuurder te
waarschuwen dat de stabiliteit en de grip
van de auto kritiek zijn.
CBC (Cornering Brake Control)
SYSTEEM
Dit systeem grijpt in wanneer in bochten
geremd wordt, waarbij de verdeling van
de remkracht over de vier wielen wordt
geoptimaliseerd: het systeem voorkomtdat de wielen in de binnenbocht (minder
beïnvloed door het gewicht van de auto)
blokkeren, waardoor betere stabiliteit en
richting wordt gegarandeerd.
HILL HOLDER-SYSTEEM
Dit systeem is een integraal onderdeel
van het ESC-systeem en assisteert de
bestuurder bij het wegrijden op hellingen
omhoog of omlaag door op de remmen te
werken:
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is
geen parkeerrem; laat de auto dus nooit
achter zonder de handrem te hebben
aangetrokken, de motor te hebben
uitgeschakeld en de eerste versnelling te
hebben ingeschakeld, zodat de
geparkeerde auto in veilige
omstandigheden verkeert (lees ook de
paragraaf "Parkeren" in het hoofdstuk
"Starten en rijden").
BELANGRIJK Er kunnen situaties op
kleine hellingen (minder dan 5%)
voorkomen waarin, bij beladen auto, het
Hill Holder-systeem niet in werking
treedt en de auto zich iets naar achteren
verplaatst, waardoor het risico op een
botsing met een ander voertuig of
voorwerp toeneemt. De bestuurder is in
elk geval verantwoordelijk voor een
veilige rijstijl.“ELECTRONIC Q2” (“E-Q2”)
Het "Electronic Q2"-systeem grijpt in bij
acceleratie in bochten door het
binnenwiel af te remmen en hierdoor de
aandrijving van het buitenwiel te
verbeteren (die meer van het
autogewicht draagt): het koppel wordt op
die manier op optimale wijze over de
aangedreven wielen verdeeld, afhankelijk
van de rijomstandigheden en het wegdek,
waardoor een bijzonder effectieve,
sportieve rijstijl wordt bereikt.
BELANGRIJK
28)Het ESC kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
29)Het ESC-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
30)De capaciteiten van het ESC-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
31)Voor een goede werking van het
ASR-systeem moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte
conditie verkeren en vooral van het
voorgeschreven type en maat zijn.
69
32)Neem nooit onnodige en
onverantwoorde risico's, ook al is de auto
voorzien van de systemen ESC en ASR. Uw
rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de
conditie van het wegdek, het zicht en het
verkeer. De bestuurder is altijd
verantwoordelijk voor de verkeersveiligheid.
33)Wanneer het ABS wordt ingeschakeld, is
een trilling aan het rempedaal voelbaar.
Verlaag de remdruk niet en houd het
rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het
systeem voor de kortste remweg op basis
van de wegomstandigheden.
34)Een inrijperiode van circa 500 km is
vereist om het beste uit het remsysteem te
halen: vermijd tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig remmen.
35)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan
betekent dit dat de limiet van de grip van de
banden op het wegdek is bereikt: verlaag de
snelheid en pas deze aan de beschikbare
grip aan.
36)Het ABS kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
37)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
38)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen in
gevaar komt.
39)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.40)Het ASR kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
41)Het ASR-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
42)De capaciteiten van het ASR mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen in
gevaar komt.
43)Het HBA-systeem kan de door het
wegdek geboden grip niet boven de limieten
van de natuurkundige wetten laten
toenemen.
44)Het HBA-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
45)De prestaties van het HBA-systeem
mogen nooit op onvoorzichtige of
gevaarlijke manier getest worden, met de
mogelijkheid dat de veiligheid van de
bestuurder, de inzittenden of andere
weggebruikers in gevaar komt.
46)DST is een hulp voor bij het rijden en
neemt de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto te besturen niet weg.TPMS (Tyre Pressure
Monitoring System)
(indien aanwezig)
47) 48) 49) 50) 51) 52) 53) 54) 55)
BESCHRIJVING
Het voertuig is uitgerust met een
bandenspanningscontrolesysteem
(TMPS), die de bestuurder informeert
over de conditie van de bandenspanning
via specifieke waarschuwingsberichten
op het display.
Dit systeem omvat een
radiofrequentiezender die op elk wiel is
gemonteerd (op de wielvelg in de band)
en die gegevens over spanningswaarde
van elke band naar de regeleenheid
stuurt.
BELANGRIJKE INFORMATIE OVER HET
TPMS-SYSTEEM
De storingsindicaties worden niet
opgeslagen en worden bij de volgende
start dus niet meer weergegeven.
Als de storingsconditie blijft bestaan, dan
zal de regeleenheid pas na een rit van
korte duur een melding op het
instrumentenpaneel doen verschijnen.
70
VEILIGHEID
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
Om een optimale bescherming bij een
ongeval te kunnen garanderen, moeten
alle inzittenden zitten en gebruik maken
van goedgekeurde beveiligingssystemen,
ook pasgeborenen en kinderen!
Dit is een wettelijke verplichting in alle
EU-landen, conform de Europese richtlijn
2003/20/EG.
