15
90°CTe hoge
koelvloeistoftemperatuurPermanent (lampje of
LED), met de naald
in het rode gebied
(afhankelijk van de
uitvoering). De temperatuur van de
koelvloeistof is te hoog.
Voer (1) uit en wacht totdat de motor is afgekoeld
alvorens bij te vullen tot het vereiste niveau. Voer (2)
uit wanneer het probleem blijft optreden.
Laadtoestand accu Permanent.
Er is een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte accuklemmen,
aandrijfriem dynamo niet correct
gespannen of gebroken enz.).Reinig de accupolen en zet de klemmen weer vast.
Voer (2) uit als het lampje niet uitgaat wanneer de
motor is gestart.
Stuurbekrachtiging Permanent. Er is een storing met betrekking
tot de stuurbekrachtiging. Rijd voorzichtig en met lage snelheid en voer dan (3)
uit.
Veiligheidsgordel
niet vastgemaakt/
losgemaakt Permanent of knippert
in combinatie met een
geluidssignaal. Een van de veiligheidsgordels
is niet vastgemaakt of weer
losgemaakt (afhankelijk van de
uitvoering).
Portier geopend
Permanent, in combinatie
met een melding die
het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft.
Dit wordt aangevuld met een
geluidssignaal als de snelheid
hoger is dan 10
km/h.Een portier, de achterdeuren, de
achterklep of de achterklepruit
staat nog open (afhankelijk van
de uitvoering). Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
Dit lampje gaat niet
branden als de rechter achterdeur
(indien aanwezig) niet goed is gesloten.
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak Acties/Opmerkingen
Elektrische
parkeerrem Permanent.
De elektrische parkeerrem is
aangetrokken.
1
Instrumentenpaneel
24
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampjeStatus
Oorzaak Acties/Opmerkingen
Service Brandt tijdelijk in
combinatie met de
weergave van een
melding. Er zijn één of meer kleine
storingen gedetecteerd waarbij
geen specifiek lampje gaat
branden. Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van
de melding op het instrumentenpaneel.
Bepaalde storingen kunt u
zelf verhelpen, zoals een
geopend portier of het begin van verzadiging van het
r o e t f i l t e r.
Bij andere problemen, zoals een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem, (3) uitvoeren.
Permanent, in combinatie
met de weergave van
een melding.Er zijn één of meer ernstige
storingen gedetecteerd waarbij
geen specifiek lampje gaat branden.Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van
de melding op het instrumentenpaneel en voer dan
(3) uit.
+
Het verklikkerlampje Ser vice
Service brandt permanent
en de onderhoudssleutel
knippert en brandt
vervolgens permanent.Het onderhoudsinterval is
overschreden. Alleen bij uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor.
Laat de onderhoudswerkzaamheden aan uw auto zo
snel mogelijk uitvoeren.
Permanent, in combinatie met
de weergave van de melding
"Storing parkeerrem".De functie automatisch vrijzetten
van de elektrische parkeerrem is
niet beschikbaar.Voer (2) uit.
+ Storing (met
elektrische
parkeerrem)
Permanent, in
combinatie met de
weergave van de
melding "Storing
parkeerrem". U kunt de auto niet meer met de
parkeerrem op zijn plaats houden
ter wijl de motor draait.
Als het handmatig aantrekken en vrijzetten niet
mogelijk is, is de hendel van de elektrische
parkeerrem defect.
De automatische functies moeten te allen tijde worden
gebruikt: ze worden automatisch geactiveerd bij een
storing in de hendel.
Voer (2) uit.
Instrumentenpaneel
46
Vuil (vocht, stof, modder, zout…) aan de
binnenzijde van de portiergreep kan de
detectie negatief beïnvloeden.
Als na het reinigen van de binnenzijde
van de portiergreep met een doek
de detectie niet verbetert, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Plotseling contact met water (waterstraal,
hogedrukspuit…) kan door het systeem
worden beschouwd als een verzoek de
auto te ontgrendelen.
Centrale vergrendeling/
ontgrendeling
Met deze functie kunnen de portieren van
binnenuit worden vergrendeld of ontgrendeld.
Bij vergrendeling/supervergrendeling
van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de
supervergrendeling is ingeschakeld, knippert
het rode lampje en is de toets inactief.
F
A
ls de auto vergrendeld is, trek dan aan
de binnenportiergreep van een van de
portieren om de auto te ontgrendelen.
F
A
ls de supervergrendeling
is ingeschakeld, moet u de
afstandsbediening, het Keyless entry and
start-systeem of de geïntegreerde sleutel
gebruiken om de auto te ontgrendelen.
Handmatig
F Druk op deze knop om de auto te vergrendelen/ontgrendelen.
Het rijden met vergrendelde portieren kan
in noodgevallen de toegang tot het interieur
voor de hulpdiensten bemoeilijken.
Als één van de portieren is geopend, werkt de
centrale vergrendeling van binnenuit niet. Dit wordt
aangegeven door een mechanisch geluid vanaf
de sloten.
Bij geopende achterklep/achterdeuren wordt alleen
vergrendelen van de andere portieren uitgevoerd;
het lampje van de toets blijft uit.
Bij het van binnenuit vergrendelen worden
de buitenspiegels niet ingeklapt.
Dit lampje gaat ook uit als één of meer te openen
carrosseriedelen afzonderlijk worden ontgrendeld.
Automatisch
Deze functie, ook wel carjackbeveiliging
genoemd, vergrendelt de auto automatisch
tijdens het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de carjackbeveiliging .
Carjackbeveiliging
Deze functie zorgt er voor dat de portieren
en de achterklep/achterdeuren automatisch
en gelijktijdig worden vergrendeld vanaf een
wagensnelheid van 10
km/h.
Werking
De automatische centrale vergrendeling werkt
niet als een van de portieren of de achterklep
is geopend.
U zult de vergrendeling horen
"terugspringen", en op het
instrumentenpaneel gaat dit lampje branden,
in combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding.
Toegang tot de auto
47
Inschakelen/uitschakelen
U kunt de functie desgewenst permanent
inschakelen of uitschakelen.
F
D
ruk als het contact is aangezet op de toets
van de centrale vergrendeling tot er een
geluidssignaal klinkt en er een melding ter
bevestiging verschijnt.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Het rijden met vergrendelde portieren kan
in noodgevallen de toegang tot het interieur
voor de hulpdiensten bemoeilijken.
Vervoer van lange of grote voorwerpen
Wanneer u wilt rijden met geopende
achterklep, dient u
op de schakelaar van
de centrale vergrendeling te drukken om
de portieren te vergrendelen. Wanneer
u
dit niet doet, hoort u elke keer dat u de
10
km/h overschrijdt de vergrendeling
'terugspringen', met de bijbehorende
bovenstaande waarschuwingen.
Wanneer u
nogmaals op de toets van de
centrale vergrendeling drukt, wordt de
auto weer ontgrendeld.
Bij snelheden boven 10
km/h is dit
ontgrendelen slechts tijdelijk.
Achterdeuren
De linker achterdeur gesloten
houden bij geopende rechter
deur
Openen tot ongeveer 180°
Algemene aanbevelingen
voor de schuifdeuren
Bedien de schuifdeuren uitsluitend bij stilstaande
auto.
Omwille van de veiligheid van uzelf en uw
passagiers en voor een goede werking van de
schuifdeuren is het raadzaam niet te gaan rijden
met geopende schuifdeuren.
Controleer voordat u
een schuifdeur bedient altijd
of de omstandigheden veilig zijn, en zorg er voor dat
kinderen en huisdieren zich niet onbewaakt in de
omgeving van de bediening van de schuifdeuren
kunnen bevinden.
U wordt u
hierop geattendeerd door
een geluidssignaal, het branden van het
verklikkerlampje "portier geopend" en een
melding op het scherm. Neem contact op met
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om deze waarschuwing uit te schakelen.
Vergrendel uw auto tijdens het wassen in een
wasstraat.
Er kan worden gereden met een geopende rechter
deur voor het vervoeren van lange ladingen.