Kinderen met een lengte van minder dan
1,50 meter en tot de leeftijd van 12 jaar
moeten beschermd worden door
geschikte kinderzitjes en moeten op de
achterbank zitten. Statistieken over
ongevallen tonen aan dat de achterbank
een betere bescherming biedt voor
kinderen.
Vergeleken met een volwassene, is het
hoofd van kleine kinderen in verhouding
tot de rest van het lichaam groter en
zwaarder, maar de spieren en de
botstructuur van kinderen zijn nog niet
volledig ontwikkeld. Daarom zijn correcte
veiligheidssystemen, naast
veiligheidsgordels voor volwassenen,
noodzakelijk om het gevaar van letsel in
geval van een aanrijding, remmen of
plotselinge manoeuvre, zo veel mogelijk
te beperken.
Kinderen moeten veilig en comfortabel
zitten. Afhankelijk van de eigenschappen
van de gebruikte kinderzitjes, wordt
geadviseerd om kinderzitjes zo langmogelijk tegen de rijrichting in te
monteren (tot het kind minstens 3–4 jaar
oud is), omdat die stand bij een ongeval
de meeste bescherming biedt.
63) 64) 65)
66)
Om het meest geschikte kinderzitje te
kiezen, moet rekening worden gehouden
met het gewicht van het kind; er zijn
verschillende types kinderzitjes en
geadviseerd wordt altijd het type te
kiezen dat het meest geschikt is voor het
kind.
Kinderen langer dan 1,50 m worden voor
wat betreft beveiligingssystemen
gelijkgesteld met volwassenen en
moeten de standaard veiligheidsgordels
dragen.
In Europa vallen de eigenschappen van
kinderzitjes onder de norm ECE-R44, die
ze in vijf gewichtsgroepen indeelt:
Groep Gewichtsgroep
Groep 0 tot 10 kg
Groep
0+ tot 13 kg
Groep 1 9 - 18 kg
Groep 2 15 - 25 kg
Groep 3 22 - 36 kg
Alle beveiligingssystemen moeten
voorzien zijn van de
typegoedkeuringsgegevens en het
keurmerk op een label dat stevig
bevestigd moet zijn op het kinderzitje
en dat absoluut niet verwijderd mag
worden.
In het MOPAR® Lineaccessori-
assortiment zijn kinderzitjes voor elke
gewichtsgroep opgenomen. Het gebruik
van deze kinderzitjes wordt ten zeerste
aanbevolen, omdat ze speciaal voor Alfa
Romeo voertuigen ontworpen zijn.
BELANGRIJK
63)ZEER GEVAARLIJK Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein
ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de
dood van het kind tot gevolg hebben. Het is
raadzaam kinderen altijd in kinderzitjes op
de achterbank te vervoeren: bij een ongeval
biedt de achterbank de meeste
bescherming.
64)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld moet
worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Neem altijd de
aanwijzingen op de zonneklep aan
passagierszijde in acht (zie de paragraaf
"Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag").
77
Op afdalingen kan de auto bij
ingeschakelde cruisecontrol de
opgeslagen snelheid iets overschrijden.
Inschakeling wordt aangeduid door een
brandend
waarschuwingslampje en
bij sommige versies door een melding op
het display.
DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
zet de draaischakelaar 1 fig. 71 op ON
en trap het gaspedaal in om de gewenste
snelheid te bereiken;
beweeg de hendel ten minste één
seconde omhoog (+) en laat deze
vervolgens los: de snelheid wordt
opgeslagen en het gaspedaal kan
losgelaten worden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan
de snelheid gewoon verhoogd worden
door het gaspedaal in te trappen; als het
gaspedaal vervolgens wordt losgelaten,keert het voertuig terug naar de eerder
opgeslagen snelheid.
DE OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door het
intrappen van het rem- of
koppelingspedaal, kan de opgeslagen
snelheid als volgt worden gereset:
geef geleidelijk gas totdat een
snelheid in de buurt van de opgeslagen
snelheid wordt bereikt;
schakel de versnelling in die
ingeschakeld was op het moment dat de
snelheid werd opgeslagen;
druk op de RES 2 fig. 71-knop.
DE OPGESLAGEN SNELHEID
VERHOGEN
Druk op het gaspedaal en sla de nieuwe
snelheid op of verplaatst de hendel
omhoog (+).
DE OPGESLAGEN SNELHEID
VERLAGEN
Schakel het apparaat uit en sla de nieuwe
snelheid op of verplaats de hendel naar
boven (–) tot de nieuwe snelheid is
bereikt. Deze snelheid wordt dan
automatisch opgeslagen.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem uitschakelen:
Draai de ring 1 fig. 71 naar de
OFF-stand;
of
schakel de motor uit;
of
trap het rem-, koppelings- of
gaspedaal in; in het laatste geval wordt
het systeem eigenlijk niet uitgeschakeld,
maar wordt voorrang aan het
acceleratieverzoek gegeven. Het
systeem blijft actief, zonder de noodzaak
om de RES-knop te bedienen om na het
accelereren naar de vorige toestand
terug te keren.
Automatische uitschakeling
In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
als het ABS- of het ESC-systeem
ingrijpt;
bij een voertuigsnelheid onder de
ingestelde limiet;
in geval van een systeemstoring.
BELANGRIJK
101)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
102)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
71A0J0065C
102
STARTEN EN RIJDEN