De linker deur wordt gesloten gehouden door het
kenmerkende gele slot aan de onderzijde van de
deur.
Deze gesloten deur mag niet worden gebruikt voor
het vastzetten van ladingen.
Met de deur aan de rechterzijde open rijden mag
zonder speciale toestemming. Hierbij moeten
echter wel de gebruikelijke veiligheidsvoorschriften
met betrekking tot het waarschuwen van andere
verkeersdeelnemers in acht worden genomen.
De deur vangers (afhankelijk van de uitvoering)
maken het mogelijk de achterdeuren met een
hoek van ongeveer 90° tot 180° te openen.
F
T
rek als de deur is geopend aan de gele
hendel.
Bij het sluiten van de deur komt de deur vanger
automatisch in zijn oorspronkelijke stand terug.
2
Toegang tot de auto
52
Blokkering van de
ruitbediening achter
Ter bevestiging gaat het rode lampje van
de knop branden en wordt er een melding
weergegeven. Het lampje blijft branden zolang
de blokkering is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk om de achterportierruiten via
het bedieningspaneel op het bestuurdersportier
te bedienen. Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op
de schakelaar 5 om de ruitbediening achter,
ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Voer de volgende procedure voor elke ruit uit:
-
l
aat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeters hoger komen. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig gesloten is;
-
h
oud de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1
seconde vast zodra de ruit
volledig is gesloten. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet hij/zij
er van verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet er van verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Let op inzittenden en/of personen in de
buurt van de auto tijdens het sluiten van
de ruiten met de elektronische sleutel of
het 'Keyless entry and start'-systeem.
Uitstelbare
achterportierruiten
Openen
F Draai de hendel naar buiten.
F
D uw de hendel zo ver mogelijk naar
buiten om de ruit in de geopende stand te
vergrendelen.
Sluiten
F Trek de hendel naar binnen om de ruit te ontgrendelen.
F
B
eweeg de hendel volledig naar binnen om
de ruit in de gesloten stand te vergrendelen.
Toegang tot de auto
124
De afstandsbediening van het "Keyless
entry and start"-systeem moet zich in de
detectiezone bevinden.
Verlaat de auto nooit bij draaiende motor
ter wijl u de afstandsbediening op zak hebt.
Als de afstandsbediening zich buiten de
detectiezone bevindt, wordt een melding
weergegeven.
Om de motor te kunnen starten moet
u
er voor zorgen dat de afstandsbediening
zich binnen de zone bevindt.
Als aan een van de voor waarden voor het
starten niet wordt voldaan, verschijnt er
een melding op het instrumentenpaneel.
In bepaalde gevallen is het nodig om het
stuur wiel te bedienen ter wijl de toets "START/
STOP" wordt ingedrukt om het stuurslot te
ontgrendelen; er verschijnt dan een melding.
Uitschakelen
F Breng de auto tot stilstand.
Met de conventionele sleutel/de sleutel
met afstandsbediening
F Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert.
Zet de voor wielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot. F
C
ontroleer of de parkeerrem
correct is aangetrokken, met
name als de auto op een helling
staat.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Neem bij het verlaten van de auto de
sleutel mee en vergrendel de portieren.
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen
in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor
een korte tijd, zonder de sleutel mee te
nemen.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel: dit kan namelijk storingen aan het
contactslot veroorzaken.
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en
in de stand 1 (Stop)
staat, wordt bij het
openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact) van het contactslot blijft staan,
zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en
ver volgens opnieuw in de stand 2 (Contact)
om het contact weer aan te zetten.
Rijden
127
Verklikkerlampje werking
Dit verklikkerlampje gaat zowel op
het instrumentenpaneel als op de
hendel branden om te bevestigen
dat de parkeerrem is aangetrokken.
Als de parkeerrem wordt vrijgezet, gaat dit
verklikkerlampje uit om dit te bevestigen.
Dit lampje knippert op de hendel wanneer de
parkeerrem handmatig wordt aangetrokken of
vrijgezet.
In het geval van een lege accu werkt de
bediening van de elektrische parkeerrem
niet.
Beveilig als de parkeerrem niet is
aangetrokken de auto tegen wegrollen
door een versnelling in te schakelen
Beveilig bij een automatische transmissie
als de parkeerrem niet is aangetrokken
de auto tegen wegrollen door de
meegeleverde wielblokken tegen een van
de wielen te plaatsen.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Controleer voordat u
de auto verlaat
of de parkeerrem is aangetrokken:
de lampjes van de parkeerrem op het
instrumentenpaneel en op de hendel
moeten allebei permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken,
klinkt een geluidssignaal en wordt
een melding weergegeven als het
bestuurdersportier wordt geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet: ze
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
F
d
oor de hendel kort in te drukken ter wijl
u
het rempedaal ingetrapt houdt om de
parkeerrem vrij te zetten.
Standaard is de automatische werking
geactiveerd.
Als een aanhangwagen achter uw auto is gekoppeld, op
een steile helling wordt geparkeerd of uw auto zwaar is
beladen, dient u
bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak bij het parkeren de voor wielen naar het
trottoir te sturen en een versnelling in te schakelen.
Als een aanhangwagen achter uw auto is gekoppeld,
op een steile helling wordt geparkeerd of uw auto zwaar
is beladen, dient u
bij een auto met een automatische
transmissie bij het parkeren de voor wielen naar het
trottoir te sturen of de stand P te selecteren.
Als een aanhangwagen achter uw auto is gekoppeld,
moet bij het parkeren het hellingspercentage lager zijn
dan 12%.
Handbediende werking
Handmatig vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:
F t rap het rempedaal in,
F
h
oud het rempedaal ingetrapt en druk de
hendel kort in.
Als u
de hendel indrukt zonder het
rempedaal in te trappen, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt een
melding weergegeven.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet, wordt
dit bevestigd door het doven van het lampje
remsysteem en het lampje P op de hendel
in combinatie met de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
6
Rijden
129
Stilzetten van de auto, zonder aangetrokken
parkeerrem.
F
Z
et de motor af.
Het branden van het lampje op het instrumentenpaneel en op de hendel
bevestigt dat de parkeerrem is
aangetrokken,
F
Z
et het contact weer aan, zonder de motor
te starten.
F
Z
et de parkeerrem handmatig vrij door
op de hendel te drukken ter wijl u
het
rempedaal ingetrapt houdt.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet,
wordt dit bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje remsysteem en het lampje
P op de hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem vrijgezet".
F
Z
et het contact af.
Bij een auto met een automatische
transmissie wordt de stand P automatisch
ingeschakeld als het contact wordt
afgezet. De wielen zijn dan geblokkeerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de automatische
transmissie , in het bijzonder met
betrekking tot het in de vrijloop zetten van
de auto.Bij uitvoeringen met een automatische transmissie,
wanneer de stand N is ingeschakeld, klinkt er een
geluidssignaal wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend. Het geluidssignaal stopt zodra
u
het bestuurdersportier weer sluit.
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen.
F
S
tart de motor.
F
T
rek met de hendel de parkeerrem aan als
deze is vrijgezet.
F
L
aat het rempedaal volledig los.
F
H
oud de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
F
L
aat de hendel los.
F
T
rap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
F
H
oud de hendel gedurende 2
seconden in
de stand voor het aantrekken.
Het uitschakelen van de automatische
werking wordt bevestigd door het
branden van dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
F Laat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure om de automatische
werking weer in te schakelen.
Het inschakelen van de automatische werking
wordt bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.
Noodremfunctie
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij
uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt), kan de auto worden
afgeremd door aan de hendel te trekken en
deze vast te houden. De auto wordt afgeremd
zolang aan de hendel wordt getrokken en het
remmen stopt als de hendel wordt losgelaten.
De systemen ABS en DSC zorgen er voor
dat de auto stabiel blijft wanneer de
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem
van de noodremfunctie verschijnt de
melding "Storing parkeerrem" op het
instrumentenpaneel.
6
Rijden